Revisionisme, Oostenrijk

(1) Div., “Proletarische Revolution – Revolutionär-kommunistische Zeitung in Österreich”  november, Kollektiv Proletarischer Revolution 2008 – Ano., “KPÖ auf dem Weg in den Revisionismus”; “  Waarom konden zich de rechtsopportunistische fouten in de KPÖ,  in de rijen van de revolutionairen, innestelen? Er moet een aanzienlijke ideologische zwakte in de partij geweest zijn. De partij was sinds de stichting lange tijd gekenmerkt door tuimelen tussen enerzijds links opportunisme [Putschisme, avonturendom, herhaalde foutieve inschattingen van de crisis van het kapitalisme en het ‘verval’ van d sociaaldemocratie, vals vakbondspolitiek, gelijkstelling van burgerlijke republiek en fascisme, …] en anderzijds rechtsopportunisme [defaitisme tegenover de sociaaldemocratie, capitulatie voor en opportunisme tegenover de propaganda van de ‘niet-overlevensvaardigheid’ van Oostenrijk en voor de ‘Anschluss’ idee aan Duitsland die overigens vaak zeer ‘radicaal’ overkwam, capituleerde voor de opbouw van een ‘bolsjewistisch’, dus democratich-centralistische’,  op bedrijfscellen gesteunde, over een helder strijdprogramma beschikkende enz. organisaties …], doortuimelen tussen enerzijds spontanisme en ‘Luxemburgistisch’ bijgeloof aan de spontane massa-actie en anderzijds defaitisme, door fractiestrijd, vaak tamelijk ondoorzichtig en principeloos, in wisselende combinaties, door het mankeren van een revolutionaire  politiek strijdprogramma, i.p.v. deze beperking op een abstracte propaganda voor de dictatuur van het proletariaat, door het voortbestaan van veel austromarxistisch vuil in hen rijen.

(2) Passim: Vanaf het 8e congres in 1925 en daarna vanaf 1927, zette achtereenvolgens verbetering van de tostand in. Er volgden de noodzakelijke ideologische ophelderingen in een marxistisch-leninistisch zin, de ‘fractiezwijnerij’ werd teruggedrongen, lijn en strijdprogramma werden in een revolutionaire zin ontwikkeld, er werd veel meer gewicht op bedrijfcellen gelegd, i.p.v. alleen maar op de ‘lokale organisatie’, kortom: enige stappen in de richting van ‘bolschewisering’ van de partij werden gezet. Maar tot aan het verbod van de partij in 1933 c.q. to aan de Februaristaking van 1934 konden al de vroege fouten niet zonder meer overwonnen worden. De opkomst vanaf februari 1934 voerde tot een enorme versterking van de massale invloed van de partij, echter juist ook tot het massale binnenstromen van sociaal democraten met heel hen austromarxistische ideologie. Ondanks aanzienlijke vooruitgang en successen was de partij ideologisch en politiek nog niet voldoende gevestigd, om het gevaar van rechtsopportunistisch fouten succesrijk tegemoet te treden die in de strijd tegen het fascisme, zo snel hij namelijk werkelijk gevoerd werd, zo snel als de lijn van het VIIe congres van de communistisch internationale feitelijk omgezet werd, zondermeer moet optreden en die al snel to hoofdgevaar worden. Ook vond zij, vooral later in de strijd tegen het Hitlerfascisme, extreem moeilijke strijdvoorwaarden [kracht en brutaliteit van de vijand, de moeilijkheid van de verbinding met de massa’s …]. Ook subjectieve factoren moeten in aanmerking genomen worden. Welke factoren werkten op de subjectieve zijde? Was het ideologische zorgeloosheid, onderschatting van de betekenis van de ideologische lijnen en de ideologisch strijd? Werden ten opzicht van het Hitlerfascisme de eigen klassenkrachten, het perspectief van de uiteindelijke overwinning van de arbeidersklasse over het fascisme onderschat en te strek op het rode leger gebouwd? Voerde de absolutie aandacht en concentratie van alle krachten op het praktisch verzet tot het verwaarlozen van de ideologische en politieke lijn? Werd onder de gegeven omstandigheden de regulaire strijd verwaarloosd?

(3) Passim: Zulke subjectieve fouten waren ‘begrijpelijk’, mar zij waren fataal. In 1945, in de nieuwe situatie na de vernietiging van het fascisme, traden in ieder geval de rechtsopportunistische tendensen duidelijk en open naar voren en uit rechtse fouten werden een revisionistische verzieking van de partij. De inbinding van de strijd tegen het fascisme in een burgerlijk korset heeft haar resultaten gematigd. Vanaf 1945 sloeg de KPÖ de weg op van de verfraaiing van de klassentegenstellingen, het verzwijgen van de tegenstellingen tussen kapitalisme en socialisme, het afzien van de socialistische revolutie, de capitulatie voor de bourgeoisie en haar sociaal-democratische agenten in. Het revisionisme had het bevel overgenomen. / Toch in 1945 nog niet alles verloren. De KPÖ van 19456 en vanaf 19567 mogen niet in een pot geworpen worden. Ten eerste was het internationale milieu verschillend. Het revisionisme had pas na de dood van Stalin de ‘beslissende aanval’ geopend. Ten tweede – en dat is het centrale punt – was e ontwikkeling nog niet onomkeerbaar geworden. Wat er aan revolutionaire communisten was, was in deze partij georganiseer, en het was niet slechts onvoorstelbaar, doch het zou feitelijk absurd geest zijn, destijds reeds de strijd om de partij of tenminste om de verbetering van de voorwaarden voor het geval van de splijting op te geven. Dat is altijd de sleutelvraag. Is de revisionistische wisseling van kleur reeds onomkeerbaar geworden? Of is er nog een kans om het roer om te gooien?

(4) Passim: Vandaag weten wij natuurlijk, hoe alles afliep, maar deze uitgang was immers zelf het resultaat van de strijd tussen het in opmars bevindende revisionisme en het marxisme-leninisme. In deze zin is het juist, om het jaar 1957 als ‘omslagpunt’ te zien. Feitelijk hebben zich onmiddelbaar na 1956, toen alle hindernissen waren opgeruimd, het revisionisme en het afdrijven in de richting van sociaaldemocratie enorm versneld. / Vanaf 19567, na het grijpen van de macht door het revisionisme in de CPSU, werd de ‘volledige’ doorzetting van het revisionisme en de volledige eliminatie van de marxistisch resten in de ideologische en politie e lijn driftig voorwaarts gedreven.”

——————-

(5) Div., “Proletarische Revolution – Revolutionär-kommunistische Zeitung in Österreich”  november, Kollektiv Proletarischer Revolution 2008 – Ano., “KPÖ und Internationale”; “Bertolt Brecht in het midden van de 30er jaren over de verhouding van de internationale arbeiderspartijen tot de CPSU – De CPSU werd door verschillende opposities het verwijt van een nationalistisch socialisme gemakt. Er wordt het verdacht geuit, dat de CSU de belangen van niet-Russische partijen aan hen eigen opofferen. Het socialistische karakter van de Sovjet-Unie wordt bestreden; zij treedt op als nationaal verband, heeft staatskarakter, en een staat zou nu eenmaal als staat handelen. Een dergelijke houding tegenover de Sovjet-Unie schijnt zeer internationaal. In werkelijkheid is het een houding, die het internationalisme alleen maar als zedelijk postulaat opvat, als een idee, dat slechts door het proletariaat verwerkelijkt kan worden en door dezen, daar zij verheven en wat nog meer zij, verwerkelijkt moet worden. De mensen, welke deze houding innemen, hebben tot op heden geen bewijs daarvoor gebracht, dat zij bereid zijn om een internationalistische politiek van het proletariaat te praktiseren. Zij begrijpen daaronder blijkbaar slechts een wederzijdse sympathie en neiging, om hen belangentegenstellingen, wanneer dergelijke kwesties zouden kunnen opduiken, op de een of andere manier scheidsrechterlijk uit te maken. . Zij denken niet eraan, om het tijdstip voor geen te houden, wanneer het proletariaat van de verschillende landen in werkelijkheid een gemeenschappelijke politiek zouden kunnen maken. Doordat zij de CPSU een valkuil willen graven, doordat zij haar eigen aangelegenheden als die van alle ander proletariaten ziet en gezien zou willen willeden, geven zelf hen internationale positie prijs. Iedere communist die het met het internationalisme ernst is, omdat hij de economische en politieke noodzakelijkheden van een dergelijke gemeenschappelijke politiek voor het socialisme en communisme begrijpt, moet het duidelijk zijn, dat vandaag iedere arbeiderspartij buiten de Sovjet-Unie har politiek aan de politiek van de CPSU moet inordenen en in de meerderheid van de mogelijke gevallen onderordenen moet. De Sovjet-Unie werd vandaag, ook wanneer zij zich weigerde, als natie op te treden, louter tegenover naties toch als natie te staan. Zij kan ook niet anders dan als staat handelen. Maar staat is niet staat. Boeren zijn niet boeren, dat betekent als dergelijke tegenstanders van belangen van de arbeiders. Zij kunnen, zoals het voorbeeld lat zien, ooit zelf arbeiders worden. De volledige liquidatie van de staat komt slechts, wanneer de economie haar vereist. De proletarisch staat kan echter afzonderlijke straatstrekken liquideren, wanneer zijn economie het vereist.” – [Bertolt Brecht, Schiften zur Politik und Geschichte 1919-1956, FF< 1974]

Economie,Tijdperk van burgerlijke revoluties, Algemeen

(1) Div, “Kapitalistische Weltökonomie – Controversen über ihren Ursprung und ihre Entwicklungsdynamik”, Suhrkamp 1979 – André Gunder Frank, “Über die sogenante ursprüngliche Akkumulation”; “… voor dit industrieelkapitalistische proces van kapitaalaccumulatie zich zelf kon dragen, wat blijkbaar rond 1800 het geval was, was er een lange periode van ‘zogenaamde oorspronkelijke accumulatie’, die de ‘kapitalistische’ accumulatie vooruit ging en in hoge mate op voorkapitalistische productieverhoudingen en/of diens transformatie in het kapitalisme berustte. Op die betekenis van deze ‘zogenaamde oorspronkelijke accumulatie’, die eeuwen duurde, met welke wij ons op een andere plek hebben bezig gehouden, zal in het vervolg nader ingegaan worden. In deze periode van de voorgaande, vooruitgaande, oorspronkelijke, vroegkapitalistische accumulatie van voorkapitalistische tijden en beserend op prékapitalistische productieverhoudingen van welke men niet kan zeggen, dat de accumulatie direct op de meerwaarde berustte, voor zover deze niet door vrije loonarbeiders geproduceerd werd. Toch was de waarde, die de producenten behielden, in zekere mate kleiner dan die, welke ze produceren, anders zou er geen enkele accumulatie mogelijk zijn geweest. Wat de consumptie aangaat, die de producenten toegestaan werd, zo mag dit overeengekomen zijn met hen existentiële behoeften en de benodigdheden van de reproductie, hoger of lager geweest zijn. / Wanneer ‘prékapitalistiche’ accumulatie een accumulatie voor de kapitalisten bedoeld, dan is zij per definitie ook een ‘niet-kapitalistische. Betekent ‘prékapitalistische’ accumulatie het begin van de kapitalistische accumulatie dan is zij deel kapitalistisch, deels niet-kapitalistisch. Maar in beide gevallen moet ‘niet’-kapitalistische accumulatie gelijktijdig ‘prékapitalistische’ accumulatie zijn; zij kan doorgaans gelijktijdig met de kapitalistisch plaatsvinden of zelfs postkapitalistisch zijn. / M.a.w.: In zoverre ‘oorspronkelijke’ accumulatie zich op accumulatie op de basis van productie met non-kapitalistische productieverhoudingen betrekt, moet zij de kapitalistische productie en accumulatie niet vooruit gaan, doch kan zeer wel gelijktijdig met haar tegelijk gebeuren.

(2) Passim: Dergelijke non-kapitalistische productie en de op haar berustende accumulatie kunnen – om ze door prékapitalistische ‘oorspronkelijke’  accumulatie en productie te onderscheiden – als ‘primaireaccumulatie [‘primary accumulation’]  gekenmerkt worden [Roger Barta noemt ze ‘permanente primaire accumulatie’]. Deze primaire accumulatie die ten dele op productie met non-kapitalistische productieverhoudingen baseert, is een vaak voorkomende wanneer niet voortdurende begeleidster van het kapitalistische proces van de kapitaalaccumulatie ook in het ontwikkelde stadium van de dominantie van loonarbeid en als de relatieve meerwaarde. Feitelijk levert dergelijke primaire accumulatie een belangrijke, wanneer niet onmisbare bijdrage tot de kapitalistische accumulatie van het kapitaal. Zij kan de overuitbuiting van de niet loonafhankelijke producenten tot onder de grens van zijn bestaansminimum en de noodzaakzakelijkheid om zich te reproduceren, insluiten of ook net. Zij impliceert de overuitbuiting van de loonarbeider in zoverre, als diens consumptiefonds en de reproductie van zijn arbeidskrachten een directe betrekking tot deze non-kapitalistische productie hebben. / Voor de achtergrond van deze begripmatige onderscheidingen kunnen wij nu een reek verder vragen stellen die zich uit ons onderzoek van de Genesis, fundamenten en modaliteiten van de kapitaalaccumulatie, vooral de ‘zogenaamde oorspronkelijke accumulatie’ die in drie of meer eeuwen plaatsvond, die het kapitalistische proces van de kapitaalaccumulatie, dat met de industriële revolutie inzette, vooruitgingen, in hoeverre beinhoudde het “überhaupt accumulatie van kapitaal? En welke zorgelijkheden of verschillen bestaan er tussen het vroegere proces [of processen?] en het later proces van de kapitaalaccumulatie? /

(3) Passim: In het hoofdstuk met de titel Die sogenante urprüngliche Akkumulation schrijft Marx het volgende over het geheim van de ‘oorspronkelijke accumulatie’: ‘Ondertussen zegt de accumulatie van het kapitaal de meerwaarde aan, de meerwaarde van de kapitalistische productie, deze echter het voorhanden zijn van grote massa’s van kapitaal en arbeidskracht in de handen van warenproducenten vooruit. Deze hele beweging schijnt zich dus in een foutieve kringloop rond te draaien, uit welke wij slechts uitkomen, door een van de kapitalistische accumulatie vooruitgaande ‘oorspronkelijke’ accumulatie, welke niet het resultaat is van de kapitalistische productiewijze, doch haar uitgangspunt[…] De zogenaamde oorspronkelijke accumulatie is dus niets anders als het historische scheidingsproces van producent en productiemiddel. Zij verschijnt als oorspronkelijk, omdat het de voorgeschiedenis van het kapitaal en de met haar overeenkomende productiewijze vormde.’ [Das Kapital, Erster Band] // Nu werpen deze vragen meer antwoorden op, al zij beantwoorden. Vooreerst stellen zich de volgende twee problemen: Hoe komt het tot de opeenhoping van ‘grotere kapitaalmassa’s’, en welke samenhang bestaat tussen deze kapitaalopeenhoping en het ‘scheidingsproces van producent en productiemiddelen’? Marx zelf argumenteert, dat een grote massa van het kapitaal, dat in het prehistorisch stadium van het kapitaal, dus voor de industriële revolutie, opgehoopt werd, onder voorwarden van productieverhoudingen geproduceerd werd, welke de voor loonarbeiders typische scheiding van de producenten van hen productiemiddelen noch impliceerden noch vereisten of toelieten. Het was een veelvoud van niet- en prékapitalistische productieverhoudingen – ‘kolonialisme’, ‘slavernij’, ‘tweede lijfeigenschap’, maar ook ‘eerste’ lijfeigenschap en feodalisme – buiten, maar ook binnen Europa en West-Europa, die to deze opeenhoping van grotere massa’s van kapitaal voor de industriële revolutie bijdroegen. / De retorische opmerking van Marx, dat ‘de verhulde slavernij van de loonarbeider in Europa het voorspel van de slavernij zonder meer in de nieuwe wereld [nodig had] en dat ‘het kapitaal van kop tot teen, uit alle poriën, bloed- en vuil druipend [ter wereld komt]’ [Das Kapital, Erster Band], beïnhouden niet slechts, dat deze ‘non-kapitalistische’ bronnen en productieverhoudingen voor de kapitalistische accumulatie voor het kapitaal onmisbaar waren, doch ook, dat zij de geweldige roof aan noodzakelijke consumptiefonds van de producenten als voorwaarde voor de accumulatie van het kapitaal insloten.

