(1) K.h. Momdjian, “La philosophie d’Helvetius”, Academie des sciences de L’URSS – Institut de Philosophie 1959; “Bij het karakteriseren van de twee richtingen in het tijdperk van de revolutie, moeten wij een paar dingen zeggen over de activiteit van Naigeon, die een plaats bezette en niet bezette in de politieke strijd, Jacques-André Naigeon was een vertegenwoordiger van de materialistische school tijdens de stormachtige jaren van de revolutie. Hij begroette met enthousiasme de instelling van de nieuwe orde, en hij onderstreepte de juiste richting van de meesters van deze revolutie. Hij wees op het grote belang van deze revolutie in de geesten en ideeën, dat we gelukkig mogen zijn met dit voorteken van onze keuzes’. Naigeon aarzelde niet met te constateren dat de ‘orde van keuzes’ helemaal niet overeen kwam met de ideeën en principes van zijn meesters. / Ontluisterd door het feit dat de Déclaration begon met de naam van god, trachtte Naigeon tevergeefs om de victorieuze bourgeois ervan te overtuigen om deze notie in zijn geheel af te wijzen en meteen beginnen te praten over de rechten en de plichten van de burgers. De Déclaration des droits de l’home et du citoyen, schreef hij in zijn Adresse á l’assemblée nationale sur la liberté des opinions religieuses, is een puur theoretisch document, dat de fundamentele principes uitdrukt van het nieuwe sociale leven, en waarin hij uitdrukt geen strijd te willen introduceren in het eerste of het laatste artikel van deze Déclaration onder de naam de ‘Regulateur universel’, de zelfde naam geeft hij in de werken over moraal en filosofie, in de boeken over geometrie, fysiek of astronomie. ‘De enige werken waarin het toegestaan is om over god te praten, zijn die van de theologie, die Hobbes op zijn gewone precisie benoemt als ‘Het koninkrijk van het duister’. Het Adresse van Naigeon heeft geen effect. Wat meer is, hij zal getuige zijn van het concordaat tussen Napoleon en de paus. /
(2) Passim: Wij gaan verder, en presenteren een groep van filosofen, die tijdens de Franse revolutie de ideeën uitdrukt van de Girondijnse bourgeoisie en een revisie onderneemt van de fundamentele principes van het materialisme. Wij willen praten over Cabanis, Destut de Tracy, de Volney en andere filosofen, die door de bourgeois historici vaag en ongedefinieerd de ‘ideologen’ worden genoemd. Men kan het hebben over Condorcet die, door zijn politieke en filosofische overtuigingen, halverwege tussen de fysiocraten en de Franse materialisten stond. Tijdens de revolutie droeg hij bij aan een stuk wetgeving, betreffende de publieke instructie en het opvoedingssysteem, geheel aangepast aan de behoeften van de triomferende bourgeoisie. / In zijn Esquiesse d’un tableau historique des progreés de l’esprit humain, dat hij schreef tijdens de revolutie, hield Condorcet vol dat het bourgeois regime gekenmerkt werd door een grens aan de vooruitgang. Het werk weerspiegelde de angst van een girondijn voor de volksmassa, voor een nieuwe push van de revolutie. Zijn filosofie onthulde in haar geheel de bourgeois natuur van het metafysische en mechanische materialisme, en kondigde haar ondergang en degeneratie aan. Deze trekken waren nog meer opvallend in de werken van Cabanis, Destutt de Tracy, de Volney en de andere schrijvers, die zich in de revolutie verenigden rond de salon van Helvetius. De wegen van helvetius en de nadere materialisten worden gereviseerd onder het gezichtspunt van de belangen van de bourgeoisie. / Op het punt van de politieke weg, zijn zijn visies die van de gematigde liberale bourgeois die niet voorbij het program van de girondijnen willen gaan en vijandig staat tegenover de jacobijnen. Dus, als wij willen vasthouden aan een nieuwe kronkel van de revolutie, waren de volksmassa’s ook actief. Zij onthulden de nederlaag van de volksmassa’s en de instelling van een stabiel regime.
(3) Passim: Maar misschien zijn er tegenstanders die de oude feodale toestanden willen herstellen. De terugkeer van de royalisten en die meewerken van de versteviging van de posities van de Engelse katholieke kerk. In het kort, het zijn de ideologen die ernaar uitkijken om te profiteren van de vruchten van de revolutie, zij zijn het die beschuldigingen maken van pogingen om terug te keren naar het feodalisme, zij die willen kijken naar de massa van de arbeiders, en hen allen wil maken tot doelwit van kapitalistische exploitatie. De filosofen begroeten met enthousiasme de Thermidor, omdat zij zo konden ontsnappen aan wat zij bekokstoofden, waardoor ze bedreigd werden. Zij allen hebben de staatsgreep van 8 brumaire door Bonapart met sympathie ontvangen, en deze hebben zij met actieve deelneming ondersteund, zoals Cabanis. Sommigen, zoals Volney, werden de persoonlijke vijanden van Napoleon, en dankzij de vijandschap van deze laatste met betrekking tot het timide liberalisme van de ideologen, hen ‘onbeduidend’ materialisme, bezetten zij belangrijke posten onder het consulaat en het imperium. Destutt de Tracy en Volney overleefden het imperium en tijdens de restauratie worden zij bij leven rijke, zeer hoge dignitarissen. / De werken van de ideologen tonen ons een gedeelte van het Franse materialisme tijdens de revolutie, en ze hielden zich bezig met gnoseologische problemen die samenhingen met hen posities. Men zegt dat Marx de filosofie van Cabanis benoemd heeft als een superieure etappe van het Cartesiaanse mechanisch materialisme. Hij schrijft: ‘Deze school gaat verder met de arts Leroy, bereikt zijn hoogste punt met dokter Cabanis, en het is de docter La Mettie die haar centrum is. /
(4) Passim: In de voortdurende lijn van het Franse materialisme zij er bepaalde punten, Condorcet, Cabanis, Voley en hen tijdgenoten, die tegen de materie opkijken als eeuwig en ongeboren, en haar objectieve bestaan erkennen, de eenheid van materie en beweging, materie en bewustzijn. De sensaties die geproduceerd worden door de externe objecten verschijnen, in hen ogen, aan de basis van de fysieke fenomenen, zij werkten hiermee om een manier die meer of minder consequent was met de principes van Helvetius. Het groepje bleef trouw aan de tradities van atheïsme en materialisme. In zijn werk, Les ruines ou méditations sur les révolutions des empires, bekritiseerde Volney de spirituele inhoud van religie en kerk. Geheel in de lijn van de materialistische en atheïstische oriëntatie van de ‘Idéologues’, geheel en al rekening houdend met de ‘generation cadette’ van de verlichtingsfilosofie, onderscheiden wij de belangrijkste trekken van de epigonen. In dit verband, moet men de inconsistentie opmerken, van de pogingen om Volney en de andere bourgeois auteurs in het hoofddeel van de revolutie, als een nieuw ontwikkelingsniveau in het Franse prérevolutionaire materialisme, als een superieure trap. Dit punt kan niet gesteund worden, hierover is in de U.S.S.R. gesproken door V. Rojitsyne. / In werkelijkheid is de filosofie va Cabanis, de Destutt en Tracy, van Volney en de andere ‘ideéologues’ gekenmerkt door de leer van het metafysische en mechanisch materialisme. Het Franse filosofische materialisme verliest zijn kritische en revolutionaire oriëntatie, en al helemaal zijn militant karakter. Zij verblijven op een zeer fragiele basis die, na de verdamping van de overwinnende bourgeoisie, zich onderhoudt over de mogelijkheid om de oude feodale ideologische toestanden te restaureren.
(5) Passim: De degeneratie van het materialisme, in de werken van de bourgeois filosofen na de revolutie, is te denaken aan de hoogmoed die bourgeoisie inspireert, welke verwekt is door massa onderdrukte arbeiders die hen diepe teleurstelling uitdrukken over de resultaten van de bourgeois revolutie, en hen grootse trots tegenover de nieuwe aristocrate met veel geld. / Onder deze voorwaarden, word de bourgeoisie aangetrokken dor idealisme en religie, die hen ideologisch bewapenen voor de strijd tegen de onderdrukten. In deze historische situatie kunnen wij niet nalaten het te hebben over het karakter van het materialisme van Cabanis, de Volney, enz. / Het materialisme van Diderot, Helvetius en Holbach is, ondanks historische beperkingen, omhuld met de mantel van de strijd tegen het feodalisme, wat een appel was tot vernieuwing, voortgaande met hen opvolgers, na de revolutie, zij wijden zich aan het uitbuitingsregime van de overwinnende bourgeoisie en vallen de nieuwe revolutionaire krachten aan, die bezig is te rijzen en zich te versterken. / Deze politieke krachten kunnen zich reflecteren in het materialisme, op het hoogtepunt van de revolutie. Men gaat door het vereren van de namen van Diderot en Helvetius, deze vertegenwoordigers manifesteren zich niet met de zelfde discipline, voor de oplossing van het materialistische probleem van de toestanden rond de visie en het zijn, de discipline die karaktiestiek was voor hen meesters. Het probleem werd meer en meer methodologisch belangrijk, het beperkt zich tot de nauwe grenzen van de fysiologie, het beperkt zich tot de meer bijzondere kwestie van de toestanden rond het lichaam en de ziel. / Zonder het bestaan van de objectieve materie te ontkennen, gaat men door met het reviseren van het principe van de mogelijkheid van de ontkenning. In de gnoseologie marcheert men achteruit, naar het materialisme van Diderot, Holbach en Helvetius tegenover het sensualisme van Condillac, de agnosticistische richting versterkend.
(6) Passim: En dit speelt absoluut een rol in het sensualistkiese principes, en minimaliseert het rationele element in het onderzoek, Cabanis en Volney bevestigen dat men geen onderzoek kan verrichten zonder directe toegang tot de zintuigen. Volney schrijft, dat alleen dergelijke onderzoek geschikt kan zijn om alles te bekijken, en dat de sensaties van het hiernamaals geen onderwerp kunnen zijn voor werkelijk onderzoek. / De bovennatuurlijke fenomenen kunnen heel goed ontoegankelijk zijn voor de natuurlijke fenomenen, waardoor de zintuigen ook meteen begraven kunnen worden in het terrein van het zeer gevoelige. De problemen van de structuur van de aardse kern, de mogelijkheid van het leven zonder de maan en andere dingen worden beschouwd als onoplosbaar. ‘Iedere keer’, zegt Volney, ‘wanneer wij een bestaand object waarnemen, voelen wij een verbinding tussen dat object en onszelf. …’ / het agnosticisme is verder heel duidelijk in de werken van Cabanis die verklaart: ‘De pretentie van keuzes in het onderzoek van de essenties is een absurditeit.’ Hij wil het wetenschappelijke onderzoek beperken, dat direct heeft te maken met de werking van de zintuigen. ‘Laten wij’, schrijft hij, ‘verder gaan met vertrouwde geesten, of als men wil, meer verlicht, zorgen dat we kunnen onderzoeken, door de routes die wij hebben herkend als zijnde onpraktisch voor ons, dat is de natuur van het principe dat het lichaam van de levenden bezielt: want wij beschouwen dit als de manifestatie van fenomenen, die zich onderscheiden van de andere actieve krachten in de natuur.’ Alle gnoseologische teksten van Destut de Tracy, dragen het kenmerk van agnostische ideeën. /
(7) Passim: De appellen van Cabanis, de Destutt, en de Tracy, dat Volney zou moeten weigeren om verder te gaan met alle onderzoek dat niet direct toegankelijk was voor onze zintuigen, kenschetst de agnostische de agnostische degeneratie van het materiaal van de bourgeois ideologen na de revolutie, en bereid het terrein voor het platte positivisme en eclecticisme dat in de loop van de tijd voortkomt uit het in elkaar storten van de bourgeois filosofie in Frankrijk. Men bevestigt dat men niet de grenzen kan passeren van wat toegankelijk voor de zintuigen en voor de menselijke rede, men ontkent dat men fundamentele problemen van de filosofie kan oplossen. Het is de toestand tussen de visie en het zijn, me verdoemt het ‘unilaterale karakter’ van het materialisme en het idealisme, men spreekt erover hoe men het een en ander kan placeren in het hiernamaals. De geschiedenis beproeft de positivistische uitvindingen in Frankrijk en andere landen, in de eerste plaats het onderscheid schijnt te verwissen rond het onderscheid tussen materialisme en idealisme, de verdediging lijkt meer op die van het meer reactionaire idealisme en wat haar vooral karakteriseert is het vulgaire willen elimineren van het ‘unilaterale karakter’ van de twee doctrines. / Een theorie die zeer dicht bij die van het psychologisch parallellisme staat, dat uitgedrukt wordt door Cabanis en Destut de Tracy, die pogen het materialisme en het idealisme met elkaar te verzoenen. En helemaal in akkoord met Cabanis, die tenslotte verklaart dat ‘… de moraal niet moet worden als fysica, onder een andere werking’. Aan de ene kant, hebben de twee auteurs, het extreme sensualisme uitgedrukt en alle agnostische conclusie getrokken; aan de andere kant versterken zij effectief de wederopwekking van de theorie van Locke over de interne ervaring. , de ‘reflexie’, beschouwd als een onafhankelijke bron van ideeën. /
(8) Passim: De ‘idéologues’ accentueren, de revolutie, de metafysische en mechanische natuur van het Franse materialisme nog meer. De dialectische elementen die het werk van Diderot en Helvetius versterken, verdwijnen helemaal. Bij de idealistische revisie van de fundamentele principes van de materialistische filosofie gaat de vulgaire interpretatie van het materialisme spelen. / De Duitse vulgaire materialisten van de XIX eeuw navolgend, bestudeert hij een ‘afscheiding’ van de hersenstam. Hij schrijft: ‘Om een juist idee te hebben van de operatie die resulteren uit deze visie, moet men de hersenstam beschouwen als een bijzonder orgaan, speciaal bestemd om te produceren, op de zelfde manier zijn de maag en de ingewanden bestemd op te werken voor de spijsvertering, de lever om gal te produceren, de speekselklieren en ander klieren in de boven- en onderkaak bereiden de speekselsappen voor. De neergang van het militant materialisme en het atheïsme van Diderot, Holbach en Helvetius, in de werken van de postrevolutionaire Franse zegerijke bourgeoisie, bevestigt de waarheid van het materialisme, in de algemene regel, dat het de ideologie is van een progressieve klasse, opstijgend – en als men zich na lange tijd weet aan te passen aan de politieke reactionaire en conservatieve visies, kan dat niet het filosofische kleed zijn van kassen die, afgeschrikt door de objectieve waarheid van de sociale evolutie, zeer geïnteresseerd zijn in het vervormen van de historische waarheid. / Zij zijn niet tevreden met het inkaderen van de principes van het materialisme en het atheïsme van Diderot, Helvetius en Holbach, zij zijn interpretatoren van de bourgeoisie op haar hoogtepunt, en hen kritische geest is afgestompt. Zij hebben de bourgeois essentie van hen concepties onderstreept, zij zijn teruggekeerd naar de schoot van Diderot en Helvetius, om een sociale wetenschap te creëren die geschikt is om bij te dragen aan de eer van de mensen. Dit is nog utopischer in een tijdperk, dat nooit bedoeld was om noblesse te onthullen. /