(4) Passim: De zeven ‘nuttige jaren van een slavenleven in vele delen van de nieuwe werd de teruggang van de Indiaanse bevolking van 2,5 op 1,5 miljoen – en e verhouding van de kosten voor arbeidskrachten in de bergbouw – in Mexico nauwelijks meer dan honderd jaar na de Conquista, geheel te zwijgen van de decimatie van de inheemse bevolking van de Caraïben binnen vijftig jaar na het verhoogde optreden en de verscherpte gevolgen van hongercatastrofes in Bengalen na zijn verkrachting door de Engelsen en vele minder massieve ingrepen, die het de massa van de bevolking na haar inlijving in het proces van de kapitaalaccumulatie onmogelijk maakten, zich te reproduceren – al dat bewijst het extreem uitbuitende karakter van deze productieverhoudingen, maatschappijformaties en de accumulatieprocessen in hen pre-industriële stadium. / Veel van deze productierelaties – en de uit hen voortkomende productie – blijven voor het kapitalistische proces van de kapitaalaccumulatie van betekenis en zijn het vandaag nog. Een destijds en tegenwoordige belangrijke vraag is immers juist, hoe de productei onder niet-kapitalistische productieverhoudingen tot de kapitalistische accumulatie bijdroeg of in deze getransformeerd werd, en weliswaar zowel van het begin van de eigenlijke kapitalistische accumulatie als daarna, c.q. sinds de beide naast elkaar bestaan. Het naar oren laten komen van e betekenis van deze productieverhouding en de door haar uiteindelijk geproduceerde meerwaarde zowel voor de industriële revolutie als ook daarna [in de preiode van het klassieke imperialisme bijvoorbeeld door Rosa Luxemburg en Lenin onderzocht werd] betekend natuurlijk niets anders, als de betekenis van het historische scheidingsproces van producent en productiemiddelen en de transformatie van de producenten in loonarbeiders te bestrijden. Feitelijk laat dit proces niet slechts teren grond aan de ontwikkeling van de kapitalistische productieverhoudingen, doch was ook deel van het accumulatieproces, in zoverre de scheiding van de producenten van hen productiemiddelen tot de concentratie van het kapitaal bijdroeg.

(5) Passim: Bovendien kan men doorgaans zo argumenteren: De in de ‘derde wereld’ tijdens de imperialistische periode voltrokken scheiding vele producenten van hen productiemiddelen, en het feit, dat de daaruit voortgaande loonarbeiders of de verblijvende niet-loonafhankelijke producenten of beiden het bestaansminimum geweigerd werd [in die vorm, de dat de een gedwongen werd, oftewel met ondersteuning of op kosten van de naderen te overleven], vormden een materiële bijdrage niet slechts tot de accumulatie van het kapitaal, doch ook ter verhoging van de loontarieven in metropolitaanse landen. M.a.w.: het proces van de scheiding van de producenten van hen productiemiddelen en hen transformatie in loonarbeiders was niet slechts oorspronkelijk of ging allen maar aan het kapitalistische stadium vooraf. Het vette zich in het kapitalistische stadium voort en duurde nog steeds aan. En duurt ook de primaire non-kapitalistische accumulatie voort, die natuurlijk in het kapitalistische proces van de kapitaalaccumulatie overgaat. Deze duurt natuurlijk niet alleen maar daarom voort, omdat de kapitalistische ontwikkeling van de loonarbeid de producenten van hen productiemiddelen scheidt, doch veelmeer ondanks deze scheiding, en wel daardoor, dat verhoudingen oprecht gehouden zelfs nieuw geschapen werden, die geen loonarbeidsverhoudingen in strikte zin zijn. De vraag, hoe een waarom deze zogenaamde oorspronkelijke en de primaire non-kapitalistische accumulaties plaatsgevonden hebben en sinds de industriële revolutie aanduren, is als tevoren onderwerp van aanzienlijke debatten. Maar de vraag naar de verhouding en bijdrage van de primaire accumulatie tot de kapitalistische accumulatie van het kapitaal heeft gelijkheid met en brengt ons terug tot de vraag naar de verhouding en bijdrage van de oorspronkelijke, pré-kapitalistische accumulatie zelf: wij ontgaan aan de duivelskring om het uitgangspunt van de kapitalistische kapitaalaccumulatie, doordat wij een de kapitalistische accumulatie voorgaande zogenaamde oorspronkelijke accumulatie [‘previous accumulation’] veronderstellen? Wanneer dus was het, het uitgangspunt van de kapitalistische productiewijze? Hoe vond de pré- [en daardoor niet-kapitalistische] accumulatie plaats, en hoe werden grote massa’s van kapitaal opgehoopt, wanneer er geen verbrede kapitalistische reproductie was? In hoeverre vormde deze voorgaande accumulatie een noodzakelijke, wanneer niet voldoende voorwaarde voor het begin van de kapitalistische accumulatie van het kapitaal? En tenslotte: wanneer was het uitgangspunt nu niet slechts de kapitalistische accumulatie, doch de pré-kapitalistiche accumulatie, die materieel en economisch aan de werkelijke kapitalistische accumulatie bijdroeg?

(6) Passim: Marx onderscheid blijkbaar twee historische uitgangspunten: aan de ene zijde ‘de eerste beginnen van de kapitalistische productie’, die in de 14e en 15e eeuw liggen, anderzijds ‘de moderne levensgeschiedenis van het kapitaal’, de ‘wereldhandel en wereldmarkt in de 16e eeuw [openen]’. ‘De opschuivende manufacturen verzekerden de kolonie afzetmarkten en een door het marktmonopolie gepotentierde accumulatie. De buiten Europa direct door plundering, verslaving en roofmoord buitgemaakte schat vloeide in het moederland terug en transformeerde zich hier in kapitaal.’[Das Kapital, Erster Band] Maar de productie en de concentratie van het door de productie gesteunde handelskapitaal in de Italiaanse steden weren wezenlijk, om de ontdekkingsreizen en de vroegtijdige vorming van een wereldomspannende handel wenselijk en mogelijk te maken. Dus: hoe transformeerde zich de ‘schat’ in kapitaal? Hoe belangrijk was hierbij de onverdiende buit, en hoe belangrijk was de afzetting van de manufactuurwaren op de markt? Hoe droeg de zilvergraverij in Amerika en het transit van het zilver naar Europa ertoe bij, ‘om grote massa’s van kapitaal’ in Europa aan te hopen? Een antwoord is, dat dit zilver en later het goud de koop van gebruiks- en ruilwaarde uit de Oriënt en Oost-Europa financierden [Wie deed wederom iets met de edele metalen, zonder ze ten dele op te potten?]. Een ander antwoord is, dat de inflatie, die zich in die mater liet zien, als de edelmetalen niet opgepot werden, direct en indirect ter concentratie van kapitaal, ter scheiding van de producenten van de productiemiddelen en ter verhoogde uitbuiting van meer en minder betaalde arbeidskrachten voerde. Op welke wijze droegen de door plundering en verslaving net zo als door loonarbeid en niet-loonafhankelijke arbeid geschapen gebruikswaarden en diens transformatie in ruilwaarde ter aanhoping en concentratie van het kapitaal? De vraag, hoe werd het in de 16e, 17e en 18e eeuw opgehoopt kapitaal dan gereproduceerd – zonder dat er ontwikkelde kapitalistische productieverhoudingen gegeven zouden zijn – en tenslotte in kapitaal getransformeerd, dat in staat was, om zich zelf te reproduceren, minstens ten deel over op de vraag, wanneer en hoe de prékapitalistische, de zogenaamde oorspronkelijke accumulatie van het kapitaal tot het kapitalistisch [c.q. tot uitgangspunt voor het kapitalistische proces van de kapitaalaccumulatie] werd, blijft in wezenlijke punten open. /

(7) Passim: Een verdere vraag, die door het onmiddellijke politieke en economische gewicht voor het heden is, is die naar het mogelijke voortbestaan en betekenis van de zogenaamde oorspronkelijke of eerder primaire accumulatie vandaag. Geen twijfel, de productie van gebruikswaarden in het kader van niet- en prékapitalistische productieverhouding en duurt vandaag voort, en de gebruikswaarden worden als te voren direct in ruilwaarde voor het voor het proces van de kapitalistische accumulatie getransformeerd. Maar misschien is er een verlies van betekenis gegeven? Hoe groot de betekenis is van niet-kapitalistische productierelaties voor het kapitalistische proces van de kapitaalaccumulatie tegenwoordig is, kan aan drie punten beproefd worden: 1. Aan het onderhoud en, indien nodig, gereedstelling van een potentieel reserveleger van arbeidskrachten en vorming van een pool aan arbeidskrachten; 2. Aan de bedjrage tot het onderhoud en tot de reproductie van loonarbeiders, voor welke het kapitaal minder als het voor het leven nodige telt, c.q. te weinig, als dat de loonarbeider ervan kan leven en zich zou kunnen reproduceren; 3. Het nut van ‘socialistische’ non-kapitalistische productieverhoudingen voor de productie van waarden die in de wereldwijde kapitalistische proces van de kapitaalaccumulatie ingaan. / Het onderhoud van een potentieel reserveleger van arbeidskrachten door gedeeltelijk non-kapitalistische productieverhoudingen, die het kapitaal nieuwe arbeidskracht zouden kunnen aanbieden en het tegelijkertijd helpen, om het loon van het arbeidsleger neer te drukken, laat zich tegenwoordig in de massieve – ofschoon misschien in trappen van het dorp over het regionale centrum tot de oorden buiten de regio verlopende – stroom van ‘gastarbeiders’ uit het landelijke Zuiden in het industriële Noorden van Europa en aan de toenemende transfer van voor de export bestemde industrieproducten en – bouwwerken uit industrielanden in enige onderontwikkelde landen aflezen. De kwantitatieve betekenis van deze categorie van productieverhoudingen voor de accumulatie van het kapitaal is moeilijk te verklaren en af te schatten, maar zij is zonder twijfel groot. /

(8) Passim: De bijdrage van non-kapitalistische dorpsgemeenschapsproductie ter behoud van arbeidskracht en ter verzekering van de levensavond van loonarbeiders in het omveld van Afrikaanse en Aziatische mijnen, van plantages en stedelijke zaken van loonarbeiders dus, die letterlijk minder als het bestaansminimum verkregen, is zeer aanzienlijk; er zijn analyses hierover van Meillassoux, Rey en anderen hierover. Weliswaar produceren de leden van de grootfamilies de trekkende arbeiders en ander loonarbeiders in het Zuiden en Westen van Afrika mogelijkerwijs belangrijke gebruikswaarden, die niet direct in het circulatieproces ingaan; toch wordt een deel van deze gebruikswaarden door loonarbeidende familieleden geconsumeerd, die export produceren, zo dat de niet-geruilde, niet-kapitalistische productie in ieder geval indirect tot het kapitalistische proces van de kapitaalaccumulatie bijdraagt. l. Zij bezitten niets anders als het aandeel aan de door hen geschapen waarden, die het kapitaal aan deze arbeiders in de vorm van lonen teruggeeft, zo zouden velen van hen feitelijk niet in staat zijn, überhaupt meerwaarde voor het kapitaal te produceren – c.q., het kapitaal heeft zich voor de meerwaarde, die zij nu eenmaal produceren, bij hen ‘non-kapitalistische’ familieleden te danken, [Natuurlijk doet hij dat niet voor niets, doch beschimp ze als extra ‘ondersteuning’-last.

(9) Passim: Hetzelfde principe van ‘gastarbeiders van ‘non-kapitalitische’ gastarbeiders van ‘non-kapitalistische’ primaire accumulatie van het kapitaal geld ook met betrekking op de Europese ‘gastarbeiders’, in zoverre deze eerst gevormd en later weer teruggenomen werden door gemeenschappen in het Zuidelijke Europa of in het geval van Engeland in Azië of in de Caraïbische ruimte, waar ten dele onder ‘non-kapitalistische’ productieverhoudingen geproduceerd word. Wanner men deze gedachtegang ook aan zijn logische slot voert, kant men niet om de volgende conclusie heen: de meest verbreidde en belangrijkste vorm van kapitalistische accumulatie op de basis van ten dele primaire accumulatie onder ‘non-kapitalistische’ productieverhoudingen is de door het kapitaal niet beloonde productie en reproductie [in de zin van het woord]  van de vrouw en moeder in de burgerlijke families en in de arbeidersfamilie. Want wanneer het kapitaal ze voor de gehele bijdrage zou moeten betalen, die zij  – as de familie van Afrikaanse gastarbeiders – presteert, zodat de arbeider in staat is, meerwaarde te produceren, en wanneer het kapitaal ze als extra onderbetaalde arbeidskracht en reserveleger, die men naar believen kan omslaan, niet had, dan zou kapitalistische kapitaalaccumulatie moeilijk, wanneer niet juist onmogelijk zijn.” (In deze analyse is duidelijk af te lezen op welke primitieve basis het kapitalisme berust – en dat het niet in staat is deze te vervangen.]

——————–

(10) Div, “Kapitalistische Weltökonomie – Controversen über ihren Ursprung und ihre Entwicklungsdynamik”, Suhrkamp 1979 – Diter Senghaas, “Vorwort”; “… dateert Wallerstein het begin van de kapitalistische wereldeconomie op de zogenaamde lange 16e eeuw [1450-1640]. In deze tijdsruimte, die op de zogenaamde ‘crisis van het feodalisme’ volgt [1250/1300-1450], beginnen zich kernlanden te vormen, die ook later nog als metropolen tot de dynamische polen van de kapitalistische wereldeconomie behoren. In het zelfde tijdperk zet een internationale arbeidsdeling in, in welke sommige rijken van de internationale maatschappij [zoals de Caribische sector en Latijns-Amerika en Oost-Indië alsmede Oost-Europa] tot leveranten van edelmetalen, grondstoffen, luxegoederen en voedingsmiddelen voor de kernlanden worden, terwijl zich in de kernlanden in de landbouw en eindproductiewaren nauwe productievormen dor te zetten begonnen, wiens dynamiek op institutionele vernieuwingen en later op doorlopende productieverhogingen opbouwt – een proces, dat tenslotte in het midden van de 18e eeuw in de industriële revolutie uitmondt. Wallerstein gelooft in het tijdperk tussen 1450 en 1640 de structuur van een ‘wereldeconomie’ zou kunnen uitmaken, in welke in aanzet reeds alle wezenlijke kentekens van latere etappen van de wereldeconomie te zien zijn: een wereldwijd gestructureerde internationale arbeidsdeling, vooral tussen de producenten van eindproductiewaren en de producten van agrarische en minerale grondstoffen; een daarmee verbonden hiërarchiesering van de wereldeconomie, wiens interne structuur zich geleed heeft in centra [core], semiperiferieën en periferie, waarbij het bestaan van tussen centra en periferie liggende semiperifere het totaalgebouw een opmerkenswaardige politiek flexibiliteit verleent; onderscheidene vormen van de controle van de arbeidskracht [in het spectrum tussen ‘vrije’ arbeidskracht en onderscheden uitwerkingen van dwangarbeid, in treden vindbaar zijn tussen centra en periferieën]; onderscheidene processen van de staatsvorming, gedifferentieerd naar rollentoewijzing bij de vorming van zwakke en sterke staatsvormen [sterk in het centra, zwak in periferieën]. /

(11) Passim: Het feit, dat de wereldeconomie weliswaar een economische eenheid voorstelt, niet een echter een politiek, dat in haar een wereldwijd gestructureerde internationale arbeidsdeling met politiek decentralisering samengaat – en dus geen wereldrijkstructuur ontstaan is -, houdt Wallerstein voor een van de doorslaggevende uitvindingen van de nieuwe tijd, hoewel er volgens hem aanzetten van dergelijke ‘wereldeconomische’ structuren ook in China, Perzië en Rome waren, die echter vroegtijdig zich in wereldrijken transformeerden, dus in de vorm, bij welke economie en politieke eenheid identiek zijn en de politieke structuren zich door een extreme mate van centralisering kenmerkt [tributaire maatschappijformaties / Aziatische productiewijze]. De Europese wereldeconomie, die volgens Wallerstein in de late 15e en vroeg 16e eeuw haar oorsprong heeft, is economisch, omdat de fundamentele verhoudingen tussen de delen van het dit system van economische natuur zijn [internationale arbeidsdeling]; het gaat om een wereldsysteem, dat rijke, dat rijken, stadstaten, nationale staten en andere politieke vormen insluit, omdat dit systeem omvattender is als diverse constituerende juridisch definieerbare politiek eenheden is. Dee wereldeconomie, die aan het begin van de 16e eeuw nog geenszins wereldwijd gestructureerd was, ziet Wallerstein als de eigenlijke analytische betrekkingsgrootte – niet dus Portugal en Spanje, Holland, Frankrijk en Engeland, Latijns-Amerikaan, de Caraïben, Oost-indië of het Balticum, doch de wereldeconomie met deze en ander [steeds meer] constituerende delen, wiens ontwikkelingsdynamiek systematisch op elkaar betrokken is en die daarom in een en het elfde systeem ingelijfd zijn, die dus een totaliteit voorstellen /

(12) Passim: Welke consequenties een dergelijk analytisch perspectief in zich bergt, heeft Wallerstein samen met Terence K. Hopkins in welke de in deze band gepubliceerde bijdragen voorlegt. Wanneer niet politiek eenheden en de hen ten grond liggende sociale en economische ruimtes de toegemeten betrekkingsgrootten van een sociaalwetenschappelijke analyse zijn, doch de wereldeconomie en de haar karakteriserende veelvoudig politieke structuren [van het moderne wereldsysteem], dan impliceert een dergelijk theoretisch perspectief, wordt zij consequent ingehouden, een fundamentele kritiek op dergelijke sociaal- en economisch wetenschappelijke disciplines, wiens analytische betrekkingsgrootte de moderne nationale staat van het Europese type is. Want wat zou het verder voor een zin maken, over nationale politiek processen en sociale bewegingen, over nationale economische conjunctuur enz. te reflecteren, zonder deze als uitdrukking van politieke, sociale en economische processen van een arbeidsdelig gelede eenheidsmatige wereldeconomie en een politiek veelvoudig gestructureerd oneenheidsmatig wereldsysteem te begrijpen?”

——————

(13) Div, “Kapitalistische Weltökonomie – Controversen über ihren Ursprung und ihre Entwicklungsdynamik”, Suhrkamp 1979 – André Gunder Frank, “Über die sogenante ursprüngliche Akkumulation”; “Het Osmaanse rijk bracht de Oriëntaalse verre afstand handel en de Afrikaanse handel vooruit – en, voor zover men daarvan speken kan, de expansie van het rijk -, die in de 15e eeuw tot de ontdekking van Amerika voerden en beide eng met de overgang van het feodalisme naar het kapitalisme in West-Europa samenhingen. In de 15e en vooral in de 16e eeuw verkregen de Noordelijke middellandse zee enerzijds gewicht in deze handel en de daarmee verbonden economische bezigheden. In de 17e eeuw verloren de middellandse zeeruimte en zijn grensvolkeren in Zuidelijk Europa en Noordelijk Afrika, alsmede het Middenoosten of het Westelijke Azië deze belangrijke positie Wanneer de deelname van het Zuidelijke Europa aan de kapitalistische ontwikkeling dus geremd werd, werd de plaats van het Osmaanse en Arabische volk in het system volledig opgelost? Eerder zou men wel kunnen zeggen, dat zij een involutie beleven, die zich overeenkomend met de verschillen in hen innerlijke structuur telkens anders uitwerkt [zoals Amin vermoedt], soortgelijk als de involutie van andere gebieden in de nieuwe geschiedenis. De zelfde productieverhoging en handelsuitbreiding van welke de economische bezigheden en maatschappelijke formaties in de genoemde regio’s vervat werden, vereisten, aanleiding gaven of dwongen echter tot i de tweede helft van de 18e eeuw en zelfs geen diepgrijpende transformatie van de productiewijze in Zuid- en Zuidoost-Azië [en dit hoewel aanzienlijke productieactiviteiten en wijde regio’s in deze subcontinenten aan dit namelijk proces actief deel namen] of in China en Japan [die tot aan het midden van de 19e eeuw geheel of toch in verregaande mate van dit proces en systeem geïsoleerd blijven.

(14) Passim: Naar ons criterium bleven deze belangrijke regio’s lange tijd niet of waren slechts zeer marginaal in het proces van de kapitaalaccumulatie inbetrokken, hoewel sommigen van hen, vooral delen van India, reeds voordien een bepaalde bijdrage tot dit proces presteerden. Men zou kunnen vragen, in welke mate en op welke wijze het offer van Indiaanse arbeiders in de zilvermijnen van Mexico en Peru of het offer van ‘Afrikaanse’ arbeiders op de slavenplantages van de Caribische eilanden – en de transformatie formatie van de plaatselijke productieverhoudingen – de transformatie van de ‘Aziatische’ productiewijzen en het offer van Indiaanse arbeiders in India een tijdlang onnodig maakten of opschoven, uiteindelijk echter des te onvermijdelijke maken. / In e 16e eeuw beleefde Oost-Europa een ‘tweede lijfeigenschap’, terwijl West-Europa zich in toenemende mate van zijn ‘eerste’ bevrijdde. Met de productie en de export van graan en grondstoffen hielpen de ‘tweede lijfeigenschap’ Oost-Europa, om de kloof tussen aanbod aan en de vraag nar juist dit graan en deze grondstoffen in West-Europa te sluiten [waarvoor West-Europa de Oost-Europese grootgrondbezitters ten dele met Amerikaans zilver en Oosterse kruiden betaalde] – die kloof, die dardoor ontstaan was, dat de schapen in de tijd van de opsluiting in hekken [enclosures] het koren aten en de manen in de steden trokken, om bij hen overgang van het feodalisme tot het kapitalisme in West-Europa vrijere lucht te ademen. Rusland was lijkbaar nog niet inbetrokken of nam deel, tot Peter de Grote in Petrograd  een venster opende. Kunnen wij al dit inhoudelijk en in omvang als kapitalistische [en zij het proto-kapitalistische] ontwikkeling vatten? En ‘waarom koloniseren ‘zij’ niet ‘ons’? , om een etnocentrische uitdaging aan het etnocentrisme te citeren. Waarom ontwikkelde en beheersten de Chinezen geen verre handel, de zelfde Chinezen, die in de 15e eeuw handelsvloten van 200 schepen, van een grootte als de Europeanen ze nog in jaren niet hadden, naar de kusten van Oostafrika gezonden?

(15) Passim: I.p.d. remden zij de handel af en beteugelden hen handelaren – om ‘interne’ redenen. Waarom voltroken de Indiërs niet de industriële revolutie diezelfde Indiërs, wiens katoentextieltechnologie destijds de meest voorstgeschredene van de wereld was en wiens export van textielproducten tot 1800 bij verre het belangrijkste was? Ernest Mandel schrijft [in een private brief van 19 februari van 1975]: ‘Jij kent mijn antwoord: omdat de hoger ontwikkelde landbouw in het Oosten tot een sterkere bevolkingstoename voerde, wat bewateringswerken onmisbaar maakte; vandaar centralisering van het landbouwsurplus; daarom politieke zwakte van de bourgeoisie; daarom het discontinuerende proces van de oorspronkelijke accumulatie. In West-Europa maakte de lagere arbeidsproductiviteit bij geringere bevolking de splijting mogelijk van de politieke macht, wat wederom de opgang van een politiek machtigere bourgeoisie en een grote wending van discontinuatie tot continuerende kapitaalaccumulatie in de 15e eeuw mogelijk maakte …’ // Hoe het dan ook was – en die vraag blijft ondanks het antwoord van Mandel, Barrington Moore, Amin en anderen onopgehelderd -, zelfs Max Weber erkende in zijn vergelijkend onderzoek van de Oosterse en de Westelijke maatschappij en diens religies, dat het antwoord niet in het bereik van de ’ethiek’ of de ‘geest’ te vinden zou zijn, doch in de krachten en verhoudingen an productie en ruil alsmede in de darmee verbonden politiek organisatie van de maatschappij. Diezelfde omstandigheden, die in het Oosten een vroeger kapitalistische ontwikkeling en expansie bewerkte, verleende aan dit Oosten ook de kracht, om zich tegen de aanvallen van het Westen lange tijd te verzetten en/of economische en politiek-militaire aanvallen – buiten aan geïsoleerde kustplaatsen en natuurlijk in ander structureel ander gebieden van Zuid-Oostazie – tot in de late 18e en tot in de 19e tamelijke kostbaar en dus onaantrekkelijk te maken.”

——————

(16) Div., “Historisumus im 19. Jahrhundert – Geschichtsschreibung von Neiburh bis Meinecke”, Reclam 2006 – Ano., “Otto Hintze – Die Preussische Seidenindustrie im 18. Jahrhundert und ihre Begründung durch Friedrich den Grossen” [1992]; “Naast de beweging van het interne verkeer is de hoofdzakelijke bedeling van het mercantiele systeem op de verhoging van de productie, op het wekken en gebruiken van alle productieve krachten gericht. Dit stres is bij voorkeur de ambachtelijke bezigheid ten goede gekomen; zij heeft de ontwikkeling van een grote industrie in alle staten van Europa to gevolg gehad. Aan het einde van de middeleeuwen heeft een aantal grote handelssteden, namelijk in Italië en Nederland, bij voorkeur die nieuwe ambachten in handen, die, verfijnde behoeften dienend, niet zowel voor het lokale gebruik, als voor de export in alle wereld werkte; voor men destijds onder naam van de manufacturen samen te vaten begon. In die mate, waarin het begeren en verbruik van deze producten begon, verrijkten zich de producenten, werd echter ook in de consumerende bevolkingen het gevoel wakker, dat menbij een vermeerdering van de behoeften en het verbruik, tegenover welke niet een gelijkwaardige verhoging van de eigen productie stond, economische terug zou komen. Deze angsten vonden hen uitdrukking in de massale edicten over luxe, door welke de overheid in alle Europese laden an de 14 tot de 17e eeuw het gebruik van soortgelijke producten in ter perken zochten. Effectiever was, dat in de kracht opkomende staten, namelijk in Frankrijk en Engeland de regering haar geweld en haar middelen daartoe gebruikte, om dergelijke manufacturen voor het eigen staatsgebied zelf te funderen. Hier liet zich nu zien, zo snel als de eerste moeilijkheden overwonnen waren, welke voordelen het voorhanden zijn van een groot marktgebeid van de staat met zich bracht, tegenover alle productieplaatsen, die in wezen op de export aangewezen waren. Met een doorvoering van een prohibitieve tol zonk dien industriële productie in die mate, zoal die van de mercantilistisch staten steeg.

(17) Passim: Het is kenmerkend, dat van de grote Europese staten alleen Polen aan deze beweging geen noemenswaardig aandeel genomen heft. / In het systeem van de manufacturen van de 17e en 18e eeuw neemt de zijde-industrie een uitmuntende positie in. Zij is de jongste, echter gelijkertijd de voornaamste, kostbaarste en meest artistieke van deze manufacturen. Haar voedingsbodem is hoofdzakelijk de prachtliefde van de hoven en de voorname maatschappij; op haar berust een glans van de kunstbloei van de Italiaanse renaissance en het tijdperk van Lodewijk XIV. Haar inderdaad kostbare producten vonden geleidelijk ook een sterk gebruik tot in de onderste lagen van de bevolkingen. Ieder land poogde hen te bezitten; en wanneer het niet allen gelukt is, ze bij zich inheems te maken, zo hebben toch allen daarnaar gestreefde. … De zijde-industrie behoort niet tot de schatten van de cultuurverworvenheden, welke het Westromeinse rijk aan de volkeren van het Avondland achtergelaten had; zij is een verhoudingsgewijs jonge aanwinst, die hoofdzakelijk uit de beroeringen met de Oriënt in het tijdperk van de kruistochten stamt.”

——————

(18) Albert Wirz, “Sklaverei und kapitalistisches Weltsystem”, Suhkamp 1984; “… dat reeds de suikeraanbouw in de oude wereld – op Cyprus net zo als op Sicilië, in Andalusië en aan de Algarve – met slavenarbeid bewerkstelligd werd. En suikerplantages waren het dan, die samen met mijnen de economische ruggengraat van de koloniën in het Westen vormden. Zo gezien, bewijst zich de opbouw van slaveneconomieën in de nieuwe wereld is de overdraging een reeds sinds eeuwen bekend en beproefd type van onderneming’. En wanneer deze ondernemingsvorm in Europa geen toekomst meer had – uiteindelijk geheel obsoleet was geworden, bovendien ook reeds destijds van zuiver ondergeschikte betekenis in de totaaleconomie was -, bleef zij tenminste gemakkelijk te copieren. Zoals zich zou bewijzen, was zijn ook uitersts transformeerbaar. In het overnemen van een begrip dat in de ontwikkelingslanden een gewoon begrip was, kwam men daarom met de visie op de slavenplantages ook van een kolossale technologie-transfer spreken. “

———————

(12) Albert Wirz, “Sklaverei und kapitalistisches Weltsystem”, Suhkamp 1984; “In totaal hadden ondertussen slechts relatief weinig Afrikanen direct aandeel aan de slavenexport. In de woorden van Jean Barbot, een Franse supercargo van de aflopende 17e eeuw: ‘De slavenhandel is in het bijzonder de zaak van koningen, rijke mannen en grote kooplieden, niet echter de lagere klassen van negers.’ adelijken mogen handel drijven’, en ‘de privileges van zijn adel zijn: vrijheid, om overal te handelen, alsmede koop en verkoop van slaven, wat verder niemand anders mag.’ Zelfs wanneer geenszins overal aan de West-Afrikaanse kunst de zelfde politiek verhoudingen als aan de Goudkust en n Dahomey heersten, zelfs wanneer geenszins alle Afrikanen, die in direct verkeer met Europeanen stonden, monarchistisch gestructureerde politieke systemen hadden en zelfs wanneer men rekening wilde houden met veranderingen over langere tijd, laat zich de observatie van barbot en Villault in zoverre veralgemenen, als dat de slavenexport negers als vrije markthandel, doch eerder in de vorm van een beheerde ruil afgewikkeld werd, om de terminologie van de economische historicus Karl Polyani te gebruiken.”

—————–

(13) Karl August Wittfogel, “Geschichte der bürgerlichen Gesellschaft – von ihren Anfängen bis zur Schwelle der grossen Revolution”, Malik ?; “Where, we must now ask in a completely concrete historical way, where is the consumer for the masses of commodities produced in early capitalism which deprives surplus-value? are they capitalist or are they non-capitalist social science layers? And where do the necessary raw materials and labor for the accumulation of early capital come from? // a) The first circle of buyers: capitalists and proletarians – Of course a considerable part of the products produced by the capitalist side is returned to bourgeois and working-class hands, excluding the bar for private consumption, in the first also for consumption, also for the purpose of the re-absorption of the capitalist commodity-production process. // b) The second circle of buyers: indigenous farmers and small citizens – A very significant part, however, usually takes a different path. It leaves the environment of capitalist sunshine and shade, the world of surplus-value and wages and ends up in the artisan huts of the small urban masters or also on the solitary farms of rural peasants, thus entering a distinctly ‘non-capitalist environment’. . /

(14) Passim: W. Sombart has examined the luxury production of early capitalism. In his opinion, the buyer of the luxury goods produced in the manufacture can only be found in the ruling classes of the population. A glance at the list of fashion messages and clothing bans of the 16th or 17th century soon teaches us another. For example, an English author says: ‘the wives and daughters of dance and music teachers of shoemakers, tailors and other craftsmen are distinguished in our days. in the dress often little or not at all of the ladies of the first rank, because they imitate not only the splendor, but all the fashionable follies of the great.” [Ed. Fuch: ‘Illustrierte Sittengeschichte’II ‘Die gente Zeit.’] / A 1640 clothing ordinance for Leipzig, however, opposes that the local petty burghers [‘traders and craftsmen!’] pay tribute to a ‘disgraceful’ luxury of dress by giving them putting money in ‘bodies, corsets, sleeves’; mere objects which – precisely according to Sombart – belong to the characteristic products of early capitalist luxury production. / Finally, the common ban on wearing the luxurious skirt in many countries, which in part threatened virgins and peasant women with immediate prison terms, clearly shows a certain spread of the luxury of clothing among the rural population as well. / These examples sound like anecdotal cultural curiosities. In reality, they are a drastic confirmation of the Rosa Luxemburg theory of the residence of the multi-value products in the hands – or in the body – of non-capitalist consumer layers. //

(15) Passim: c) The third circle of buyers: the natives of the colonies – Rosa Luxemburg lays the main emphasis on the fact that non-capitalist colonial outlets must be drawn in to carry through the expanded reproduction of capital in order to carry through the expanded production. Here they see the central economic system for the imperialist world policy of the capitalist society order. / Indeed – the export of overseas countries, as well as in the import of raw materials and the attraction of new human livestock for the need of capitalist exploitation, are among the most characteristic manifestations of early capitalist economic development. In the following at least a few examples of the export trade in the colonial regions will have been given: In Spanish America, around the middle of the 17th century, non-Spanish merchants, with the fleet leaving Seville, sold all clothing fabrics for 191 million pesos transported. And Holland supplied: fine cloths, Indian cotton, silk and silk fabrics, high heels and fine linen; England supplied: fine wool ware, silk and wool socks; France: Kastor hats, silk and high heels; and Italy also supplied silk and silk wares; Finally, Germany concluded with Silesian linen. / In the 18th century France supplied to Africa: ‘manufactured goods, namely tires, hats, blankets, high heels, all kinds of fabrics, sackcloth muslin’ as well as other industrial products, such as melee and shooting weapons, coral ware, knives, gallantry, silverware, clothing, perfume, leather, hot and metal goods’. [W. Sombart: ‘Der moderne Kapitalismus’ II] // To a certain extent these exported articles went, of course, to the capitalist consumers, traded in the colonial countries and – by means of plantations – produced. The predominant part, however, completely flowed to the natives of those areas, who had previously been able to steal valuables, ivory, gold, Kautschuk, etc. from them at the place of fraudulent trade manipulation. The non-capitalist milieu of buyers is again very clear here.