(9) Passim: Dichtbij Cabanis, Volney en de andere ideologen vindt er een strijd plaats, er komt een antifeodale coalitie tot stand, welke gecementeerd werd door de bourgeoisie, de boeren, de handwerkers en de arbeiders. Deze kan worden uitgelegd door de stemvork van de revolutie, onder het thema van de verlichting, die aan de filosofen toestaat, om met hen werk te ontsnappen aan de benauwdheid van de bourgeoisie en het egoïsme dat eigen is aan die klasse. In het tijdperk van de ‘Idéologues ‘ is de notie van de derde stand een politieke fictie geworden. De Franse bourgeoisie kan geen kopstuk opleveren voor de antifeodale aspiraties van de populaire massa’s. Na het bouwwerk van het feodalisme, met behulp van de arbeidersklasse, te hebben omgegooid, keert zij zich, verouderd en verrot, tegen haar eertijdse bondgenoten, worden deze het object van schaamteloze uitbuiting. De ideologen van de bourgeoisie kunnen zich nu helemaal wijden aan het ‘legitimeren’ van de belangen van hen klasse. Zoals gezegd, is de hartstocht met welke de girondijn Condorcet, de bonapartisten Cabanis, Destutt de Tracy, Volney en de anderen het ‘recht’ van de bourgeoisie om uit te buiten, verdedigen, gewijd aan het kapitalistische eigendom – dat proclameert dat de ongelijkheid niet alleen een onvernietigbaar principe is, maar ook een ‘goede zaak’ tot op heel hoog niveau. Pratend over de sociale ongelijkheden, die van de rijkdommen, die van de condities en die van de educatie, bevestigt Condorcet niet alleen dat zij niet kunnen verdwijnen, maar dat het stom zou zijn om ze te willen vernietigen, en men kan nooit maken dat de ongelijkheden helemaal zouden verdwijnen. Want de oorzaken zouden zijn dat de ongelijkheden nog dieper zouden zijn, en men zou raken aan de rechten van de mensen, op een meer directe en funeste manier.’ /
(10) Passim: Ze gedragen zich als de sociale gelijkheid, het kopstuk van de girondijnse bourgeoisie tracht om te bewijzen dat dit idee de grootste van alle mogelijke catastrofes zou opleveren. De ideologen van de bourgeoisie aan de macht verlichten deze kwestie met een geheel nieuwe verandering van het sociale milieu door de conditie van de rationele opvoeding van de mens. Ze zijn er eenvoudig tevreden mee om de bourgeois orde solide te vestigen, en beschouwen dit als de limiet van sociale evolutie. Condorcet haastte zich, om het bourgeois regime, geïnstalleerd door de revolutie, als het hoogste van de menselijke rede aan te kondigen, en dat de Franse republiek aan de top van de evolutie stond, datgene wat alle andere mensen verlangden. / Met een irritatie die op pijn geleek, praatte Cabanis over de ‘hersenschimmige geesten’ die het lef hadden om te praten over een sociaal regime dat meer perfect was, en dat meer sociaal was dan datgene dat in Frankrijk had overwonnen. Denkend aan de socialistische en communistische reorganisatie van de maatschappij, schreef hij; ‘De volwassenheid is een imposant experiment en verschrikkelijk om te geven aan alle concepties, aan alle hoop, aan alle wensen, zonder twijfel kan men de filantropie ervan beschuldigen om beter effectief te worden, dan zich te verliezen in hersenschimmige of voortijdige projecten.’ Uiteindelijk kan men al deze projecten kappen, Cabanis spreekt vol lof over ‘de markt die de regering sterk en stabiel maakt’. / Geheel en al doorgaand op de manier van Helvetius dringt hij aan op de rol van het milieu in de formatie van het individu, de ‘idéologues’ kennen deze notie een geheel andere betekenis toe. Cabanis bijvoorbeeld praat over de invloed van het milieu op de mens, met de nadruk op een factor als het klimaat. /
(11) Passim: De ‘condities voor het leven’ zijn in zijn ogen ‘een ensemble van noodzakelijke en arbitraire materiële gewoonten. Daarna zijn Cabanis en Destut de Tracy aan het werk gegaan met de kwaliteit van de lucht, de graad van de atmosferische druk en de temperatuur, de kwaliteit en de kwantiteit van de voeding, het karakter van het werk gezien op het punt van de fysiologie, enz. Cabanis hechtte bovendien nog veel groter belang aan de intellectuele en formele opvoeding van de mens, door de biologische factoren als leeftijd, sexe, temperament enz. Op een zeker niveau stelt het probleem zich op als een nieuw niveau van de menselijke rede, een verbetering van de condities voor het leven, een verzachting van de zeden die niet afhangt van de politieke strijd, een verandering van het sociale regime en de structuur van de staat, maar met de acquisities van de medicijnen en de fysiologie, de perfectionering van de methoden en scholaire opvoeding, enz. Dit zijn progressieve aanspraken in de traditie van Helvetius, zoals in het sociale milieu, zijn de sociale instellingen er om de eer van de mens te verzekeren, maar ze verliezen hen revolutionaire geest, en ze kunnen geen middel worden om de massa’s om te keren voor de politieke strijd tegen het bestaande bourgeois regime. / In het opbouwen van een absolute rol voor het klimaat en de zon in d formatie van de sociale rapporten, en de erfelijkheid beschouwend als een onveranderlijk en constant fenomeen, kunnen zij ontsnappen aan de invloed van het extern milieu. Cabanis en zijn hele ‘génération cadette’ van de encyclopedisten, tegengesteld aan Helvetius, preparen het ideologische terrein, niet voor het socialisme of het utopisch socialisme, maar om F. Picavet te vestigen [F. Picavet was een geschiedvervalser, die beweerde dat niet alleen Saint Simon en Fourier discipelen waren van de ideologen, maar ook Kant, Schopenhauer en Hartmann], maar ook ondergrondse reactionaire ideeën over de permanentie van het ras, over de gepredestineerde superioriteit van het ene ras over het andere, enz. /
(12) Passim: Ondertussen, hebben bepaalde ‘ideologen’ sommige utilitaristische bourgeois neiging van Helvetius gevolgd tot in de absurde logica, wat uiteindelijk heeft geleid tot de bewapening in dienst van de bescherming van het kapitalistische regime, van de bourgeois concurrentie, om de exploitatie van de mens door de mens als ‘noodzakelijk en natuurlijk’ karakter te beschrijven. Als Helvetius de vestiging wilde van een sterk sociaal regime, ten behoeve van de harmonieuze alliantie en van persoonlijke belangen en publieke belangen, Destutt de Tracy blijft achter in de schaduw van het publieke belang, beschouwt het private belang als het enige dat reëel is, als een vitaal principe, en hij ondersteunt pogingen om het ‘kunstmatige’ af te schaffen, omdat het absurd en tevergeefs is. Hij legt het accent op het individualistische bourgeois principe, dat de basis is voor het utilitarisme, hij geeft appel aan al de ‘theoretische’ argumenten om de eigendom en het privaat initiatief te verdedigen. / Ontmaskerend en bespottend de aanvallen van Max Stirner tegen het communisme, welke laatste de apoloog is van het private eigendom en het bourgeois individualisme, wijst Marx er in zijn boek De Duitse ideologie op, dat dit geheel bestaat uit afgezaagde banaliteiten: ‘Binnenkomend na velen anderen, geeft Destutt de Tracy, die al meer dan dertig jaar dood is, allerlei woorden uit zijn boek, dat wij hier citeren.’ Vervolgens praat Marx over de sofismen die Destutt de Tracy geeft om het private eigendom te rechtvaardigen, hij karakteriseert hem als een typische apologist van het bourgeois regime en toont op een zeker punt dat de utilitaire theorie van Helvetius in zijn geheel geamputeerd is, en hij laat zien dat we een tijdperk ingaan dat in zekere zin progressief is, met een revolutionaire naklank. Ook, inroepende het traditionele bourgeois argument van de ‘menselijke natuur’, proclameert Destutt de Tracy dat het private eigendom een eeuwige categorie is. Hij schrijft: ‘Hij instrueert plechtig over het proces van de eigendom, en brengt de redenen voor en tegen, omdat het afhangt van wat wij maken en wat we hebben of niet hebben in de wereld; maar het is uiteindelijk wat ons verbindt met onze natuur.’
(13) Passim: Marx toont welke uitvluchten Destutt de Tracy onderneemt om de identiteit te ‘bewijzen’ van eigendom, van individualiteit en van persoonlijkheid, commenterend over hoe hij jongleert met woorden, ‘verzekert’ dat het aan hem is om te impliceren dat het aan mij is om het ‘natuurlijk geheim’ van de private eigendom te ontcijferen, dat het een feit is dat ‘de natuur aan de mens een onvervangbaar en onvervreemdbaar eigendom heeft gegeven, namelijk dat van het individu.’ / ‘Na vervolgens het private eigendom en de persoonlijkheid geïdentificeerd te hebben, arriveert Destutt de Tracy, net als Stirner, door het spel met de woorden Mein en Meinung tot Eigentum en Eigenheid, zoals prope en propiété tot de volgende conclusie leiden. ‘Het is nu ook nutteloos om te discussiëren, ik zou liever niets willen doen dan alles voor ons. In dat geval zou ik wensen dat we anderen zouden zijn dan we waren, en zelf zoek ik naar anderen bij wie ik wil zijn.’ / In al deze etymologische ‘argumenten’, in gelijke mate gesteund door Destutt de Tracy, Stirner en ander, die zich steeds boos maken om ‘wetenschappelijk’ te bewijzen dat het karakter van het eigendom van de bourgeoisie ‘onveranderlijk’ is. /
(14) Passim: Marx bespotte zonder medelijden de zwakke pogingen van Destutt de Tracy en zijn tijdgenoten met als doel het ‘weigeren’ van het communisme, een sociaal regime gefundeerd op de collectieve eigendom. ‘Want dat de boureois uit de geest voortkomt’, schrijft Marx, ‘dat zeggen ook comunisten: ‘het onderdrukken van eigendom, dat is zogezegd mijn bestaan als kapitalist, als grondeigenaar, als fabrikant, en ons bestaan als arbeiders, jullie onderdrukken mijn individualiteit en mijn stem, waardoor de mogelijkheid wordt verloren om mijn arbeiders uit te buiten, mijn winsten op te strijken, mijn interest of mijn rente; jullie plaatsen me in de onmogelijke situatie om geen individu te kunnen worden. ‘Want nu verklaren de bourgeois zich ook communisten: ‘In het onderdrukken van mijn bestaan als bourgeois, onderdrukken jullie mijn bestaan als individu, want als ik mij identificeer als bourgeois, dan ben ik bij mezelf een individu, hij valt meer op door zijn openhartigheid en onbeschaamdheid. Voor de bourgeois is de werkelijkheid een situatie; hij heeft er geen weet van een individu te zijn, want hij is bourgeois. Maar hier komen de theoretici vna de bourgeoisie tussen en geven aan deze these een alsgemen expressie, identificeren tegelijkertijd in theorie het bezit van de bourgeois individualitet en zij willen logischerwijze dee identificatie bewijzen, de absurditiet gaat dan nog mooier door, en zij worden plechtig en heilig.”
——————-
(15) K.h. Momdjian, “La philosophie d’Helvetius”, Academie des sciences de L’URSS – Institut de Philosophie 1959; “Holbach heeft, in zijn Systéme de la nature, een speciaal hoofdstuk gewijd aan de kritiek van de ideeën en de aangeboren moraal. Hij schrijft: ‘We spreken over de aangeboren ideeën of in feiten een instinct, dat pretendeert dat een mens kan spreken zonder verbonden te zijn met de letters van het alfabet.’ / Deze ideeën hebben een armoedige oorsprong, zij zijn zelf, verborgen religieuze ideeën, absurd en fantastisch, het weten van de Chaldeeën en de joden van de oudheid. Helvetius heeft krachtig gestreden tegen de theorie van de aangeboren ideeën en morele principes. / Het meest krachtige argument tegen deze theorie is dat van Helvetius betreffende de relativiteit, de diversiteit en de tegenstellingen van de diverse ethische visies bij de verschillende volkeren. Men spreekt over de hersenschimmen van het platonisme en zijn adepten ‘zij hebben de hoogte van een absoluut idee, en onafhankelijk van de eeuwen en de regeringen, is die hoogte er altijd en zij is altijd dezelfde.’ Een rijke historische documentatie die hij toepast, verzet zich tegen deze bevestiging. Het leven van de mensen, zegt hij, beperkt zich niet tot dezelfde vormen, maar ondergaat ononderbroken snelle veranderingen. De vormen van de staat, de zeden en de morele vertegenwoordigingen modificeren zich. / Ook het vasthouden van de ingeborenheid van Helvetius, benadert het begrijpen van deze waarheid ‘die de eeuwen geven, noodzakelijk met zich meebrengen, in de fysica en de moraal, de revoluties die het gezicht van imperia veranderen; die, in de grote omwentelingen, dat de belangen van een volk zich altijd bewijzen in grote omwentelingen, dat dezelfde acties tegelijkertijd nuttig en schadelijk kunnen zijn, door consequent, onder dezelfde naam, keer op keer deugdzaam en kwaadaardig te zijn. Als er een aangeboren talent voor gerechtigheid en deugd is, zegt Helvetius, behoort dit toe aan alle mensen, aan de armen en aan de rijken, aan de mensen van het volk en de grote heren: maar het leven bewijst het tegendeel. /
(16) Passim: Helvetius ontkende het hypocriete en antiwetenschappelijke karakter van de moraal van Shaftesbury, het kwam niet overeen met zijn filosofische fundament. ‘Dit systeem schept op over de mooie moraal, het is niet het systeem van de aangeboren ideeën, dat vernietigd is door Locke, het is teruggekomen onder een nieuwe vorm en nieuwe gedaante.’ Welk verlicht idee, vraagt hij, kan dit systeem van de sentimentele moraal creëren, waarover de adepten van Shaftesbury opscheppen? Intussen ontkennen wij de feiten? Helvetius antwoord dat hij alleen kan kiezen voor een versoepeling, zogezegd voor de brave mensen, voor een deel van de wereld. Maar wat doen wij ondertussen met de slechte mensen? Is er een reden voor de onsentimentele moraal om te zeggen dat afgunst of slechtheid inherent zijn in de mens? / Aannemend dat de mens niet goed of kwaad is bij zijn geboorte, antwoordt Helvetius onmiddellijk met het idee van het bestaand van de mens die goed of slecht is, door de condities van het leven. Al onze sensatie, de vertegenwoordiging van onze concepten, bevestigt hij, bevatten morele principes, de ideeën van rechtvaardigheid en deugd, zijn gelijk verdeeld onder de invloed van het omringende milieu. Het medelijden, getoond door de filosoof, is geen aangeboren sentiment. Hetzelfde ontwikkelt ook andere sentimenten, het rijst op, het ontwikkeld en verspreid zich onder de condities van het leven. /
(17) Passim: De leerlingen van Shaftesbury gingen specifiek niet af op de behaalde sentimentele moraal, maar de zaden van dit sentiment in de ziel waren niet nieuw, Helvetius verwierp deze reserve en schreef, niet zonder ironie: ‘de morele zin, in de puberteit, volgens de Shaftesburisten, ontwikkelt zich niet in ons tot op een zekere leeftijd. Dit is niet alleen een geval van externe groei van de moraal. Of, zo men wil, er is een bepaalde externe groei die niet fysiek is. Er valt veel te rekenen voor de lezer, voor een veronderstelling die op zich absurd is, die wellicht niets uitlegt, dat men niet kan uitleggen zonder haar. / De interne sentimentele moraal, zegt daarna Helvetius, is een hypothese die voortgekomen is uit haar eigen fundament, tegengesteld aan de ervaring. Waarom kan men niet toegeven dat de internalisering de andere ervaringen onnoembaar maakt in het genre van een algebraïsch sentiment, een scheikundig sentiment, enz.? ‘Ik kan een idee vormen van het getal vijf, schrijft hij, en de organen die het constitueren; maar ik wil meer ideeën hebben dan een olifant, of een moreel kasteel. / Helvetius schat in dat de theorie van de ingeboren morele zin een overblijfsel is van de scholastieke ficties, en dat het wijst op een theologisch karakter. ‘Er is niets dat meer absurd is als de theologische filosofie van Shaftesbury …’ De juiste authenticiteit van de mensen en hen reële eer strekt zich uit over de ontkenning van de ethiek van Shaftesbury, wat zijn hypocriete bevestigingen betreft van de bonte originaliteit van de mens: ‘… en het is iedere keer de Shaftesburist die, meer een gauwdief, een veelvoud aan leven steunt in de bonte originaliteit van de mensen. /