(16) Passim: d) The fourth circle of buyers: nobles and princes – The nobility – insofar as it did not become entrepreneurs, and that is the case only with a small part of this class – the nobility is feudal, thus pre-capitalist. The princes, though very skilled in participating in one form or another in the new capitalist manufacture, have at the same time the most extensive non-capitalist sources of income. Both these types of buyers therefore also fall under the non-capitalist category of buyers characterized by Rosa Luxemburg in them ‘accumulation’. / We already heard some things about the luxury needs of the landed gentry – the ‘knights’ – with regard to the prehistory of the Boer War movement. The feudal lords tried to extort old feudal peasants sharply out of the drive to show themselves in a dazzling manner and to forcibly manufacture new serf peasants. “This fatal tendency of the nobility to go with the peppersacks in the luxuries we meet in all countries at all times, in which sudden wealth diminishes in size.” [W. Sombart: luxury and capitalism.] The means for a deceptive development of luxury, of course, had to be created by the peasant. The non-capitalist starting position of the noble purchasing power is therefore clearly obvious. / As for the princes, after all, they would unconcernedly squander, together with the court and official nobility, adventurous sums of money in their increasingly pompous court. The predominant mass of their income, however, they necessarily used [‘on the penalty of destruction’] to create and maintain a strong army.

(17) Passim: Two questions enable us to unveil the social nature of the military economy of absolutism. Question 1: Who paid for the new emerging army of the early capitalist state economy? (We already showed in the sixth chapter that part of the seigniorial income originated from capitalist manufacture. In our contexts, we are not concerned with this part, now known as a pre-determined part, but with the remaining part after its deduction. of the princely conquests.] / Answer: the peasant in the first place, he was very duly taxed with a direct military tax, called ‘Kontibution’ in Prussia, a tax which, for example, in the just mentioned state at the time of ‘Fridericus Rex ‘ from an annual surplus of 9 Talers and 18 Groschen, the immeasurable sum of 8 Talers and 3 Grossen decreased. In the first place, the nobility paid little or nothing. [F. Mehring: ‘Die Lessing-Legende’. / The other military tasks covered indirect taxes, excise duties, etc. n payment, the precisely regulated amount of the articles of daily use may be raised. These articles of mass consumption – liquor, meat, other foodstuffs and merchandise – consumed half or two-thirds of the income of the small man, the possessors burden them with a proportional small degree. Thus the urban craftsman and wage-labourer, the small man, suffered the hardest from the pressure of this tax.

(18) Passim: The great citizen carried the issue with ease. It is characteristic that, according to Maurenbrecher, representatives of the bourgeoisie greeted the introduction of excise duties “with jubilation” and a “pathetic eulogy”. The nobility was here again expressly exempted from the unpleasant tax. Frederick II of Prussia [so again ‘Fredericus Rex’, the darling of the reactionary world!] Frederik II expeditiously disposes, ‘that which the junkers of beer, wine and other taxable articles imported on them goods which were completely freed from excise duties. would be.” [lessinglegende] / Rosa Luxemburg rightly points out, therefore, in her examination of capitalist militarism, that the sums of money transferred to the state as taxes by petty bourgeois, craftsmen and peasants are again “a part of the purchasing power of non-capitalist consumers.” ‘ are [accumulation’] of the significance of the military tax for the workers we speak ourselves. b/ () Passim: Question two: in what form were the state revenues, drawn for the most part from non-capitalist sources, used for the purpose of army equipment? In other words, who would be the supplier of the early capitalist state? / Answer: capitalist manufacture. Its large workshops alone could in the long run produce the mass of necessities at the desired speed with the progressively stricter demand for uniformity (uniformity). Thus not only early, especially merchant capitalism, financed and enabled the centralist military state; In highly important interaction, this central state, for its part, has once again propelled capitalism, and industrial capitalism in particular, increased by its military needs. ‘Militarism’, says Rosa Luxemburg in the same sentence [‘Akkumulation’.] , ‘also appears purely economically to capital as a first-rank means of realizing surplus-value, that is, as an area of ​​accumulation’. ”

Vergelijkende geschiedenis, Feodalisme, Europa-Turkije

() Div, “Kapitalistische Weltökonomie – Controversen über ihren Ursprung und ihre Entwicklungsdynamik”, Suhrkamp 1979 – Dieter Senghaas, “Vorwort”; “Het debat over de specifica van het Europese feodalisme van een onvolledig gebleven tributaire productiewijze is niet slechts van academisch belang, daar zij op de wezenlijk verschillen tot de maatschappelijke formatie met volledig-tributaire productiewijze wijst, wiens innerlijke verscheurdheid in de loop van hen inlijving in de kapitalistische wereldeconomie en een soort van ‘feodalisering’ uitmondt. In de voorliggende band hebben de beide Turkse sociale wetenschappers Islamoglu en Keyder, aan het voorbeeld van de analyse van het Osmaanse rijk, niet slechts de twijfelachtigheid van de moderniseringstheoretische aanzetten laten zien, doch ook de fundamentele treken van een analyse van het Osmaanse rijk als maatschappelijke formatie op basis van een tributaire productiewijze voorgelegd, die in het verloop van hen inlijving in de kapitalistische wereldeconomie toenemende mate vervalt – een proces, dat slechts dan als ‘feodalisering’ zinvol gekenmerkt kan worden, wanneer daarbij niet de specifica van het West-Europese feodalisme meegedacht worden. Doordat delen van het politiek-administratieve centrale apparaat zich lokaal verzelfstandigen, de centrale macht verzwakt word, de grond geprivatiseerd worden en monetarising alsmede commercialisering voorwaarts schrijden, komen geenszins met het Europese feodalisme vergelijkbare ‘feodale’ structuren tot stand; veelmeer ontstaat een constellatie, die basis van later meer uitgewerkte vormen van periferievorming binnen de kapitalistische wereldeconomie vormt: een sterke landoligarchie, een op import- en exportzaken gerichte compradoren-klasse, vormen van bovenuitbuiting boeren en daaruit resulterende stanatie van de ontwikkeling van de binnenlandse markt. Wat in het geval van het Osmaanse rijk door Islamoglu en Keyter bewezen wordt, is voorbeeldig voor de constitutionele voorwaarden en het verval van andere ‘wereldrijkstructuren’, die Wallerstein met tegenover de constitutionele voorwaarden van de kapitalistische wereldeconomie gesteld heeft.”

Vergelijkende geschiedenis, Feodalisme, Europa-China

(1) Walter Rodney, “How Europe underdeveloped Africa”, Bogle-L’ouverture publications & Tanzania publishing house 1973; “Many observers have been puzzled by the fact that China never became capitlaist. It entered the feudal pahse of develoment virtually 1.000 years before the birht of Christ; it had developed manny aspects of technolgoy; andt it had many craftsmen and artisans. Yet the moe of production was never transformed to one where the main mains of of producing wealth and whre the owners of capital would be the dominant class. The explanation is very complex, but in gernal terms the main diffrences between feudal Europa and feudal China lay in the superstructure – i.e. in the body of bliefs, motivations and socio-political institutions, which derived from the material base but in turn affected it. In China, religious, educational and bureaucratic qualifications were of utmost importance, and overnmet was in the ahnds of state officials rather than being run by the landlords on thier onw feudal estates. Besides, there were greater egalitarian tendencies in Chinese land distribution than in Euroean land distribuiton, and the Chinese state owned a geat deal of land.The consequence was that the landowners had greater powers as bureaucrats than as men of property, and they used that to keep social relation in the same mould. It would have been impossible fort hem to have done that indefinitely, butthey slowed dwon the movement of history. In Europe, the elements of change were not stifeld by the weight of a state bureaucracy.”

Geschiedvervalsing, Archeologie

(1) Charles Hainchelin, “Les origines de la religion”, Éditions sociales 1955; “De naturalistische theorie [Max Müller] – Zonder ons zorgen te maken over de chronologische orde, onderzoeken wij intussen de naturalistische theorieën; die van Max Müller is het meest bekend, het meest verspreid. Het eerste object van aanbidding en religieuze cultus, is, volgens Max Müller, de krachten van de natuur, en ‘vervolgens, de zon, dit vinden wij reeds in de oudheidbij de Latijnse dichter Macrobius, en later helemaal, in de Franse teksten van de XVIIIe eeuw; alle etnografen zijn in feite helemaal akkoord met het herkennen van de feiten tegenover het naturisme. Natuurlijk, de krachten van de natuur worden geheiligd, maar, zoals wij eten, is dit een achtergebleven stap op de sociale ontwikkeling, bij de herdersvolkeren en landbouwers, op het moment dat zij zich ontbinden van het oercommunisme. // Toen, volgens de naturisten, kwamen de culti van de voorouders en het weten over de zielen, dat is de populaire inspiratie die legendes en mythes creëert, onafhankelijk, goed verbonden, het hele sociale leven, de hele strijd van de klassen. // De theorieën van Max Müller kloppen niet, zij hebben een dubbele fout; a) een idealistische filosofie waart rond in het hele werk; de auteur erkend in de mens een aangeboren religieus sentiment, of, op een andere manier, een tendens tegenover het oneindige, een verlangen om het onbegrijpelijke te begrijpen: ‘De religie is een eigenschap van de geest, die, onafhankelijk, de mens in staat stelt om het oneindige te omvatten onder verschillende namen en verschillende opmaak. Zonder deze eigenschap, is een religie niet mogelijk, op dezelfde manier brokkelen in de culti langzamerhand idolen en fetisjen af. Als wij het zouden kunnen horen, dan zouden wij in deze hele religie, een zaad zien van de geest, dit geluid is een poging om het onbegrijpelijke te begrijpen, om het onuitsprekelijke uit te spreken, een aspiratie tegenover het oneindige, een liefde voor god. // En, zegt hij, ‘Iedere gevoelige perceptie is voldoende om zelf de perceptie van het oneindige te voelen.’ Nog eens, de wilde is getransformeerd in een diepzinnige idealistische filosoof, die het oneindige universum kan representeren, en die de zon kan aanbidden, de krachten van de natuur. /

(2) Passim: b) Max Müller kan niet overweg met de Indo-Europese talen [geschriften] en religies; of, we herhalen het, deze talen hebben niets primitiefs. Het is wellicht zo, dat de Indo-Europese filologie Max Müller op een slecht spoor zet; in feite, is het misschien gedeeltelijke zo dat deze filosofische opmerking – die wellicht belangrijk is om de historische wording te begrijpen – namelijk, dat in de Indo-Europese talen het woord déva [dat oplevert de woorden deus, dieu, enz.] voorziet in de wortel div, dat schijnen betekent. De veda gebruikt de oproeping devi ushas, de briljante aurora, de goed, die briljant is, nu de zon. Daarom zijn de discipelen van Max Muller, weten de fransman Michel Bréal te signaleren; naar hen ideeën naturisten – zij zijn tegenwoordig nog, geliefd bij zekere vulgarisators van de geschiedenis van religiën. Men kan ook eisen dat de invloed van de ideeën van Codrington, dat is zijn discipel, door het maken van het woord mana tot een onpersoonlijk medium, abstract, en in zijn geheel, oneindig; de perceptie van mana kan worden tot bijna het equivalent van oneindigheid bij de nader?”

Religie, Oermaatschappij, Naleven in moderne tijd

(1) Ernst Mach, “Natuurkunde, wetenschap en filosofie”, Boom 1980; “We ontdekken dat bij de oude cultuurvolken de natuur rijk is aan demonen, die op een menselijke manier voelen. De animistische natuuropvatting, zoals de cultuuronderzoeker Tylor die treffend en karakteristiek heeft genoemd, heeft de fetisjneger uit het tegenwoordige Afrika in essentie gemeen met de hoogstaande volken uit de oudheid. Deze opvatting is nooit helemaal verloren gegaan. Noch het joodse, noch het christelijke monotheïsme hebben haar ooit volledig overwonnen. Ze neemt zelfs dreigende pathologische dimensies aan in het bijgeloof en het geloof aan heksen van de zestiende en zeventiende eeuw, in de tijd waarin de natuurwetenschap een hoge vlucht neemt. Terwijl Stevin, Kepler en Galilei bedachtzaam steen na steen toevoegen aan het tegenwoordige bouwwerk van de natuurwetenschap, trekt men vol wreedheid en ontzetting met folteringen en verbrandingen ten strijde tegen de overal opduikend duivels. Zelfs vandaag, afgezien van alle overblijfselen uit die tijd, afgezien van alle sporen van fetisjisme in onze fysische begrippen, leven deze voorstellingen nog voort in het verwarde gedoe van de moderne spiritisten, zij het halflatent en op de achtergrond.”

———————-

(2) Div., ”Tribes without rulers – Study in African segmentary systems”, Routledge & Kegan 1970 – David Tait, “The territorial pattern and lineage system of Konkomba; “Ancestor cults are often given a prominent place in the discussion of solidarity within such units. The Amba practise an ancestor cult and it is undoubtedly rue that ceremonies carried out in connection with it exert a strong cohesive influence because the lineage members realise that they share ancestors in common who are involved in their fate in this life. However, the Amba ancestors to whom sacrifices are made are ancestors who occupy significant positions in the lineage structure. While sacrifices are made to some, b no means they are made to all significant ancestors, and in particular in very few maximal lineages of smaller span at the expanse of their integration into a larger whole of the maximal lineage. Balancing this, however, are a series of non-ancestral gods in connection with which ceremonies are carried out by maximal lineages as total entities. / Witchcraft in the form of fears and accusations is probably the element in the system which is most destructive to intragroup solidarity. The Amba are witch-ridden, and witchcraft forms constant topics of conversation. If witchcraft fear were directed outward that is, if people always felt that they were being bewitched by people of their villages and lineages, they could have a very strong integrative effect. Unfortunately, the majority of witchcraft accusations are made within the village community. No relationship is safe and brother accuses brother, father accuses son and son accuses father. Particularly striking is the concept of the village with them. It is thought that in each village there is a group of witches who go about at night, preying upon people, killing them and eating them. These witches, who may be of either sex and of age, only attack people within their own villages. It is thought, through, that witches of various villages co-operate with each other.

(3) Passim: Thus if the group in village A kills a person in village A, the witches of village B may be invited to share in the ensuing feast. The witches of village B must at a later date reciprocate that attempting in so far as possible to provide a victim who matches the firestone in all relevant characteristics, age, marital status, or degree of plumpness. On a supernatural level the activities of the village which teams are rather close inversions of the activities of the village war party and the operation of the blood feud. Witchcraft fears, since they are expressed openly, damage relationship in two ways for not only does the person who fears he is under attack conceive hatred for the person, whom he believes to be causing his ills, but the person accused realizes the existence of this ill-will. These fears and accusation continually lower the morale of the village community. They become of critically importance when a person leaves the village and lives elsewhere in order to escape these difficulties. / The judicial system within the village on the other hand has an opposite influence. The judicial system like other sectors of Amba life is not rigidly organised. Two men who have a dispute merely seek out an elder who listens to their arguments and judges between them. In any serious case all the adult men of the community tend the hearing and all are allowed to take a part although the older men have more influential voices these village-wide- hearings are of great importance for the hearing of public opinion. The village as a whole does not accuse a person. Accusations are brought by a single person or a small group of them. The one exception to this occurs at the inquests which follow almost every day. On these accusations individuals are accused of having killed the dead person. /

(4) Passim: The village court has the power to expel a person from the community. However, for the most parties activities are confined to the levying of fines. These fines are usually paid to the person who is adjusted to have been injured, but in certain cases they are paid to the community as a hole… Thus a man may be fined a goat which then eaten by all the elders of the village. / It is quite clear from the procedure followed, the relative importance accorded to various cases, and the judgements given that the paramount aim of these proceedings is the restoration of breaches of solidarity. To put it briefly, when one commits a wrong against another, what concerns the village is not so much the wrong itself as the ill-feeling which it has generated between the parties involved. Thus the principal goal is the restoration of good relations between the men concerned, rather than the administration of justice in some more abstract sense.”

Quantummechanica

(1) Loren L. Graham, “Science & Philosophy”, Allan Lane 1971; “Fock believed that the true significance of the wave function began to emrge in the statistical interpretation of Max Born, especially after Bohr combined the appoach with his own view of the importances of the mens of observation. This empahsis on measuring instruments was essential for quantum mechanic, Fock agreed, but it was exactly on this point that Bohr also slipped: ‘In principle it seems that it is possible to reduce a description to the to the indications of insturments. However, an excessive emphasis on the orle of instrumets is reson for reproaching Bohr for underrating the necessity for abstraction and for forgetting that the object of systy is the properties of the micro-object, and not the indications of the instruments.’ // Bohr then compounded the confusion, said Fock, by utilizing ineacts terminlology – terminology he was forced to invent in order to cover up the disscrepancy that arose hen he attempted to use classical concepts outside thier area of application. One of the most important of thse uses of enexact terminology was his opposition of the principle of compleentarity to thte principle of casality. According to Fock, if one defines terms withthe necessary precision, no such opposition exists. Acoording to Fock, if one defines terms witht he necessary precision, no such opposition exists. The complementarit tat does exist in quantum mechanics is a complementarity between classical desciptions and causality. But this does not deny causality in geral because classical desciptionsof macroparticles are necessariy inappropirate for microparticles. Usiing classical descriptions [macrolanguage] is merele a necessary method since w do not have a microlanguage. Realings that a microdescription of microparticles would e different for a classical descipiton of the same particles, we can say that on both levels [micro- and macro-] the principle of causality holds. Since we always suse a macrodescription, however, we should redefine causality in such a way that it fits both levels. Our new approach, said Fock, should be to understand causality as an affirmation of the existence of laws of natureparticulary those connected withthe general properties of space an time [ifinite velocity of action, the impossibility of influencing the past]

(2) Passim: Causal laws can, therefore, be either statistica lor deterministic. The true absence of causality in nature would mena to Fock that not even probaity descriitons could be given; all outcomes would be equally probable. Fock concluded his remakrs on causality by commenting that in his recent converstion he had found Bohr in agreement with thes observations. Thus, a few redefinitionsof complementaririty and causality would go far toward stengthening the Copenhagen Interpretation. / Fock piion of the role of measurement in quantum mechanics was base don a recornition of objective reality. He accepted Heisenberg’s uncertainty relation as a factual statment of the exactnessof measurements on the microevel. But this relativity with respect to the menas of measuremnt in no way interfered wth objectvity: ‘In quatum physics the relativity that arisises for the menasof obervation only increases the preciseness of physical concepts … The objects of the propertiesof objects studied by classical physics.’ The insturment in quantum mechanics plays an important role, Fock observed, but there s no reason to exggerate thta role since the instrument is merely another partt of objective reality, obeying physical laws The importance of the instrument is that it necessalriy gives its descripiton in classical terms / The root of quantum mechanics according to Fock, is, however, something radically new in science: the potential possibility for  microwve, a particle, or in intermediate form. This new concept coupled with the statistical characteristic of the state of an object, leds us to an different understanding of causality and of matter. Bohr tried to find his way to this new understanding by way of emphasing th role of the insturment and by stressing the concept of complementarity. Fock prefered a slightly different way: ‘I try to ring in new concpets, for example, the concept of potential possiblities inherent in the atomic object,and it seem sto me that the mathematical apparatus of quantum mechanics may be corectly understood nly on the basis of these new concepts.’Fock, then, considered hs essential ccontribuion to the interpreation of quantum mechanics to be the idea of ‘potential possibilities’ and the consequent distinction between the potentially possible and the actually realized results in physics. As will be ilustrated below, focks’s appoach deffered sharply from hidden parameter interpretations, since he di not believe it was possible, in principe, to arrive at an eacts description of microparticles. /

(3) Passim: In experiment designed to study the propertiesof atomic objects, Fock distinguished three different stages: the preparation ofthe object, Fock distinguished three different stages: the preparation ofthe obeject, the behaviror [povedenie] of the object in fixed external conditions, and the measurement itself. Thse stages might be called the ‘preparatory part’ of the experiment, the ‘working part’, and the registering part.’ In diffraction experiment thorugh a crystal, the prepatory part would be the source of the monochromatic stram of elctrons, as ewell as the diaphragm in front of the crystal; the working part would be the crystal itself; and the registering part would be a photographic plate. Fock emphasiszed that in such an experimetn it is possible to change the last statege [the measurement] wihout chaging the irst two ad he would build his interpretaitonof quatum mechanics on this recognition. Terefore, by varying the final stage of th experiment, it is possible to make measurements of different values  [energy, velocity, position] all of which are derived rom the same initial state of the objects: ‘To each value there corresonds its own series of measurements, the results of which are expressed as a dstribuion of probalities fort hat value. All the indicated probalities may be espressed parametricaly though one and the same ware funciton, which does not depen on the final stage of the experiment and consequnetly is a n objective characteristics of the state of the object immediately before the final stage.’ // In the last sentence, then, is the feaning of Fack’s often-quoted statement that the wave function is an objective description of quantum states a position that he adopted after World War II. The wave function is objective, said Fock, in the sense that it required an objectieve [independent of the observer] description of the potential possibilities of mutual influences of het object and the instrument. But this objective state is not yet actual, he continued, since none of the potential possibilities has yet been realized. The transition fro the potentially possible to the existing occurs inthe final stage of the experiment. Thus, Fock completed his interpretaion of quantum mechanisc with an affirmation of a realist [he would say dialectical materialist] position on the philosophy of science. …..

(4) Passim: Omel’ianovskii viewed the controversy in quantum mechanics as one of the latest development in the ancient struggle between mateiralm and idealism, a contest directly connected to class interests. He maintained that the ‘conception of complementarity grew out of the reactionary philosophy of Machism-ositivism.THis conception is foreign to the scientific content of quantum mechanics. It is not accidentalt hat p. Frank, H. Reichenbach, and other modern reactionary bourgeois philosophers joined with Jordan, who, invoking Bohr and \heisenberg, ‘liquidated materialim.’ Having deliverd this simple analysis of the relationship of philosophy and the economic order, however, OMel’ianovskii proceeded tothe theoretical problems of a physical interpretation of quantum mechaniscs accorindg to dialectical materialism. // Omel’ianovskii believed taht such an interpretaiton must procedd from the following basisc pints, considerd by him to be intrinsic to any dialectical materialist view of the microworld: [1] Microphenomena and thier regularities [zakonomernosti] exist objectiveley; [2] macroscopic and microscopic object s are qualitatively different; [3] although they are qualitatively different, there is no impassable gulf between the microworld and the macroworld, and all properties of micro-objects apear in one formm or another on the macrolevel; [4] there are no limits to man’s knowledge of microphenomena. Omel’ianovskii attempted to utilize points one and four as his main criticisms of the ‘physical idealismst’ of the Copenhagen school, and point two against misguided but good-hearted critics of Copenhagen who hed fr a return to the laws of classical physics. /

(5) Passim: Accoring to Omel’ianovskii, the physical significance of the wave function is its ‘representation’ [otobrazhenie] of the peculiar statistical laws of microphenomena, [statistical mechanics]. The peculiarity of laws of macrophenomena [statistical mechanics]. The peculiarity of thse new statistical laws on the microlevel consists in the fact that micro-objects simultaneously possess both corpuscular and ware properties. To look upon micro-objects First as particles and then as waves would be to fall prey to complementarity, a concept that Omel’ianovskii rejected. Instead, one must alwasy consider micro-objects as simulaneously possessing wavelike and particlelike properties. Micro-objects thus represent a dialectical unitiy of contradictory properties. Consequently, the wave function cannot be applied to individueal microobjects [here the Copenhagen School and Fock were wrong, thought Omel’ianovskii] but only to the quantum ensemble, developed by Blokhintsev and also vavored on several occasions by Einstein, who, however, ‘failed’ to understand the qualittive differences between teh statistical laws of classicla mechanics and those of quantum mechanics. The difference between thse two clases of statistical laws, said Omel’ianovskii, can be ilustrated ty the fact thatin clasical ensembles the sistribuitons of momenta and coordinates are not connected with each other, wheras in quantum ensembles they are.

(6) Passim: The Fock-aleksandrov interpretaion of relativity theory has occasionally been presented as a unitary scheme not divisible in to th eparts for which each author is responsible. This unitary apprach is not, however, the most revealing one. Aleksandrov and Fock supportd each other, and their vies were not conradicctory on major points, but each followed a rather different path and emphasized different portios of relativity theory. Aleksandrov focused his attention on interpreting STR, while Fock concentrated on general relativity [GTR]. Furthermore, Aleksandrov wresteld more thorougly with the problem of spatial and temporal congruency definitions and with definitions of simultaneity than did Fock, who, in the manner of many physicists, coverd this topic – crucial from  the standpoint fo th philosophy of science – rather hurriedly.”

—————–

(7) Div., “Einheit – Zeitschrift für Theorie und Praktik des wissenschaftlichen Sozialismus” 7t/, 12, ZK der SED 1960 –Bodo Wenslaf & Herbert Hörz, “Der dialektische Materialismus und die moderne Physik”; “Waar men de moderne burgerlijke literatuur over filosofische vraagstukken doorkijkt, dat stoot men steeds wer op gedachten, die het matrialisme voor achterhaald houden. De onderzoeksresultaten van de quantummechanica zouden o.a. dee opvating vooal rechtvaardigen Daarbij wodt vaak het materialisme door het positivisme vervangen. ‘De positivisten stellen de dingen zo voor, alsof zij noch materialisten noch idealisten zouden zijn, doch onderzoekers van empirische feiten, wetenschapsmensen. Maar het positivisme is slechts het uithangbord voor het filosofische idealisme’. Vele natuurwetenschappers voelden zich aangetrokken tot het positivisme, omdat zij dachten, dat dit het meest consequent zou voeren tot de strijd tegen zinloze speculaties, die de vortuigang van de wetenschap ziet zouden vergemakekiken, doch moeilijker maken. Vooral keerden zi zich tegen de te eng geworden voorstelingenen van het mechanische materialisme, wiens grenzen steeds duidlijker zichtbaar werden. /  Die uit de resulaten van de klasieke fysica afgeleide speciike voorstellen en filosofische conclusies over de fysieke inhoud en structuur van de objectiekver werkeijkheid, waren namelijk onhoudaar geworden. Men had voordien aangenomen, dat de natuur in wezen in een syteem van streng gelokaliserde deeltjes met bepaalde snelheden uiteen te legen zou zijn. ‘De ‘lege’ rmte waarin zich nu juist het materile gebeuren zou moeten afspelen. Daarom werd ook de beweing niet als innerlijke bestaanwijze van de materie gezien, doch als zuiver extern bedingd en veroorzaakt beweegt zijn, als het doorlopen van een baan in het ruimte-tijd  kader van de wereld.  Het mechanische materiliame erkende weliswar de objectieve werkeijkheid als buiten en onafhankeijk van de voorstelingen, maar tegelijkertijd identificeerde het de werekkheid met de voorstelingen, die de toenmalige stand van de wetenschap voorgebracht had. Men geloofde, dat de werkelijkheid precies zo in elkaar zat, zoals dit mechanische model tot uitdrukking bracht.

(8) Passim: De Broglie en Vigier hebben zeer scherpzinnig op de filosofische gebreken van het model gewezen. Zij lieten zien, dat zo een onoverbrugbare tegenstelling van de dynamieke fysieke wetten van en de wetten van de continuerende velden opengescheurd werd, dat de innerlijke samenhang tussen het lichaam en het door haar opgeroepen veld versluierde. De absolutie en door geen bemiddeling verbonden tegenoverstelling van fysieke discontinuïteit en continuïteit kan daarom filosofisch geenszins als laatste wijsheid erkend worden. Het fysiek en filosofisch zo belangrijke begrip van de beweging bewees zich met betrekking tot de concrete inwerkingen van de velden op de lichamen, dus met betrekking tot de concrete bewegingswetten als gecompliceerder, als in het mechanische model bevat kon worden. Werner Heisenberg in wezen tot soortgelijke conclusies, wanneer hij uit de eindigheid toch ondeelbare elementaire deeltjes afleidt, dat onze voorgaan voorstellingen over de ruimte op de een of ander manier niet konden kloppen. / Het is dus helemaal niet zo verwonderlijk, dat de mechanisch-materialistische opvattingen met de vooruitgang van de wetenschap, vooral met de ontwikkeling van de relativiteitstheorie en de kwantummechanica, en hen zuiver benaderingsgewijs geldige vereenvoudigingen moesten openbaren. Want aan de in het dialectische denken ongeoefende natuurwetenschappers verscheen echter het inzicht van het gecompliceerd zijn van de natuur als ineenstorting van het materialistische denken zondermeer. // Toen Heisenberg aan het midden van de twintiger jaren erkend had dat het principeloze gebruik van de klassieke denkwijzen in de ‘halfklassieke’ kwantummechanica de ontwikkeling van deze wetenschap zou moeten remmen, het principe opstelde, dat men slechts van observeerbare feiten zou moeten uitgaan, versterkte zich de mening over de zogenaamd wetenschappelijk bevruchtende rol van de positivistische filosofie. De successen van de moderne kwantummechanica werden als directe bevestiging van het positivisme gewaardeerd. //

(9) Passim: Feitelijk las de wetenschappelijk tot durf prikkelende tendens van dit principe niet in haar extreem subjectief-idealistische consequenties, doch in haar rationele kern, want het dialectische materialisme had reeds lang gepropageerd: onze inzichten zijn slechts benaderingsgewijs getrouwe afbeeldingen van de werkelijkheid. Zij moeten door nieuwe vervangen worden, wanneer zij de werkelijkheid niet meer volkomen genoeg te bevatten vermogen. Vooral het mechanische materialisme moet wegens zijn beperktheid door het dialectische materialisme vervangen worden. Het principe van de observeerbaarheid was een onduidelijke en dubbelzinnige uitdrukking voor e fundamentele these van het echte materialisme, den de dingen en verschijningen in hen eigen samenhangen en geen fantastische verzinsels gezien worden. Deze samenhangen van de quantenverschuivingen van de quantenverschijningen waren echter onverenigbaar met de mechanische vooroordelen. // Het positivistische principe van de observeerbaarheid werd uitgangspunt van een overdreven subjectief-idealistische wereldbeeld, dat de burgerlijke ideologen voor hen strijd tegen het marxisme op de meest verschillende vormen te gebruiken zochten. De wetenschap is, door deze speculaties heen, tot de dagelijkse orde overgegaan: zij onderzoekt de atomaire samenhangen en ontwikkelde een reeks van theorieën over het gedrag van het microscopische verschijningen. De fysici werden gewoon aan dit nieuwe object van onderzoek, en de extreem positivistische duidingen van de onderzoeksresultaten begonnen te verbleken. Tegenwoordig is men ermee bezig, om de innerlijke structuur van de elementaire deeltjes te onthullen, hen wetmatige verwantschap met elkaar te onderzoeken. Nauwelijks s een van de fysici vertegenwoordigt hierbij in ernst de these, dat slechts zijn ondervindingen en op dat moment heersende subjectieve ervaringen werkelijk zijn en een objectieve werkelijkheid helemaal niet zou bestaan. Heisenbergs moeien om de schepping van een eenheidsmatige theorie van de elementaire deeltjes, om de opheldering van de objectieve processen van wisselwerking te bewijzen in zich zelf, dat de positie van een extreem positivisme verlaten zouden zijn. In de laatste tijd distantieerde zich Heisenberg en Bohr ook filosofisch aan de positivistische filosofie, waarschijnlijk ook daarom, omdat zij met de onzinnige en reactionaire speculatie van een Pascual Jordan niets gemeen hebben. /

(10) Passim: Deze ontwikkeling bewijst nog eens extra, dat geen boven het materialisme en idealisme staande filosofie bestaat. Het positivisme vermocht de verwachtingen, die de onbevangen fysicus met deze filosofische theorie verbond, niet te vervullen. Het vermocht niet tot het verhoopte dieper gefundeerde wereldbeeld van de moderne fysica te voeren, doch verloor zich in hopeloze en onvruchtbare speculaties over de zogenaamde immaterielteit en acausaliteit van de natuur. De fysicus begreep steeds duidelijker, dat de consequente doorvoering van de positivistische lijn het ware karakter van de wetenschap ontstelde en het mysticisme toegang verschafte. Ondanks de, vaak uitgesproken, afwijzing van fideïstische slotconclusies sloten de filosofische fundamenten van het positivisme, het wetenschappelijke misbruik an moderne natuurwetenschappelijke inzichten mede in. / Daarom verkreeg de dialectisch-materialistische denkwijze meer en meer voet aan de grond, hoewel zich een reeks burgerlijke wetenschappers, uit angst voor de ‘politieke’ kleuring van het dialectische materialisme, genood zag om hen afwijzing tegenover het marxisme te benadrukken. Deze bijzonderheden van het filosofische denken van de burgerlijke fysici verklaren zich uit de verscherpte ideologische klassenstrijd in ons tijdperk. De anticommunistische vooroordelen bij vele burgerlijke intellectuelen in de kapitalistische landen, hen hele levenswijze en onbeholpenheid tegenover vragen van de klassenstrijd zijn ernstige hindernissen voor een vrijmoedig en helder inzicht tot het materialisme

(11) Passim: Onder de sterke druk van de officiële burgerlijke ideologie, de kerkelijke leer en de idealistische filosofie overdekken zij hen spontaan materialistische standpunt met idealistisch voorbehouden en twijfelen. Er vinden zich vele halfheden in de door hen gebruikte formuleringen, die vooral in de burgerlijke, tamelijk niveauloze secundaire literatuur tendentieus opgeblazen en misbruikt worden. Doch tot een zakelijk gerechtvaardigd oordeel over e huidige filosofische situatie in de natuurwetenschap kan men slechts komen, wanneer men de diepere samenhang onthult, in welke zulke uitingen staan. En daarbij stoot men altijd weer op de gezonde en door hoge verantwoordelijkheid gedragen bedoeling, om de wetenschap verder te ontwikkelen en achterhaalde voorstellingen uit te roeien. Wetenschappelijk een nieuw probleem tegemoet te treden betekent, het in zijn eigen samenhangen te begrijpen en niet fantastische dingen te verzinnen. Precies daarin bestaat echter de filosofische zin van het dialectische materialisme, de wereld zo te zien, zoals zij is. Ons materialisme is overal daar leven, waar de geest van de wetenschap heerst. Wij kleven niet aan de letter, doch zoeken de objectieve dialectiek van werkelijke gebeuren overal daar, waar de wetenschap op kwalitatief nieuwe wetmatigheden stoot.”