(18) Passim: Ideoloog van de revolutionaire klasse zijnde, die de noodzakelijkheid proclameert van de afschaffing van het feodale regime – dat ‘absurd en immoreel’ is, om de mensen af te helpen van de vergissingen en fouten die hen kwellen, Helvetius valt fel de metafysische uitvindingen van Shaftesbury en zijn adepten aan, die door hen trucs de mensen vleien met fabeltjes over een goedaardige aangeboren moraal. De gebondenheid door de staat, van de bestaande keuzes, zij belemmeren hen om zich te kunnen verbinden met de reële middelen, die hen kunnen helpen het kwaad uit te roeien. ‘Wat een plezier voor mij om al die goede mensen te vinden! Maar zij zijn minder overtuigend dan het lijkt, met enthousiasme worden zij steeds trager, Ik spreek goed, en geef kwaad terug / Het is met een gevoel van diepe verbittering daar de filosoof constateert dat de ideeën van Shaftesbury en de anderen lijken terug te komen, op de weg van bezielde mensen die het kwaad willen elimineren en bijdragen aan de eer van de mensheid. Ik zie helemaal hoe Rousseau alle mensen voor goed houdt, en alle natuurlijke spontane bewegingen goedaardig zijn. / In het perspectief van de utilitaire ethiek, is de inconsistentie te zien van de these van Rousseau, volgens welke de deugd en het sentiment op soortgelijke wijze aangeboren zijn in het menselijke hart. Hij onderstreept dat Rousseau een tegenstelling niet alleen vormt op het gebied van de waarheid en de ervaring, maar ook met zichzelf, omdat hij tegenovergestelde weten lijkt uit te drukken. [Als bewijs, citeert Helvetius de volgende passage uit La Nouvelle Héloise. ‘Wij voeden ons eerst op een simpele wijze, als er zonden zouden verschijnen hebben zij geen voorbeeld, hen passies zouden geen gelegenheid hebben om te verschijnen, de vooroordelen zouden door niets geïnspireerd worden? De fouten geven geen beschuldigingen [van de natuur], op dit punt is er geen vraag meer voor ons’ Als de zonde een indringer is van de menselijke natuur, noteert Helvetius, komt de deugd er vanzelf.] /
(19) Passim: Helvetius is ervan overtuigd dat hij de import van spirituele en religieuze ethiek moet tegenhouden, en een nieuwe moraal creëren die, evenals de fysica, toepasbaar moet zijn door ervaring. Deze ethiek geeft bijvoorde de zonde essentieel weer als de spirituele en religieuze moraal, die de mens vervangt door een gedeeltelijke mens, welke principes verdedigt die tegen de menselijke natuur zin, dit vloeit voort uit zijn observaties van de reële mensen en hen toestanden. Hij heeft het over illusoire regels, die het gedrag van een denkbeeldig mens willen sturen, ene mens die niet bestaat dan in de fantastische dromen, en niet in het werkelijke leven. / Helvetius schat in dat hij de ethiek moet interpreteren als de andere wetenschappen, en een soortgelijke toestand moet scheppen als in de fysica. Er valt een ethiek te funderen door de studie van de mens. Zij is er verder alleen om efficiënt te zijn en antwoorden te geven op aar bestemming: de mens een gelukkig leven te geven. ‘Men kan niet volhouden te ontkennen’, schrijft Helvetius, ‘dat een experimentele moraal is gebaseerd op de studies van de mens en de keuzen die hij maakt, zij wordt niet gedragen door een speculatieve en theologische moraal, en de experimentele fysica is nog een vage, onzekere wetenschap. Dat is gedeeltelijk omdat de religieuze moraal nooit heeft geëxperimenteerd op een empirische basis, maar altijd bekend heeft gestaan als het koninkrijk van het duister. /
(20) Passim: Verder, gaat het om het scheppen van een wetenschappelijke moraal, die alle theologische en spirituele ficties verwerpt, een moraal die een stevige basis heeft, op dezelfde wijze als de wetenschap, door ervaring en rede. Het gaat erom de mens te verbinden, hem weer te geven in zijn natuurlijke waarachtigheid, zijn essentiële karaktertrekken, de belangrijkste beweegreden van zijn activiteit en de primaire doelen die hij vervolgt. Het is hierdoor, volgens Helvetius, dat hij een nieuwe moraal fundeert, die gaat fuseren met de politiek en de wetgeving – en welke een machtige hefboom gaat opleveren voor de transformatie van het bestaande regime.”
———————–
(21) K.h. Momdjian, “La philosophie d’Helvetius”, Academie des sciences de L’URSS – Institut de Philosophie 1959; “Helvetius is niet alleen de stichter van een nieuwe utilitaire ethiek. Het gaat er niet alleen om het utilitarisme te ontwikkelen en motiveren, conform met de nieuwe etappe van de evolutie van de bourgeoisie, en haar conceptie van de wereld. Hij verschijnt voor zijn voorgangers, en werkt graag met ze, hij werkt aan het generaliseren van zijn utilitaire ideeën, om ze te creëren in een coherent werkend ethisch systeem – dat vijandig is aan het religieuze principe, een system dat in staat is tot het bewapenen van de bourgeoisie in de strijd gen het feodale regime en de kerk. / Helvetius doet versterkte pogingen om zijn utilitaire moraal te funderen op een gnoseologische basis. Voor La Rochefoucauld en de andere Franse moralisten, is het idee van een rol voor het egoïsme in het bewustzijn en in het gedrag, niet alleen een empirisch feit, dat opgemerkt wordt in de strijd. Verder is het utilitarisme bij Helvetius een doctrine geworden die volkomen coherent is, en door een enig filosofische principe gepenetreerd wordt, het sensuele materialisme. / Het sensueel materialisme houdt in dat de sensatie geprovoceerd worden door de sensatie van de externe wereld, op de zintuigen, die de eerste en unieke bron voor de ideeën vormen; Helvetius probeert om dit oorspronkelijke principe over te plaatsen in het domein van het sociale leven, en tracht dit uit te leggen in het perspectief van de oorsprong van de natuur en het morele bewustzijn van de mensen, die hen laten bewegen. / Helvetius bevestigt de concepten en de morele sentimenten, en ook de sensaties en ideeën die door hen worden voortgebracht, zijn het resultaat van de ervaring. Op de zelfde manier worden de sensaties en ideeën gereflecteerd door de externe keuzes, net zoals de sentimenten en de ethische representaties de condities van het leven reflecteren – ze komen op, modificeren en verspreiden zich onder invloed van het veranderende sociale milieu, bedoelend in hen geheel, op weg te gaan, naar de politieke vorm van een regering.
(22) Passim: Het zijn noch de ideeën die aangeboren zijn, noch de ethische noties. De enen zowel als de ander zijn aangeboren. Dat is het punt van de weg waar Helvetius de weg heeft gesloten voor de spiritualistische ethiek van Shaftesbury en de andere tegenstanders van de utilitaire moraal. / Maar de ethiek van Helvetius beperkt zich niet tot het vestigen van een empirisch fundament voor de morele principes. Hij vervolgt meer ambitieuze doeleinden. Niet allen bevestigt hij, dat het volomen abstract is, om de moraal experimenteel te willen beginnen, maar poogt ook uit te leggen waarom deze ervaring, in het gewone leven van de mensen, zoals zij zich vormen, en de middelen zijn welke men in een bepaalde, wenselijke richting wil vormen. / De maatschappij wordt beschouwd in een mechanische geest, als een soort van rekenkunde met individuen. De verbinding met de menselijke ‘natuur’ is te zien als een eerste onmisbare voorwarde voor het ontcijferen van de werkelijke ethische principes. De fysieke bezigheden, die de psychologie van de mens determineren, zijn nu het morele bewustzijn, het punt van vertrek constituererend. / Verder, is de morele mens voor Helvetius een gevoelig individu dat met ons wil praten over de sociologische wegen van de filosoof. Men spreekt niet alleen over een bepaalde trek van het individu, het egoïsme is onoverwinnelijk, de dorst naar winst is persoonlijk. Het object van de moraal bestaat uit het verbinden van het individuele belang met het publieke belang. Maar om dit probleem naar behoren op te lossen, moet hij eerst alle pogingen weerstaan om de mens te idealiseren en de rotzooi van de denkbeeldige hoogten. /
(23) Passim: Het plezier in het onderzoeken en de afkeer van pijn zijn, in de ogen van Helvetius, de eeuwige en onaantastbare wet van het menselijke leven, geconditioneerd door de gevoelige aard van de mens. Deze wet bepaald het bewustzijn en de wil van de mensen, al hen acties en als hen visies. Het is hetzelfde op gnoseologisch terrein, Helvetius verwerpt de theorie van Locke over de reflexie en heel de tweede bron van de menselijke ideeën, van de zijde van de sensatie, eveneens, aan de kant van de ethische materie, sluit hij zich af van de visie van de Engelsman die bevestigt: ‘Het plezier en de droefenis, zij komen overeen, de een en de ander, hen geest is goed voor het lichaam …: of, om exact te praten, wat men in de geest aantreft komt overeen met wat in de geest zijn oorsprong vindt, bij gelegenheid van verschillende visies, en helemaal in het lichaam, bij gelegenheid van verschillende modificatie van de beweging.’ / Helvetius wijst op de passies die van natuurlijke afkomst kunnen zijn of kunstmatig. De eersten zijn gemaakt door de natuur, de tweeden, zijn voor de mens gemaakt, in de maatschappij. De mens is verbonden met de eerste categorie door het plezier en het fysiek lijden, en met de tweede door de sentimenten van afgunst, hoogmoed, hebzucht, ambitie, enz. De natuurlijke passies zijn onaantastbaar en eeuwig, de tweeden duiken echter op voor een bepaalde etappe in de evolutie van de mens en hagen direct af van de vorm van de regering, in functie van dezelfde kunnen zij veranderen, door simpelweg te verdwijnen. /