———————

(12) Div., “Einheit – Zeitschrift für Theorie und Praktik des wissenschaftlichen Sozialismus” 7t/, 12, ZK der SED 1960 –Bodo Wenslaf & Herbert Hörz, “Der dialektische Materialismus und die moderne Physik”; “Het dialectisch-materialistische inzicht in de interne samenhang tussen materie, ruimte, tijd en beweging bedingt een kritiek van de mechanische opvattingen over de gedetermineerdheid van alle verschijningen. De classici van het marxisme-leninisme wezen herhaaldelijk op de beperktheden van het mechanische determinisme. Daarnaar zouden de in de mechanica onderzochte causale samenhangen tussen de dingen en verschijningen een dergelijk de hele wereld omspannend weefsel vormen, dat alle processen met ijzeren noodzakelijkheid precies o zouden moeten aflopen, zoals het voorbeschikt is. Een omvattende intelligentie, de zogenaamde Laplasche demon, zou het dus mogelijk moeten zijn, om verleden en toekomst te berekenen uit een reusachtig systeem van differentiale vergelijkingen, voor het geval dat hem op een bepaald moment de toestand en de impulsen van alle lichamen bekend zouden zijn. In principe zouden er geen toevalligheden meer zijn. In de praktijk zag men zich natuurlijk niet in staat, ook slechts een enkele verschijning in haar totale noodzakelijkheid voldoend ver in het verleden of e toekomst te vervolgen. Het wezen van het determinisme werd daarom in het dialectisch materialisme anders opgevat. Niet het gigantische aantal van causale samenhangen, constitueert de gedetermineerdheid van de wereld en de verschijningen zondermeer, doch ieder verschijning in de wereld is voorwaardelijk en bepaald door de totaalsamenhang, in welke zij op dat moment staat. Het verschil met de mechanische determinisme-opvattging bestaat in het volgende: Ten eerste. Het determinisme, kan niet op de wereld als geheel toegepast worden, omdat er geen verdere verhoudingen zijn, aan welke zij zich als gedetermineerd bepalen zou laten. De wereld is in haar geheel oorzaak van zich zelf, c.q. zij staat in geen ‘grote totaalsamenhang’ [=god]. De materiële eenheid van de wereld laat geen plaats voor bovennatuurlijke krachten. /

(13) Passim: Ten tweede. De gedetermineerdheid van een verschijning verandert zich met de totaalsamenhang, in welke zij staat. Zij moet dus voortdurend opnieuw bemiddeld worden. Er is dus geen eeuwig gelijkblijvende gedetermineerdheid van de verschijningen. / Ten derde. De gedetermineerdheid van dingen is niet te begrijpen als som van eenvoudige causale inwerkingen. De causaliteit als concrete bemiddeling van de samenhang is slechts de ene – wanneer ook noodzakelijke – zijde van de wisselende relaties tussen de verschijningen. ‘Causaliteit … is slechts en klein deeltje van de universele samenhang.’Hoewel er dus geen causale verschijningen zijn, is de causaliteit alleen echter niet voldoende, om de verhoudingsrijke gedetermineerdheid van de verschijningen te bevatten. Het principe van het determinisme als basis van ieder wetenschappelijke verklaring van de wereld heeft de ontdekking van alle relaties tot inhoud, die het noodzakelijke karakter van de algemene samenhang en de alzijdige voorwaardelijkheid van de verschijningen tot uitdrukking brengen. / Ten vierde. De dialectische gedetermineerdheid sluit de wisselwerking, de objectie [en toch niet absolutie] toevalligheid van bepaalde samenhangen en de reële mogelijkheid van bepaalde werkingen in. De dialectisch-materialistische opvatting van de gedetermineerdheid van alle verschijningen heeft zich op schitterende wijze bevestigd en staat in overeenkomst met de wetenschappelijke denkwijze op alle onderzoeksgebieden, omdat zij nu eenmaal slechts filosofische veralgemeent tot uitdrukking brengt, wat de wetenschapper dagelijks in de praktijk brengt: dat bepaalde fenomenen uitgelegd zouden moeten worden. De wetenschapper is daarvan overtuigd, dat zij hen oorzaak hebben. Dus worden de overeenkomende samenhangen onthuld, die een bijzonder gedrag van het onderzoeksvoorwerp begrijpelijk laten worden. Ieder van dergelijke afzonderlijke gevallen is een voorbeeld voor de bevestiging van de opvatting van de gedetermineerdheid van alle verschijningen. Daar bovenuit naar een feitelijk vooruitgang van de wetenschappen gescheiden specifieke gedetermineerdheid van deze verschijningen te zoeken en daarover te speculeren, is zonder zin en vruchteloos.//

(14) Passim: Wanneer men nu in de kwantummechanica het inzicht gewonnen heeft, dat positie en impuls van een deeltje niet gelijktijdige precieze waarde kunnen bezitten en dat de gemiddelde bewegingswetten van statistische natuur zijn wereld ook door de natuurwetenschappers de determinismeproblematiek opnieuw opgeworpen. Ook in de klassieke fysica werden in vele samenhangen statische wetten gebruikt, maar deze omstandigheid werd niet als bevreemdend ondervonden, daar men geloofde, dat slechts onze onwetendheid over de toestand en de impuls van ieder afzonderlijk deeltje in een systeem slechts onze onwetendheid over positie en impuls van ieder afzonderlijk deeltje in een systeem deze beschrijvingswijze noodzakelijk maakt. In principe zou de mechanische gedetermineerdheid onbeperkt geldig moeten zijn. Im de kwantummechanica daarentegen werden de fundamenten van deze determinismeconceptie in vraag gesteld. / Zoals bij het deeltjes-golf dualisme werden dus ook bij de filosofische zienswijze van de determinismeproblematiek de klassieke opvattingen ten gronde gelegd, om tot nieuwe inzichten te komen. Het resultaat van dergelijke overwegingen is niet verder verwonderlijk: daar de mechanistische determinismevoorstellingen als ontoereikend herkend worden, konden de quantenverschijningen niet in deze zin gedetermineerd zijn. Daar nu het veelvoudig geproclameerde indeterminisme de quantenfenomenen betrekt zich dus zondermeer op het determinismebegrip van het mechanische materialisme. ‘De wet van de causaliteit … verliest in ieder geval zij geldigheid in e zin van de klassieke fysica .. De fysica is principieel indeterministisch en daarom een aangelegenheid van e statistiek.’ Dat is ook logisch volledig dwangmatig; want om te kunnen zegen, dat een verschijning ongedetermineerd zou zijn, moet ik aangeven, hoe het aangelegd zou moeten zijn, om als gedetermineerd gezien te worden. / Indeterminisme beinhoudt dus alleen maar, dat geen determinisme in de klassieke zin voorligt. In dit opzicht, dus in een heldere relatie tot het determinismebegrip van het mechanische materialisme, is de vaststelling van een ‘ingedetermineerdheid’ van deze zuiver negatieve bepaling tot een precisering van het determinismebegrip op te gaan, de ware gedetermineerdheid ook van de quantenverschijningen dieper te bevatten. /

(15) Passim: Ondertussen wordt gepoogd, om de ongedetermineerdheid positief, als absoluut falen van de een of ander causale samenhang te vatten. Reed Marx Born wees erop, dat deze opvatting zuiver speculatief, wetenschappelijk ongerechtvaardigd en absurd is: ‘De nieuwe kwantummechanica veroorloofd geen deterministische duiding; daar echter de klassieke fysica causaliteit gelijkgesteld heft met determinisme, schijnt het laatste uur van de causale natuurverklaring gekomen te zijn. / Ik deel deze positie geenszins. Zij maakt echter niet veel uit bij onderzoekingen tussen geleerden, die precies weten, over wat zij spreken. Zij is echter gevaarlijk, wanneer zij gebruikt word, om niet-wetenschappers van de jongste resultaten van de natuurwetenschap deel te maken. Extreme schade zal altijd optreden. De deterministisch-mechanische opvatting heeft een filosofie voortgebracht, die voor de openlijke ruil van ervaringen de ogen sloot. Maar een filosofie, die niet slechts het determinisme, doch daarmee tegelijkertijd ook iedere oorzaak afwijst, schijnt mij net zo absurd te zijn.’ Met deze mening staat Bron in overeenstemming met de opvatting van het dialectische materialisme, dat eveneens het bestaan van het absolute toeval afwijst. Mar slechts daarin bestaat het echter alternatieve determinisme of erkenning van absoluut toeval. Het determinismebegrip van het dialectisch materialisme wijkt dus van dat van Bron af. / De wetenschap kan telkens slechts de wezenlijke samenhangen onthullen, omdat juist door hen de wetmatigheden van het proces tot uitdrukking kunnen komen. Omdat juist bijvoorbeeld een om een spleet gebogen elektronenstraal op een beeld treft, want is het toevallig, op welke plaats deze of gene elektron optreed, noodzakelijk is echter, wanneer voldoende elektronen gebruikt worden, dat een bepaald verbuigingsbeeld op het scherm ontstaat. De totaalsamenhang, in welke de elektronen bestaan, bepaald de mogelijkheden van hen gedrag. De causaliteit van iedere elektronenkern zegt dus nog helemaal niet over de gedetermineerdheid van de totaalverschijning, die echter de wetmatigheid tot uitdrukking brengt. /

(16) Passim: Men mag het determinisme te eng opvaten. De wetmatigheden van de verschijningen zijn geen zuiver optelsom van de, oneindige vele, causale samenhangen van de veelvoud van hen elementen, doch er bestaat wisselwerking, die op de elementen terugwerkt en hen mogelijke gedragswijzen bepaald. Het komt erop aan, om deze voorwaardelijkheid van ieder verschijning [ook hen mogelijkheden!] in de totaalsamenhang van hen gedetermineerdheid te begrijpen. / De statistische beschrijving van toestanden en processen draagt juist de gecompliceerdheid van de totaalsamenhang tot stand. Zij maakt het mogelijk, in de hoeveelheid van de toevalligheden van het noodzakelijke, de in het totaal proces determinerende, te onthullen. Statistiek en determinisme zijn geen zich uitsluitende tegenstellingen. // In deze samenhang duikt de vraag op, of ook e gedetermineerdheid van een afzonderlijk deeltje voorhanden is en volledig onthuld kan worden. Men kan aannemen, dat er ook een dergelijke gedetermineerdheid is, die zich uit zijn hele omgeving bepaald. Ontelbare vele causale samenhangen moeten in hen ruimte-tijd concrete structuur bekend zijn en steeds weer nieuw bepaald worden, om deze soort van gedetermineerdheid te kunnen bemiddelen. Het wetenschappelijke inzicht vermag echter – zoals gezegd – telkens slechts de algemene, wezenlijke samenhangen te onthullen. Op deze weg verklaren wij het wetmatige gedrag van de verschijningen steeds preciezer en herkennen steeds beter welke causale samenhangen in principe deze of gene afwijking van het verwachte gedrag bewerkt hebben.”

—————–

(17) Div. “Grundlagen des Marxismus-Leninismus – Lehrbuch“, Dietz 1963; “Einstein’s theory of relativity proved the inseparable connection between space and time with matter and its movement and confirmed the doctrine of the dialectical materialism of space and time as forms of existence of matter. Nuclear physics brought light to the complicated structure of the atomic nucleus and discovered numerous elementary areas of matter. With this she provided new proofs for the theory of marxist materialism of the inexhaustible nature of matter and the infinite variety in Herr Fromen. In physics the dialectical conception has gradually broken, that the micro particles form a unit of corpuscular and wave properties. / The progress in the field of physical sciences was made by hand in hand with several steps in chemistry, biology and physiology. the research results of the theoretic natural science advanced technology a huge step. The three great scientific and technical achievements of our time – the use of atomic energy, electrical engineering and rocket technology – mark a new stage in the development of mankind. Thus the power of man over nature has grown immeasurably. The artificial earthly satellites and the advance of man across the borders of the atmosphere have ushered in a new era, an era of the conquering of the infinite expanse of the wall. The application of the latest physical and chemical methods made it possible to solve the riddle of life, and above all to clarify the problem of the origin of living things. / All of these and other discoveries and achievements confirm the truth of dialectical materialism and, not infrequently, have shown positivistic scientists to revise their assumptions. It is, for example, forgiving that Albert once more often spoke out in favor of materialism in the last period of his life. And scientists such as Leopold Infeld and Louis de Broglie, who used to be close to positivism, finally opted for materialism.’

(18) Passim: Some of the most important scientists [Niels Borh, Werner Heisenberg], who for decades led the positivist current in physics, have recently abandoned various positivist theses and have criticized them. Among the scientists and philosophers who had joined positivism, there are those who are hesitant about it, who sympathize with the materialism and look down on them. / The great importance of the latest discoveries in the field of natural science consists primarily in the fact that they undermine the old metaphysical philosophy of the world and give their rightful place to dialectical world views. In his book  ‘Materialism and Empirio-Criticism’ Lenin generalized the processes that took place in physics at the beginning of the 20th century, and he rightly stated: ‘The old Physic is in labor pains. It is in the process of giving birth to the dialectic materialism. The development of modern physics confirms the correctness of this foresight of Lenin. / The modern natural science comes through its own development to the method of materialistic dialectics. Such outstanding physicists of our time as Paul Langvin Frédéric Jolio-Curie and a number of other scientists have recognized this. They became conscious representatives of dialectic materialism. / In order to be able to fight the fractional philosophy successfully and to be able to steadfastly represent the material worldview, it is not enough nowadays to call yourself a materialist, one has to be a conscious adherent of dialectical materialism. “

Drugs

(1) Div., “Manifest – Krant van de Nieuw Communistische Partij / NCPN” 19 dec. , Stichting HOC 2019  – Gabram Harrington , “Drug: wie profiteert?; “De handel in drugs is een belangrijk kapitalistisch bedrijf, het op en na grootste in de wereld, zelfs nog vóór de handel in olie. Als verdovende middelen gelegaliseerd zouden worden, dan zouden de grote internationale drugsmonopolies dat slechts een enorme formaliteit hebben. Im heel Latijns-Amerika en Azië menen drugsbaronnen dat de wet voor hen weinig betekent en sommige slaven er zelfs in om na het omkopen van wetgevers de volgende stap te zetten door zelf weetgever te worden, zoals in het geval van Pablo Escobar. Legalisering zou hen alleen maar de middelen geven om even corrupt te worden als hun bondgenoten in de legale farmaceutische industrie. / Uiteindelijk zal legalisering onvermijdelijk leiden tot een toename in het drugsgebruik en tot een normalisering ervan. De consumptie zal hoofdzakelijk plaatsvinden in het imperialistische centrum met een extreem uitbuitende afhankelijkheid voor de mensen in het Mondiale Zuiden, die gedwongen zijn de drugs te produceren in plaats van te werken aan meer duurzame en ethisch verantwoorde projecten. Nadat cannabis in sommige delen van de van de VS gelegaliseerd was, nam het aantal arrestaties in verband met drugscriminaliteit juist toe, met een verdrievoudiging in Washington en een toename van 26 procent in Colorado. /

(2) Passim: Zoals altijd het geval is onder het kapitalisme, maakt iemand winst. Altria, de moedermaatschappij van tabaksgigant Philip Morris heeft meer dan 2 miljard dollar geïnvesteerd in de opkomende cannabisindustrie. Hun betaalde promotie van studies die de heilzame werking van cannabis ophemelen, lijkt sterk op de campagnes die deze bedrijven rond de eeuwwisseling voerden om sigaretten als ongevaarlijk aan te prijzen. // Het gebruikt van drugs, met inbegrip van alcohol kalmeert het verzet tegen het kapitalisme alleen maar. Het is een belemmering voor de strijd van de arbeidersklasse en voor de versterking van de arbeidersmacht. Het is een overwinning voor het individualisme in zijn ergste vorm. In plaats van te vertrouwen op drugs om onze bevolking het staat te stellen in het kapitalisme het hoofd boven water te houden, zouden revolutionaire juist moeten werken aan het omverwerpen van het system en daarmee de oorzaak van de drugsafhankelijkheid van mensen kunnen wegnemen. / Socialistisch Cuba is een concreet voorbeeld van een drugsbeleid dat in het belang van de mensen werk. Alle drugs zijn verboden, ook cannabis, en er zijn strenge straffen voor drugshandelaren. Mensen die alcohol- of drugsproblemen ontwikkelen, krijgen geen zware gevangenisstraffen, maar worden benader door vertegenwoordigers van hun in de gemeenschap gewortelde comité voor de Verdediging van de Revolutie. Daar worden ze geïnformeerd over de schade die hun drugsgebruik veroorzaakt heeft, en krijgen ze opvoedkundige en medische hulp. Terwijl daarnaast op grote schaal via de media en het onderwijssysteem informatie verspreid wordt. /

(3) Passim: Dat is heel iets ander dan de vergoelijkende benadering van drugs in Ierland, waar tv-shows zoals ‘Love/Hate’ drugsdealers portretteren als knappe figuren die met hun familie in de clinch liggen, en alledaagse kwesties toten die te maken hebben met het runnen van een bedrijf waarin de klant het blijkbaar prettig vindt om verslaafd te zijn, zonder echt aandacht te besteden aan de werkelijke sociaal-economische redenen die mensen ertoe brengen om drugs te gebruiken.”

————————-

(4) Div., “Manifest 23 maart – Krant van de Nieuwe Communistiche Partij”, Stichting HOC 2023 – Frederik Rocu, “Stress, Repressie en verslaving”; “Life in a capitalist society is one full of stress, high expectations and alienation. There are many young people who seek distraction or a way out in drinking, drugs, gambling and other addictive matters. Why is capitalism causing this misery, how many people suffer from addiction and what can we do about it? // Why do people become addicted? – Many factors often play a role in addiction. But even if one or more psychological explanations can be found for every individual suffering from addiction, we should not lose sight of the fact that addiction is a social problem. The deeper cause lies in society and how it is built up, because it is society that provides the breeding ground whereby some, through a combination of specific factors and circumstances, become addicted. / Poverty, stress, a bad home situation, unemployment, psychological complaints in any form, and a lot of other factors, or a combination of all of these, can contribute to the risk of addiction. Capitalism creates these conditions. Capitalism cannot exist without a part of society that is unemployed and/or poor and does not have the money for basic needs, such as shelter, food, clothing, or medical care. Capitalism creates stress and exhaustion for large segments of the population, due to flexible employment relationships, high workloads, poor working conditions and other factors. Many addicts also end up in a vicious downward spiral, as the addiction often exacerbates causes such as financial problems.

(5) Passim: This applies to addiction in all forms, so not only drug and alcohol addiction, but also gambling addiction, game addiction and so on. People who are addicted grab something with which they can ‘escape’ the nasty reality for a while. This culture of escape is promoted by the capitalist class, because it develops workers who are isolated and alienated from social reality. That suits her much better than people who develop awareness about the problems they encounter and can recognize the social causes of them. People who realize that they benefit from the struggle against capitalism are undesirable for the bourgeoisie. // The ‘performance society’ is capitalism – Recently, research by the Amsterdam UMC showed that one in seven young people suffer from depressive symptoms. Here a direct link can be made with capitalism or what is called the ‘performance society’ in the bourgeois media and science. The pressure on young people is increasing. Due to the debt system, young people must graduate as soon as possible if they do not want to accumulate a huge debt. Incidentally, the so-called reintroduction of the basic grant will not change this, because it is so meager that it is nowhere near covering the costs of students (in that sense, the student loan system will not be ‘abolished’, as the government claims). Temporary and zero-hour contracts knock the security of existence from under the feet of young people. In addition, they have to think about their food and exercise if they want to meet the absurd ideal of beauty with which they are beaten every day. On top of that, it is important to make a career, to maintain a relationship and nice social contacts. Rich, beautiful and happy, that is the ideal image we see on the internet, read in magazines and try to show each other on social media. This constant urge to achieve pushes young people further into depression and other psychological problems and thus deeper into addictions.

(6) Passim: As communists, we must recognize that this so-called “performance society” is nothing more or less than capitalism itself. Attributing the current problems to a certain form of capitalism (“performance society”) serves to disguise the fact that the capitalist system itself, based on competition and the hunger for profit, leads to these social problems. It is the ever tougher competition, as well as the increasingly difficult struggle people have to make ends meet, that further alienates us from our work, our studies and each other. // Children and young people – In 2017, 272,000 children grew up below the low-income threshold. These are children who grow up in families where chronic stress is more common and addictions are therefore more common. These children have more difficulty with the challenges of the capitalist society that demands more and more from young people. They are more likely to seek distraction in things such as smoking, drugs, drinking, gambling and unhealthy eating. The last three are readily available and actively promoted by the industry through advertising. With gambling it is completely absurd given that the Dutch state advertises it through state lotteries and Holland Casino. In children alone, we see that poverty, easily available addictive substances and the active promotion of the use of these substances through advertising contribute to addiction.

(7) Passim: Three things that all have their roots in the capitalist system. Poverty arises because people receive too little wages, cannot get a job or do not get a contract extension. Huge profits are made with unhealthy food and drink (fast food), alcohol, tobacco and gambling. Capitalists receive repeated impulses to continue selling and promoting harmful substances and practices in these sectors. // Capitalism encourages youth addiction by fostering the culture of alcohol and drugs. An image is painted that the use of alcohol and drugs is ‘tough’ and an inseparable part of partying and having fun. Among all kinds of so-called left-wing parties and groups, it is even seen as something progressive, as an act of resistance against the system, while the escape culture is actually very useful for the system. … We also see a major problem with drug addiction. More than a million people in the Netherlands use these heavy medicines. These are opiates such as oxycodone, a painkiller that is twice as heavy as morphine. These heavy medicines are increasingly prescribed because patients can then be sent home from the hospital more quickly. This shortens hospital stay and, you guessed it, lowers costs. A perverse financial incentive that causes people to become addicted to medicines more quickly.

(8) Passim: Fighting addiction is fighting capitalism – Depression, poverty, stress and other factors that promote addiction are symptoms of capitalism. These are not separate phenomena, but are interrelated. The fight against addiction as a social problem is linked to tackling the root causes. In other words, fighting addiction is fighting capitalism. // We fight for a socialist society in which everyone can structurally count on a permanent job with good working conditions and shorter working days. In which everyone can follow good and free education. In which culture and sport are accessible and people also have time for them. In which people work for the common good and not for the boss’s profit. This cannot be achieved under a system that has the highest profit of private companies. It is not in the nature of capitalism to solve problems such as addiction and all the associated social ills. Only socialism-communism can offer perspective in the fight for a dignified existence for all.”

Moraal, Franse revolutie

(1) K.h. Momdjian, “La philosophie d’Helvetius”, Academie des sciences de L’URSS – Institut de Philosophie 1959; “Bij het karakteriseren van de twee richtingen in het tijdperk van de revolutie, moeten wij een paar dingen zeggen over de activiteit van Naigeon, die een plaats bezette en niet bezette in de politieke strijd, Jacques-André Naigeon was een vertegenwoordiger van de materialistische school tijdens de stormachtige jaren van de revolutie. Hij begroette met enthousiasme de instelling van de nieuwe orde, en hij onderstreepte de juiste richting van de meesters van deze revolutie. Hij wees op het grote belang van deze revolutie in de geesten en ideeën, dat we gelukkig mogen zijn met dit voorteken van onze keuzes’. Naigeon aarzelde niet met te constateren dat de ‘orde van keuzes’ helemaal niet overeen kwam met de ideeën en principes van zijn meesters. / Ontluisterd door het feit dat de Déclaration begon met de naam van god, trachtte Naigeon tevergeefs om de victorieuze bourgeois ervan te overtuigen om deze notie in zijn geheel af te wijzen en meteen beginnen te praten over de rechten en de plichten van de burgers. De Déclaration des droits de l’home et du citoyen, schreef hij in zijn Adresse á l’assemblée nationale sur la liberté des opinions religieuses, is een puur theoretisch document, dat de fundamentele principes uitdrukt van het nieuwe sociale leven, en waarin hij uitdrukt geen strijd te willen introduceren in het eerste of het laatste artikel van deze Déclaration onder de naam de ‘Regulateur universel’, de zelfde naam geeft hij in de werken over moraal en filosofie, in de boeken over geometrie, fysiek of astronomie. ‘De enige werken waarin het toegestaan is om over god te praten, zijn die van de theologie, die Hobbes op zijn gewone precisie benoemt als ‘Het koninkrijk van het duister’. Het Adresse van Naigeon heeft geen effect. Wat meer is, hij zal getuige zijn van het concordaat tussen Napoleon en de paus. /

(2) Passim: Wij gaan verder, en presenteren een groep van filosofen, die tijdens de Franse revolutie de ideeën uitdrukt van de Girondijnse bourgeoisie en een revisie onderneemt van de fundamentele principes van het materialisme. Wij willen praten over Cabanis, Destut de Tracy, de Volney en andere filosofen, die door de bourgeois historici vaag en ongedefinieerd de ‘ideologen’ worden genoemd. Men kan het hebben over Condorcet die, door zijn politieke en filosofische overtuigingen, halverwege tussen de fysiocraten en de Franse materialisten stond. Tijdens de revolutie droeg hij bij aan een stuk wetgeving, betreffende de publieke instructie en het opvoedingssysteem, geheel aangepast aan de behoeften van de triomferende bourgeoisie. / In zijn Esquiesse d’un tableau historique des progreés de l’esprit humain, dat hij schreef tijdens de revolutie, hield Condorcet vol dat het bourgeois regime gekenmerkt werd door een grens aan de vooruitgang. Het werk weerspiegelde de angst van een girondijn voor de volksmassa, voor een nieuwe push van de revolutie. Zijn filosofie onthulde in haar geheel de bourgeois natuur van het metafysische en mechanische materialisme, en kondigde haar ondergang en degeneratie aan. Deze trekken waren nog meer opvallend in de werken van Cabanis, Destutt de Tracy, de Volney en de andere schrijvers, die zich in de revolutie verenigden rond de salon van Helvetius. De wegen van helvetius en de nadere materialisten worden gereviseerd onder het gezichtspunt van de belangen van de bourgeoisie. / Op het punt van de politieke weg, zijn zijn visies die van de gematigde liberale bourgeois die niet voorbij het program van de girondijnen willen gaan en vijandig staat tegenover de jacobijnen. Dus, als wij willen vasthouden aan een nieuwe kronkel van de revolutie, waren de volksmassa’s ook actief. Zij onthulden de nederlaag van de volksmassa’s en de instelling van een stabiel regime.

(3) Passim: Maar misschien zijn er tegenstanders die de oude feodale toestanden willen herstellen. De terugkeer van de royalisten en die meewerken van de versteviging van de posities van de Engelse katholieke kerk. In het kort, het zijn de ideologen die ernaar uitkijken om te profiteren van de vruchten van de revolutie, zij zijn het die beschuldigingen maken van pogingen om terug te keren naar het feodalisme, zij die willen kijken naar de massa van de arbeiders, en hen allen wil maken tot doelwit van kapitalistische exploitatie. De filosofen begroeten met enthousiasme de Thermidor, omdat zij zo konden ontsnappen aan wat zij bekokstoofden, waardoor ze bedreigd werden. Zij allen hebben de staatsgreep van 8 brumaire door Bonapart met sympathie ontvangen, en deze hebben zij met actieve deelneming ondersteund, zoals Cabanis. Sommigen, zoals Volney, werden de persoonlijke vijanden van Napoleon, en dankzij de vijandschap van deze laatste met betrekking tot het timide liberalisme van de ideologen, hen ‘onbeduidend’ materialisme, bezetten zij belangrijke posten onder het consulaat en het imperium. Destutt de Tracy en Volney overleefden het imperium en tijdens de restauratie worden zij bij leven rijke, zeer hoge dignitarissen. / De werken van de ideologen tonen ons een gedeelte van het Franse materialisme tijdens de revolutie, en ze hielden zich bezig met gnoseologische problemen die samenhingen met hen posities. Men zegt dat Marx de filosofie van Cabanis benoemd heeft als een superieure etappe van het Cartesiaanse mechanisch materialisme. Hij schrijft: ‘Deze school gaat verder met de arts Leroy, bereikt zijn hoogste punt met dokter Cabanis, en het is de docter La Mettie die haar centrum is. /

(4) Passim:  In de voortdurende lijn van het Franse materialisme zij er bepaalde punten, Condorcet, Cabanis, Voley en hen tijdgenoten, die tegen de materie opkijken als eeuwig en ongeboren, en haar objectieve bestaan erkennen, de eenheid van materie en beweging, materie en bewustzijn. De sensaties die geproduceerd worden door de externe objecten verschijnen, in hen ogen, aan de basis van de fysieke fenomenen, zij werkten hiermee om een manier die meer of minder consequent was met de principes van Helvetius. Het groepje bleef trouw aan de tradities van atheïsme en materialisme. In zijn werk, Les ruines ou méditations sur les révolutions des empires, bekritiseerde Volney de spirituele inhoud van religie en kerk. Geheel in de lijn van de materialistische en atheïstische oriëntatie van de ‘Idéologues’, geheel en al rekening houdend met de ‘generation cadette’ van de verlichtingsfilosofie, onderscheiden wij de belangrijkste trekken van de epigonen. In dit verband, moet men de inconsistentie opmerken, van de pogingen om Volney en de andere bourgeois auteurs in het hoofddeel van de revolutie, als een nieuw ontwikkelingsniveau in het Franse prérevolutionaire materialisme, als een superieure trap. Dit punt kan niet gesteund worden, hierover is in de U.S.S.R. gesproken door V. Rojitsyne. /  In werkelijkheid is de filosofie va Cabanis, de Destutt en Tracy, van Volney en de andere ‘ideéologues’ gekenmerkt door de leer van het metafysische en mechanisch materialisme. Het Franse filosofische materialisme verliest zijn kritische en revolutionaire oriëntatie, en al helemaal zijn militant karakter. Zij verblijven op een zeer fragiele basis die, na de verdamping van de overwinnende bourgeoisie, zich onderhoudt over de mogelijkheid om de oude feodale ideologische toestanden te restaureren.

(5) Passim: De degeneratie van het materialisme, in de werken van de bourgeois filosofen na de revolutie, is te denaken aan de hoogmoed die bourgeoisie inspireert, welke verwekt is door massa onderdrukte arbeiders die hen diepe teleurstelling uitdrukken over de resultaten van de bourgeois revolutie, en hen grootse trots tegenover de nieuwe aristocrate met veel geld. / Onder deze voorwaarden, word de bourgeoisie aangetrokken dor idealisme en religie, die hen ideologisch bewapenen voor de strijd tegen de onderdrukten. In deze historische situatie kunnen wij niet nalaten het te hebben over het karakter van het materialisme van Cabanis, de Volney, enz. / Het materialisme van Diderot, Helvetius en Holbach is, ondanks historische beperkingen, omhuld met de mantel van de strijd tegen het feodalisme, wat een appel was tot vernieuwing, voortgaande met hen opvolgers, na de revolutie, zij wijden zich aan het uitbuitingsregime van de overwinnende bourgeoisie en vallen de nieuwe revolutionaire krachten aan, die bezig is te rijzen en zich te versterken. / Deze politieke krachten kunnen zich reflecteren in het materialisme, op het hoogtepunt van de revolutie. Men gaat door het vereren van de namen van Diderot en Helvetius, deze vertegenwoordigers manifesteren zich niet met de zelfde discipline, voor de oplossing van het materialistische probleem van de toestanden rond de visie en het zijn, de discipline die karaktiestiek was voor hen meesters. Het probleem werd meer en meer methodologisch belangrijk, het beperkt zich tot de nauwe grenzen van de fysiologie, het beperkt zich tot de meer bijzondere kwestie van de toestanden rond het lichaam en de ziel. / Zonder het bestaan van de objectieve materie te ontkennen, gaat men door met het reviseren van het principe van de mogelijkheid van de ontkenning. In de gnoseologie marcheert men achteruit, naar het materialisme van Diderot, Holbach en Helvetius tegenover het sensualisme van Condillac, de agnosticistische richting versterkend.