(24) Passim: Na het te hebben gehad over de natuurlijke en kunstmatige passies, weigert Helvetius om afhankelijk te worden van twee parallelle series. Gelijk hieraan is het geheel van deze ideeën de universele wortel van alle sensatie, en zij zijn op hen beurt hierop terug te voeren, alle kunstmatige passies worden gepenetreerd door de natuurlijke passies en, in laatste instantie, reduceren zij deze laatsten. Het spirituele heeft als basis het emotionele, lichamelijke genot. De gevoelige natuur van de mens is gedwongen om naar zijn eigen belang te zoeken, van zichzelf te houden, een egoïst te zijn en naar zijn eigen winst te zoeken. / Helvetius maakt ook geen uitzondering voor het gevoel van desinteresse, lijkt het, of het nu liefde is of vijandschap. Er is geen weg van vriendschap zonder bezigheden, lijkt, zoals er geen weg is van effect zonder oorzaak. De kracht van de vriendschap wordt niet gemeten door de deugd van de vrienden maar door de kracht van de belangen die zij dienen. De mensen zijn verloren zonder gemeenschappelijk belang, want vriendschap is de beproeving van de bezigheden. ‘Dat loopt parallel met de gevoeligheid van de fysiek, schrijft Helvetius, het gevolg daarvan is dat ik tranen sprenkel op het graf van mijn vriend. De dood verheft niet: ik berouw de mens die mij een ergerlijke conversatie bezorgt, door de malaise van de ziel komt het in werkelijkheid ook tot een fysieke pijn.’ De sentimenten van gevoeligheid en medelijden worden gedicteerd, ook zij, door de gevoelig fysiek, door het egoïstische belang. / In het kamp van het Franse materialisme, is er geen aanhoudende poging om het sensualistische principe toe te passen bij de uitleg van de morele sentimenten. In dit verband, kan men Rousseau aanhalen die aangeeft te geloven in de aangeborenheid van deugd, rechtvaardigheid, medelijden, enz., en aan Voltaire die, in een eclectische geest, die een verbond aanging met de theorie van de aangeboren goedheid; Helvetius wekte ook het ongenoegen op van zijn meer nabije geestverwanten, Diderot en Holbach. /
(25) Passim: Op deze weg trachtte de energieke Diderot om de feiten van Helvetius te identificeren met zijn eigen visie van sensatie. Onder de zelfde gnoseologische hoek, verhief hij zich, tegen de tendens om alle nobele impulsen terug te brengen, tot berekende egoïstische acties van de egoïstische mens, om een gevoelige fysiek terug te brengen. Hij toonde, met een groot aantal voorbeelden, dat het absurd is om te pretenderen, dat bepaalde menselijke acties zin terug te brengen tot het principe van de gevoelige fysiek. Voor zichzelf, was de krijger die de dood inging uit naam van zijn vaderland, of de geleerde die zich het plezier ontgunde om te werken aan de oplossing van een bepaald probleem, niet terug te brengen tot de argumenten van Helvetius. / In het daarbij afhankelijk maken van alle acties en alle visies van de mensen op de gevoelige fysiek, heeft Helvetius, bevestigde Diderot, de specifieke motieven vergeten van mensen, hoe de visie van mensen zich onderscheid van de visie van het verstandelijke dier. Om vervolgens het egoïstische belang de onmiddellijke oorzaak te maken van alle menselijke acties. Helvetius heeft geprobeerd om alle tijdgenoten deelgenoot te maken van zijn bevindingen omtrent de mens. Hij vergiste zich, bevestigt Diderot, want hij verwarde conditie en oorzaak. De gevoelige fysiek is de conditie voor de menselijke acties, maar het is geen onmiddellijk motief: ‘Zonder twijfel’, schrijft hij, ‘is ieder van ons gevoelig om te kunnen ageren, maar het lijkt mij dat dat essentiële en primitieve condities zijn, dat zij gegeven zijn is een sine qua non, maar de onmiddellijke motieven en dicht bij ons staande aversies, en onze verlangens zijn een andere keus.’ /
(26) Passim: Zonder alkali en zwavel, merkt Diderot op, is er geen groen glas; zo, voor ons gezegd, zijn alkali en zwavel de oorzaak van de doorzichtigheid van groen glas? Voor hetzelfde, zonder gevoelige fysiek zijn er geen menselijke acties. Maar, vraagt Diderot, kan men om deze reden nobele acties verklaren door het gevoel van plezier te onderzoeken? ‘Dat is wat je zegt, verzekerd, als het gevolg van plezier verzekerd is, kan men huilen in een gevoel van verdriet, maar het woord verdriet, heeft dat slechts een enkele verklaring? ‘ Is de liefde voor een vrouw, vraagt Diderot, enkel en allen te verklaren uit sexueel plezier? / Hij kan geen strijd voeren omdat Diderot weigert het utilitaristische principe te verklaren. Hij verlangt alleen dat men zich beperkt tot het kleine, inschatten dat het afleiden van al de sentimenten en menselijke acties van gevoelige fysiek, Helvetius merkt op dat men zich moet beperken door te bevestigen: ‘dat wij vaak moeten werken, ons opofferen, ons pijnigen, ons plezieren, zonden begaan, deugdzame dingen doen, onze passie en onze smaak moeten volgen, de liefde voor de glorie, het verlangen van publieke consideratie, hebben ook een relatief voluptueus sensueel belang. … Ten opzichte van de bevestiging van Helvetius, dat de mens niet houdt van deugd omwille van consideratie, maar om de rijkdom die het verschaft, verklaart Diderot: ‘in het algemeen is dat waar, i het detail is niets minder war.’ / Men kan hem niet beschuldigen, door hem te verbinden met de rechtvaardigheid va de talloze kritische opmerkingen van Diderot. Maar men staat in zijn goed recht om op te staan tegen de bedoeling, om alle morele actie te willen inkaderen rond het egoïstische belang, door de fysieke gevoeligheid, hierin heeft Diderot zelf zeker principiële vergissingen begaan. Door na te laten het buitensporig sensualisme van Helvetius te corrigeren, komt hij zelf, ertoe, om te zegen dat er lijnen, ongelijk of klaarblijkelijk, direct of indirect, tussen het moreel bewustzijn van de mens en zijn natuurlijke gevoeligheid, zijn belangen liggen. Verder, is de volgende vraag die zich stelt: als bepaalde noties en morele representaties geen wortel hebben, in de uiteindelijke analyse, is de ervaring, dat zij dan geen gevoelige oorsprong hebben, dat zij uit zichzelf komen? /
(27) Passim: De dwalingen van Diderot verschijnen zeer duidelijk als hij het probleem van de gerechtigheid onderzoekt. In hen geheel gegeven zijn de empirische definities over het de oorsprong van het sentiment van rechtvaardigheid, identiek aan die van Helvetius, Diderot drukt visies uit die overeen komen met die van het sensueel materialisme. Zij maken zich op tegen de definitie van gerechtigheid door belang, Diderot schrijft: ‘De auteur geeft op het punt van gerechtigheid, absolute ongerechtigheid toe … deze paradox is fout in zichzelf, en gevaarlijk om te stellen: fout gedeeltelijk omdat het mogelijk is haar te vinden in onze natuurlijke bezieheden, in ons leven, in ons bestaan, in onze organisatie en onze gevoeligheid die ons blootstelt aan het verdriet, een eeuwige basis voor het juiste en het onjuiste, maar zijn essentie is onafhankelijk.’ Wat meer is, hij bevestigt dat het sentiment van de gerechtigheid een armzalige bron is voor de menselijke natuur zelf, en dat er absolute morele waarheden bestaan. Deze reflexies bewijzen, dat Diderot lichtelijk afwijkt van de sensualistische en utilitaire ethiek, in de zin van het stoïcisme en de moraal van Shaftesbury, die een sterke invloed had op het begin van zijn carrière. / Holbach was nog meer verwijderd van het utilitarisme, helemaal in zin werken La morale universelle en Etocratie. Helvetius, integendeel, bleef eraan trouw tot aan het einde. /
(28) Passim: Het belang, bevestigt hij, begeleid ons in onze oordelen, het omvat morele oordelen. De mensen qualificeren de eer en het belang van acties die hen persoonlijke belang dienen. Insgelijks, is de menselijke gemeenschap, zogezegd, een groep van mensen met dezelfde belangen, bijvoorbeeld de ordes, zij onderscheiden zich door een zelfde conceptie van goed en kwaad. Uiteindelijk, worden de morele oordelen van de mensen exclusief bepaald door winst. Alleen aan de acties die bruikbaar zijn, wordt geappelleerd door verdienstelijke, nobele en heldhaftige mensen.
(29) Passim: Helvetius heeft de mijlpaal bereikt met de constatering dat de liefde voor zichzelf onvernietigbaar is. Maar ze is, in zijn ogen, een grote gift van de natuur, op dit punt onderscheid hij zich radicaal van La Rochefoucald. De doctrine van deze ideoloog van de Franse aristocratie in het tijdperk van de Fronde, is zeer pessimistisch. Zijn observaties gaan over de zeden van het hof, vastgelopen in de zonden, hij permitteert zich de motieven te melden van grootse egoïstische acties en de visies van mensen; hij besluit dat de menselijke natuur onherroepelijk gecorrumpeerd is. Het egoïstische fundament is op zich een gegeven feit dat verwelkt is in zijn geheel, en het is die pijn van het verwelken, welke onontkoombaar is. De ideoloog van een reactionaire klasse geeft op voor het oog van de geschiedenis, La Rochefoucauld wil duidelijk geen bloed verliezen in een oorlog, die de maatschappij de middelen kan leveren om haar te bevrijden van de zonden die haar kwellen. Zijn mijlpaal is het, om te constateren dat er keuzes zijn, de macht van het egoïsme maakt de mensen stom, en het houdt vervolgens in dat deze macht komt als een fataliteit. /
(30) Passim: Zeer verschillend is de positie van Helvetius. Hij sluit tenslotte af dat hij het eens is met La Rochefoucauld dat het gaat om de liefde voor het zelf, dat gezien wordt als een sentiment dat inherent is aan de mens, dat alle koersen van zijn visies en acties beslist. Maar hij breekt zonder aarzelen met de auteur van de maximes, op het moment dat hij tenslotte het egoïsme gaat beschouwen als een negatieve keus en afkeurenswaardig door zijn natuur op zich. De liefde voor zichzelf kan een bron zijn van goed alsmede van deugd. Alles hangt af van de condities van het leven, de dominerende vorm van de regering, en de wetten die de toestanden tussen de mensen regelen.”
——————————————
(31) K.h. Momdjian, “La philosophie d’Helvetius”, Academie des sciences de L’URSS – Institut de Philosophie 1959; “De filosofie van de nuttigheid is de basis, welke de ethiek van het Franse materialisme uitdrukt en, in laatste instantie, de natuur van de bourgeoisie en heel de klasse van uitbuiters. / Er ontstaat nu een strijd, die Helvetius en Holbach niet toont als bewuste verdedigers van de kapitalistische uitbuiting. In tegenstelling zijn zij oprecht over de legitimiteit van hen theorie en verkondigen het ‘universele goede’, dat benoemd wordt als het geven van een vruchtbaar initiatief aan de mensheid in het algemeen. De illusoire ideeën waren vruchtbaar, nog steeds hadden zij een besliste historische basis. / We moeten hier niet vergeten dat de bourgeoisie aan het hoofd stond van de werkende massa’s en de algemene leiding had van de strijd tegen het feodalisme – welke rol langzaam verminderde tot op een zeker punt de tegenstellingen binnen de derde stand zelf groter te groot werden. Het hebbend over dit feit, schreven Marx en Engels: ‘De theorie van Holbach is nu filosofische illusie, historisch gefundeerd, over het onderwerp van de bourgeoisie die op de juiste manier opkomt in Frankrijk, en het verlangen om te exploiteren wordt nog uitgelegd als het verlangen om zorg te dragen voor de zich volledig ontwikkelende individuen, die bevrijd zijn van de feodale belemmeringen. Deze bevrijding, is een halte op de weg van de bourgeoisie. De concurrentie was hard op weg, in de XVIIIe eeuw, om de enige mogelijke manier te worden voor individuen, om een carrière te maken, en een meer vrije ontwikkeling te laten zien. /
(32) Passim: De oorsprong van de theorie van nuttigheid en ethiek is historisch uit te leggen als een inzinking van de feodale toestanden en de overwinning van de kapitalistische productiewijze. Het is niet toevallig dat deze doctrine verscheen in het tijdperk van de Engelse bourgeoisrevolutie en als verdedigers Hobbes en Locke had. Ter wille van de ideologische rechtvaardiging van de feodale vormen van exploitatie, in een extra-economische vorm, namen de heersende klassen hen toevlucht tot het idee van god, uit de principes van de religieuze moraal. Voortgaande met de kapitalistische exploitatie, waren zij bezig met om een ethiek te funderen die volledig anders was. De utilitaire theorie kon zich presenteren als het belangrijkste werk, en de uitbuiting van de arbeider toonde zich als ‘hoge moraal’ van het wederzijdse gebruik, de wederzijdse ‘diensten’ tussen het werk en het kapitaal, beantwoordden ook aan de belangen van de bourgeoisie. / Het hebbend over de bourgeois natuur van het utilitarisme, schreven Marx en Engels: ‘De theoretische proclamatie van de het bewustzijn, correspondeert met de praktijk van de bourgeoisie, bewust word de wederzijdse exploitatie beschouwd als algemene toestand van alle individuen onder elkaar. Tegelijkertijd brutaal en openlijk, een toelichting van de religieuze, patriarchale, politieke en intellectuele broederschap, die het feodalisme verenigt met de uitbuiting; een broederschap die verder correspondeert met de vorm van de uitbuiting en met name verder gaat met de teksten van de absolute monarchie./ Deze interpretatie van de rol van het externe milieu in de formatie van de vertegenwoordigende moraal in het individu drukt zich in gelijk mate uit als beperking van de ethiek van Helvetius. Wij hebben gemerkt dat zij op de eerste plaats de rol van het milieu stellen en de reactionaire en antiwetenschappelijke rol van aangeboren zijn van de sentimenten en de moraal aan de kaak stellen, hierdoor maakte Helvetius een belangrijke stap in de richting van een wetenschap van de zeden.
(33) Passim: Maar men begaat een zware vergissing, als men dit als reden neemt, om de ethiek van Helvetius als materialistisch te beschouwen. De stichters van het marxisme wijzen erop dat Holbach alleen de problemen heeft gesteld op een wetenschappelijk terrein, maar hij lost ze niet op. / Helvetius interpreteert in het sociale gebied, eveneens op een idealistische manier. Men weet, dat het gaat om een politiek regime, het ensemble van wetten en werking in de staat. Deze laatsten zijn voorbestemd om een harmonieuze alliantie te vestigen tussen het persoonlijke belang en het publieke belang, straffen van de pijnen en het aanmoedigen van deugd. Onder de acties van dezen vormen zich de vertegenwoordigingen van de mens over het goed en het kwaad. / Helvetius kon niet onderscheiden dat de politieke bovenbouw zelf wordt beslist door de productiewijze van materiële goederen, door het ensemble van productieve krachten en de bestaande toestanden in de productie en verder onafhankelijk zijn van het bewustzijn. Dat is waarom men zich de moraliteit kan voorstelen als een van de vormen va het sociale bewustzijn, het is een van haar werkelijke wortels, de wortels van de klasse. / De onderstreepte opmerkingen die onthuld zijn in zijn werk, over de onderschikking van de zeden en de gebruiken van de mensen, aan het karakter van hen economische activiteit, zijn niet meer dan vage intuïties. Terwijl hij veel praatte met alle Franse materialisten, verwachtte Helvetius, met veel ongeduld, de oplossing van het probleem van de sociale toestand en het sociale bewustzijn; nooit, is hij voorbij gekomen aan het punt, aan de ene zijde, van het gedetermineerde bewustzijn, en aan de andere kant, het milieu zelf dat gedetermineerd is door het menselijke bewustzijn. / Deze theoretische vergissingen en hen idealistische oplossingen, verschijnen op frappante wijze in de ethiek van Helvetius.
(34) Passim: De vertegenwoordigende moraal, op zijn beurt, is een functie van het milieu, zogezegd het politieke regime, maar dit laatste dankt zijn bestaan aan het bewustzijn en de wil van de wetgever. ‘Ik weet dat er goede wetten verschijnen, maar de slechten worden pas laat opgeheven, waarom? Dat is, dat als een wet gegeven wordt, zij tot stand komt door een verlicht mens die, getroffen is door de onvergelijkbaarheid van een wet, met de algemene eer, doorgaat om zijn goede wil te tonen aan zijn eeuw.’ / De ethiek van Helvetius is niet alleen idealistisch, zij is ten diepste metafysisch. Herkennend de variatie en relativiteit van de verschillende morele toestanden, legt hij hen relativiteit uit aan de hand van de politieke regimes van verschillende mensen, of ook bij een en het zelfde volk aan de hand van verschillende stappen van haar evolutie, zogezegd een orde waarin iedere branche zijn eigen particuliere moraal heeft, Helvetius heeft bij gelegenheid van zijn metafysische interpretatie van de moraal, bij alle bronnen inspiratie gezocht. Hij legt deze relativiteit uit aan de hand van verschillende bronnen van wetgeving, en heeft ze uiteindelijk allemaal gebruikt bij de ontwikkeling van het bewustzijn. Uiteindelijk draagt hij het bizarre toe aan de vertegenwoordigende moraal, in feite zoekt hij bij de verschillende volkeren van het heden naar de ware aard van de mens. Werkend aan een redelijke wetgeving, conform aan deze natuur, aan een unieke moraal, die niet minder redelijk is dan gedetermineerd is door de wetgeving. / De veelvoudigheid van de tegen elkaar opkomende ideeën en het feit dat ze niet na te trekken zijn, komt voort uit onwetendheid, en het sluit niet de mogelijkheid uit van een enkele moraal, die waardevol is voor alle tijden, voor alle mensen, voor alle orden. Tenslotte, zal de moraal ‘waarlijk menselijk’ zijn, zij zal in haar compleetheid onthuld worden door Helvetius, Zo komen we tot niets, het is een uniek stel feiten in unieke omstandigheden. /
(35) Passim: Dat is helemaal geen historische methode. Haar universele ethiek, onbeweeglijk en eeuwig, is er voor het principe van de abstracte en blote mens. De mens van de premarxistische sociologie en ethiek. Het metafysische karakter van deze moraal is nu gedetermineerd door de idealistische conceptie en metafysiek van de mens, beschouwd als een biologische onveranderlijk wezen met onveranderlijke bezigheden. / De bourgeois essentie van deze ethiek manifesteert zich rondweg in de externe evolutie va het utilitarisme. In feite, als het individualisme en egoïsme geen schuld hebben in de moraal van Helvetius, hebben zij tot op een bepaald moment een progressieve rol. Het is niet minder waar, dat met de trasformatie van de bourgeoisie in een dominerende klasse, met de verscherping van de tegenstellingen van de klasse, verliest het zelfde utilitarisme zijn revolutionaire aspect, zijn menselijke aspiraties, en verschijnt in de theorie van de winst, als instrument ter wille van het voor de gek houden van de massa’s en de bewuste verdediging van de kapitalistische klasse. De verschillende proefnemingen in de evolutie van de utilitaire ethiek, van Helvetius tot aan Bentham, en van Bentham tot aan de Engelse utilitaristen van de XIXe eeuw, zijn dit de uitgesproken protagonisten van de concurrentie en de kapitalistische exploitatie. / Als men spreekt over de ethische weg van Helvetius, het individualisme en het egoïsme, dat is dit het reële fundament voor de kapitalistische productiewijze, zij combineren zich op een unieke wijze met het illusoire ‘publieke’ belang in de bourgeoismaatschappij. Helvetius poogt oprecht om het persoonlijke belang te koppelen met het egoïsme, ze verplichten om menselijke doeleinden te dienen, de belangen van de meerderheid van de mensen. /
(36) Passim: Met de vooruitgang van het kapitalisme verwierpen haar apologeten, voor een fooi, zonder te aarzelen en zonder er sentimenteel over te worden en hersenschimmig – de doctrine en de bijstand van deze zelfde Helvetius en zijn tijdgenoten, zij gingen erover praten om de menselijke stem te organiseren in een privaat initiatief. De bourgeoisie wordt extreem individualistisch en egoïstisch. Nietzsche, de sociaaldarwinisten en de Amerikaanse pragmatisten en andere troubadours van het imperialisme, die ertoe kwamen om het ultra-utilarisme van het individu te verheerlijken, het recht om krachtig te slaan uit eigen belang, voor degenen die overeind staat op hen weg. / Men ziet de hele inconsistentie en het antihistorische karakter van de pogingen om de grenzen te slechten die deze ethiek scheiden van die van het marxisme-leninisme. De wil om deze laatste te presenteren als een simpele verlenging van utilaristische moraal van de XVIIIe eeuw, komt voort uit de overwegingen, die een extreme onwetendheid of een reactionaire visie dienen, ten einde de theorie van het marxisme-leninisme te verlagen. / De synthese van de revolutionaire ervaring en het morele bewustzijn van het proletariaat, weet de marxistische ethiek niet over de ontwikkeling of een vertakking van de bourgeois moraal van de XVIIIe eeuw, want haar karakter is progressief op het punt van de historische weg. In tegendeel zijn de principes van de marxistische ethiek uitgewerkt door Marx e Engels, in de loop van een onverzoenlijke strijd tegen alle vormen van de bourgeois moraal, die de idealistische moraal omvat, de metafysische en geestverwanten van het Franse materialisme en Feuerbach. /
(37) Passim: Het marxisme markeert een aanzienlijke draai in een vlak terrein. In het geven van een solide fundament aan de materialistische conceptie van de geschiedenis, Marx en Engels hebben haar voor de eerste keer tot een wetenschap gemaakt. Zij hebben vervolgens de moraal geïdentificeerd als een van de vormen van het maatschappelijk bewustzijn, en hebben bewezen dat het tot de wortels van de klasse behoorde. De marxistische definitie van de mens, word beschouwd als een ensemble van sociale toestanden. Door niet terug te keren tot de fictie van een abstracte mens, de ‘mens in het algemeen’, die dient ter ondersteuning van morele dissertaties over de ‘eeuwige’, ‘onveranderlijke’, ‘universele’ moraal in de verdeelde en in antagonistische klasse verdeelde maatschappij. Het marxisme toont dat ieder klasse zijn eigen moraal heeft en haar eigen vitale belangen verdedigt. Hij bewijst dat de communistische maatschappij zonder klassen, een ethiek voortbrengt die waardevol is voor de hele maatschappij, de moraal van het proletariaat, heeft de historische missie, die als taak heeft de verdeling van de maatschappij in klassen en de exploitatie te beëindigen, de zaden voortbrengend welke de toekomstige universele ethiek zullen gaan opleveren. / Onder het utilitaire bourgeois principe van het egoïsme van het individueel belang, presenteert zich het bereik van de sociale evolutie, de marxistisch-leninistische ethiek komt op tegen het belang van uitbuitende klassen. Het marxisme toont zich als de motor van het sociale leven in het tijdperk waarin de maatschappij is verdeeld in antagonistische klassen, zij is de strijd tussen de belangen van vijandig tegen over elkaar staande klassen, en niet van geïsoleerde individuen. /
(38) Passim: Hier volgt op, dat in een bepaalde maatschappij, de criteria van de moraal, niet die zijn van het ‘algemeen belang’ dat illusoir is, maar het belang van een klasssie die gewoon reeel is. Ieder sociale klasse beschouwed zich als antwoord gevend in haar eigen belang. Het is van geen enkele betekenis van de noties van alle vormen van vertegewoordigende moraal van alle sociale klassen waar zouden zijn. De socialistische moraal is een superiere vormv an de oraal, want zij is gewoon conform aan de vialte belang van de werkers, de hele progressieve menshid. Alleen de communissche ethiek beantwoord in zijn geheel aan het objectieve historische proces en draagt bij aan de opkomt van de mensheid tot een superieure graad van evolutie.”