(6) Passim: En dit speelt absoluut een rol in het sensualistkiese principes, en minimaliseert het rationele element in het onderzoek, Cabanis en Volney bevestigen dat men geen onderzoek kan verrichten zonder directe toegang tot de zintuigen. Volney schrijft, dat alleen dergelijke onderzoek geschikt kan zijn om alles te bekijken, en dat de sensaties van het hiernamaals geen onderwerp kunnen zijn voor werkelijk onderzoek. / De bovennatuurlijke fenomenen kunnen heel goed ontoegankelijk zijn voor de natuurlijke fenomenen, waardoor de zintuigen ook meteen begraven kunnen worden in het terrein van het zeer gevoelige. De problemen van de structuur van de aardse kern, de mogelijkheid van het leven zonder de maan en andere dingen worden beschouwd als onoplosbaar. ‘Iedere keer’, zegt Volney, ‘wanneer wij een bestaand object waarnemen, voelen wij een verbinding tussen dat object en onszelf. …’ / het agnosticisme is verder heel duidelijk in de werken van Cabanis die verklaart: ‘De pretentie van keuzes in het onderzoek van de essenties is een absurditeit.’ Hij wil het wetenschappelijke onderzoek beperken, dat direct heeft te maken met de werking van de zintuigen. ‘Laten wij’, schrijft hij, ‘verder gaan met vertrouwde geesten, of als men wil, meer verlicht, zorgen dat we kunnen onderzoeken, door de routes die wij hebben herkend als zijnde onpraktisch voor ons, dat is de natuur van het principe dat het lichaam van de levenden bezielt: want wij beschouwen dit als de manifestatie van fenomenen, die zich onderscheiden van de andere actieve krachten in de natuur.’ Alle gnoseologische teksten van Destut de Tracy, dragen het kenmerk van agnostische ideeën. /

(7) Passim: De appellen van Cabanis, de Destutt, en de Tracy, dat Volney zou moeten weigeren om verder te gaan met alle onderzoek dat niet direct toegankelijk was voor onze zintuigen, kenschetst de agnostische de agnostische degeneratie van het materiaal van de bourgeois ideologen na de revolutie, en bereid het terrein voor het platte positivisme en eclecticisme dat in de loop van de tijd voortkomt uit het in elkaar storten van de bourgeois filosofie in Frankrijk. Men bevestigt dat men niet de grenzen kan passeren van wat toegankelijk voor de zintuigen en voor de menselijke rede, men ontkent dat men fundamentele problemen van de filosofie kan oplossen. Het is de toestand tussen de visie en het zijn, me verdoemt het ‘unilaterale karakter’ van het materialisme en het idealisme, men spreekt erover hoe men het een en ander kan placeren in het hiernamaals. De geschiedenis beproeft de positivistische uitvindingen in Frankrijk en andere landen, in de eerste plaats het onderscheid schijnt te verwissen rond het onderscheid tussen materialisme en idealisme, de verdediging lijkt meer op die van het meer reactionaire idealisme en wat haar vooral karakteriseert is het vulgaire willen elimineren van het ‘unilaterale karakter’ van de twee doctrines. / Een theorie die zeer dicht bij die van het psychologisch parallellisme staat, dat uitgedrukt wordt door Cabanis en Destut de Tracy, die pogen het materialisme en het idealisme met elkaar te verzoenen. En helemaal in akkoord met Cabanis, die tenslotte verklaart dat ‘… de moraal niet moet worden als fysica, onder een andere werking’. Aan de ene kant, hebben de twee auteurs, het extreme sensualisme uitgedrukt en alle agnostische conclusie getrokken; aan de andere kant versterken zij effectief de wederopwekking van de theorie van Locke over de interne ervaring. , de ‘reflexie’, beschouwd als een onafhankelijke bron van ideeën. /

(8) Passim:  De ‘idéologues’ accentueren, de revolutie, de metafysische en mechanische natuur van het Franse materialisme nog meer. De dialectische elementen die het werk van Diderot en Helvetius versterken, verdwijnen helemaal. Bij de idealistische revisie van de fundamentele principes van de materialistische filosofie gaat de vulgaire interpretatie van het materialisme spelen. / De Duitse vulgaire materialisten van de XIX eeuw navolgend, bestudeert hij een ‘afscheiding’ van de hersenstam. Hij schrijft: ‘Om een juist idee te hebben van de operatie die resulteren uit deze visie, moet men de hersenstam beschouwen als een bijzonder orgaan, speciaal bestemd om te produceren, op de zelfde manier zijn de maag en de ingewanden bestemd op te werken voor de spijsvertering, de lever om gal te produceren, de speekselklieren en ander klieren in de boven- en onderkaak bereiden de speekselsappen voor. De neergang van het militant materialisme en het atheïsme van Diderot, Holbach en Helvetius, in de werken van de postrevolutionaire Franse zegerijke bourgeoisie, bevestigt de waarheid van het materialisme, in de algemene regel, dat het de ideologie is van een progressieve klasse, opstijgend – en als men zich na lange tijd weet aan te passen aan de politieke reactionaire en conservatieve visies, kan dat niet het filosofische kleed zijn van kassen die, afgeschrikt door de objectieve waarheid van de sociale evolutie, zeer geïnteresseerd zijn in het vervormen van de historische waarheid. / Zij zijn niet tevreden met het inkaderen van de principes van het materialisme en het atheïsme van Diderot, Helvetius en Holbach, zij zijn interpretatoren van de bourgeoisie op haar hoogtepunt, en hen kritische geest is afgestompt. Zij hebben de bourgeois essentie van hen concepties onderstreept, zij zijn teruggekeerd naar de schoot van Diderot en Helvetius, om een sociale wetenschap te creëren die geschikt is om bij te dragen aan de eer van de mensen. Dit is nog utopischer in een tijdperk, dat nooit bedoeld was om noblesse te onthullen. /

(9) Passim: Dichtbij Cabanis, Volney en de andere ideologen vindt er een strijd plaats, er komt een antifeodale coalitie tot stand, welke gecementeerd werd door de bourgeoisie, de boeren, de handwerkers en de arbeiders. Deze kan worden uitgelegd door de stemvork van de revolutie, onder het thema van de verlichting, die aan de filosofen toestaat, om met hen werk te ontsnappen aan de benauwdheid van de bourgeoisie en het egoïsme dat eigen is aan die klasse. In het tijdperk van de ‘Idéologues ‘ is de notie van de derde stand een politieke fictie geworden. De Franse bourgeoisie kan geen kopstuk opleveren voor de antifeodale aspiraties van de populaire massa’s. Na het bouwwerk van het feodalisme, met behulp van de arbeidersklasse, te hebben omgegooid, keert zij zich, verouderd en verrot, tegen haar eertijdse bondgenoten, worden deze het object van schaamteloze uitbuiting. De ideologen van de bourgeoisie kunnen zich nu helemaal wijden aan het ‘legitimeren’ van de belangen van hen klasse. Zoals gezegd, is de hartstocht met welke de girondijn Condorcet, de bonapartisten Cabanis, Destutt de Tracy, Volney en de anderen het ‘recht’ van de bourgeoisie om uit te buiten, verdedigen, gewijd aan het kapitalistische eigendom – dat proclameert dat de ongelijkheid niet alleen een onvernietigbaar principe is, maar ook een ‘goede zaak’ tot op heel hoog niveau. Pratend over de sociale ongelijkheden, die van de rijkdommen, die van de condities en die van de educatie, bevestigt Condorcet niet alleen dat zij niet kunnen verdwijnen, maar dat het stom zou zijn om ze te willen vernietigen, en men kan nooit maken dat de ongelijkheden helemaal zouden verdwijnen. Want de oorzaken zouden zijn dat de ongelijkheden nog dieper zouden zijn, en men zou raken aan de rechten van de mensen, op een meer directe en funeste manier.’ /

(10) Passim:  Ze gedragen zich als de sociale gelijkheid, het kopstuk van de girondijnse bourgeoisie tracht om te bewijzen dat dit idee de grootste van alle mogelijke catastrofes zou opleveren. De ideologen van de bourgeoisie aan de macht verlichten deze kwestie met een geheel nieuwe verandering van het sociale milieu door de conditie van de rationele opvoeding van de mens. Ze zijn er eenvoudig tevreden mee om de bourgeois orde solide te vestigen, en beschouwen dit als de limiet van sociale evolutie. Condorcet haastte zich, om het bourgeois regime, geïnstalleerd door de revolutie, als het hoogste van de menselijke rede aan te kondigen, en dat de Franse republiek aan de top van de evolutie stond, datgene wat alle andere mensen verlangden. / Met een irritatie die op pijn geleek, praatte Cabanis over de ‘hersenschimmige geesten’ die het lef hadden om te praten over een sociaal regime dat meer perfect was, en dat meer sociaal was dan datgene dat in Frankrijk had overwonnen. Denkend aan de socialistische en communistische reorganisatie van de maatschappij, schreef hij; ‘De volwassenheid is een imposant experiment en verschrikkelijk om te geven aan alle concepties, aan alle hoop, aan alle wensen, zonder twijfel kan men de filantropie ervan beschuldigen om beter effectief te worden, dan zich te verliezen in hersenschimmige of voortijdige projecten.’ Uiteindelijk kan men al deze projecten kappen, Cabanis  spreekt vol lof over ‘de markt die de regering sterk en stabiel maakt’. / Geheel en al doorgaand op de manier van Helvetius dringt hij aan op de rol van het milieu in de formatie van het individu, de ‘idéologues’ kennen deze notie een geheel andere betekenis toe. Cabanis bijvoorbeeld praat over de invloed van het milieu op de mens, met de nadruk op een factor als het klimaat. /

(11) Passim: De ‘condities voor het leven’ zijn in zijn ogen ‘een ensemble van noodzakelijke en arbitraire materiële gewoonten. Daarna zijn Cabanis en Destut de Tracy aan het werk gegaan met de kwaliteit van de lucht, de graad van de atmosferische druk en de temperatuur, de kwaliteit en de kwantiteit van de voeding, het karakter van het werk gezien op het punt van de fysiologie, enz. Cabanis hechtte bovendien nog veel groter belang aan de intellectuele en formele opvoeding van de mens, door de biologische factoren als leeftijd, sexe, temperament enz. Op een zeker niveau stelt het probleem zich op als een nieuw niveau van de menselijke rede, een verbetering van de condities voor het leven, een verzachting van de zeden die niet afhangt van de politieke strijd, een verandering van het sociale regime en de structuur van de staat, maar met de acquisities van de medicijnen en de fysiologie, de perfectionering van de methoden en scholaire opvoeding, enz. Dit zijn progressieve aanspraken in de traditie van Helvetius, zoals in het sociale milieu, zijn de sociale instellingen er om de eer van de mens te verzekeren, maar ze verliezen hen revolutionaire geest, en ze kunnen geen middel worden om de massa’s om te keren voor de politieke strijd tegen het bestaande bourgeois regime. / In het opbouwen van een absolute rol voor het klimaat en de zon in d formatie van de sociale rapporten, en de erfelijkheid beschouwend als een onveranderlijk en constant fenomeen, kunnen zij ontsnappen aan de invloed van het extern milieu. Cabanis en zijn hele ‘génération cadette’ van de encyclopedisten, tegengesteld aan Helvetius, preparen het ideologische terrein, niet voor het socialisme of het utopisch socialisme, maar om F. Picavet te vestigen [F. Picavet was een geschiedvervalser, die beweerde dat niet alleen Saint Simon en Fourier discipelen waren van de ideologen, maar ook Kant, Schopenhauer en Hartmann], maar ook ondergrondse reactionaire ideeën over de permanentie van het ras, over de gepredestineerde superioriteit van het ene ras over het andere, enz. /

(12) Passim: Ondertussen, hebben bepaalde ‘ideologen’ sommige utilitaristische bourgeois neiging van Helvetius gevolgd tot in de absurde logica, wat uiteindelijk heeft geleid tot de bewapening in dienst van de bescherming van het kapitalistische regime, van de bourgeois concurrentie, om de exploitatie van de mens door de mens als ‘noodzakelijk en natuurlijk’ karakter te beschrijven. Als Helvetius de vestiging wilde van een sterk sociaal regime, ten behoeve van de harmonieuze alliantie en van persoonlijke belangen en publieke belangen, Destutt de Tracy blijft achter in de schaduw van het publieke belang, beschouwt het private belang als het enige dat reëel is, als een vitaal principe, en hij ondersteunt pogingen om het ‘kunstmatige’ af te schaffen, omdat het absurd en tevergeefs is. Hij legt het accent op het individualistische bourgeois principe, dat de basis is voor het utilitarisme, hij geeft appel aan al de ‘theoretische’ argumenten om de eigendom en het privaat initiatief te verdedigen. / Ontmaskerend en bespottend de aanvallen van Max Stirner tegen het communisme, welke laatste de apoloog is van het private eigendom en het bourgeois individualisme, wijst Marx er in zijn boek De Duitse ideologie op, dat dit geheel bestaat uit afgezaagde banaliteiten: ‘Binnenkomend na velen anderen, geeft Destutt de Tracy, die al meer dan dertig jaar dood is, allerlei woorden uit zijn boek, dat wij hier citeren.’ Vervolgens praat Marx over de sofismen die Destutt de Tracy geeft om het private eigendom te rechtvaardigen, hij karakteriseert hem als een typische apologist van het bourgeois regime en toont op een zeker punt dat de utilitaire theorie van Helvetius in zijn geheel geamputeerd is, en hij laat zien dat we een tijdperk ingaan dat in zekere zin progressief is, met een revolutionaire naklank. Ook, inroepende het traditionele bourgeois argument van de ‘menselijke natuur’, proclameert Destutt de Tracy dat het private eigendom een eeuwige categorie is. Hij schrijft: ‘Hij instrueert plechtig over het proces van de eigendom, en brengt de redenen voor en tegen, omdat het afhangt van wat wij maken en wat we hebben of niet hebben in de wereld; maar het is uiteindelijk wat ons verbindt met onze natuur.’

(13) Passim: Marx toont welke uitvluchten Destutt de Tracy onderneemt om de identiteit te ‘bewijzen’ van eigendom, van individualiteit en van persoonlijkheid, commenterend over hoe hij jongleert met woorden, ‘verzekert’ dat het aan hem is om te impliceren dat het aan mij is om het ‘natuurlijk geheim’ van de private eigendom te ontcijferen, dat het een feit is dat ‘de natuur aan de mens een onvervangbaar en onvervreemdbaar eigendom heeft gegeven, namelijk dat van het individu.’ / ‘Na vervolgens het private eigendom en de persoonlijkheid geïdentificeerd te hebben, arriveert Destutt de Tracy, net als Stirner, door het spel met de woorden Mein en Meinung tot Eigentum en Eigenheid, zoals prope en propiété tot de volgende conclusie leiden. ‘Het is nu ook nutteloos om te discussiëren, ik zou liever niets willen doen dan alles voor ons. In dat geval zou ik wensen dat we anderen zouden zijn dan we waren, en zelf zoek ik naar anderen bij wie ik wil zijn.’ / In al deze etymologische ‘argumenten’, in gelijke mate gesteund door Destutt de Tracy, Stirner en ander, die zich steeds boos maken om ‘wetenschappelijk’ te bewijzen dat het karakter van het eigendom van de bourgeoisie ‘onveranderlijk’ is. /

(14) Passim:  Marx bespotte zonder medelijden de zwakke pogingen van Destutt de Tracy en zijn tijdgenoten met als doel het ‘weigeren’ van het communisme, een sociaal regime gefundeerd op de collectieve eigendom. ‘Want dat de boureois uit de geest voortkomt’, schrijft Marx, ‘dat zeggen ook comunisten: ‘het onderdrukken van eigendom, dat is zogezegd mijn bestaan als kapitalist, als grondeigenaar, als fabrikant, en ons bestaan als arbeiders, jullie onderdrukken mijn individualiteit en mijn stem, waardoor de mogelijkheid wordt verloren om mijn arbeiders uit te buiten, mijn winsten op te strijken, mijn interest of mijn rente; jullie plaatsen me in de onmogelijke situatie om geen individu te kunnen worden. ‘Want nu verklaren de bourgeois zich ook communisten: ‘In het onderdrukken van mijn bestaan als bourgeois, onderdrukken jullie mijn bestaan als individu, want als ik mij identificeer als bourgeois, dan ben ik bij mezelf een individu, hij valt meer op door zijn openhartigheid en onbeschaamdheid. Voor de bourgeois is de werkelijkheid een situatie; hij heeft er geen weet van een individu te zijn, want hij is bourgeois. Maar hier komen de theoretici vna de bourgeoisie tussen en geven aan deze these een alsgemen expressie, identificeren tegelijkertijd in theorie het bezit van de bourgeois individualitet en zij willen logischerwijze dee identificatie bewijzen, de absurditiet gaat dan nog mooier door, en zij worden plechtig en heilig.”

——————-

(15) K.h. Momdjian, “La philosophie d’Helvetius”, Academie des sciences de L’URSS – Institut de Philosophie 1959; “Holbach heeft, in zijn Systéme de la nature, een speciaal hoofdstuk gewijd aan de kritiek van de ideeën en de aangeboren moraal. Hij schrijft: ‘We spreken over de aangeboren ideeën of in feiten een instinct, dat pretendeert dat een mens kan spreken zonder verbonden te zijn met de letters van het alfabet.’ / Deze ideeën hebben een armoedige oorsprong, zij zijn zelf, verborgen religieuze ideeën, absurd en fantastisch, het weten van de Chaldeeën en de joden van de oudheid. Helvetius heeft krachtig gestreden tegen de theorie van de aangeboren ideeën en morele principes. / Het meest krachtige argument tegen deze theorie is dat van Helvetius betreffende de relativiteit, de diversiteit en de tegenstellingen van de diverse ethische visies bij de verschillende volkeren. Men spreekt over de hersenschimmen van het platonisme en zijn adepten ‘zij hebben de hoogte van een absoluut idee, en onafhankelijk van de eeuwen en de regeringen, is die hoogte er altijd en zij is altijd dezelfde.’ Een rijke historische documentatie die hij toepast, verzet zich tegen deze bevestiging. Het leven van de mensen, zegt hij, beperkt zich niet tot dezelfde vormen, maar ondergaat ononderbroken snelle veranderingen. De vormen van de staat, de zeden en de morele vertegenwoordigingen modificeren zich. / Ook het vasthouden van de ingeborenheid van Helvetius, benadert het begrijpen van deze waarheid ‘die de eeuwen geven, noodzakelijk met zich meebrengen, in de fysica en de moraal, de revoluties die het gezicht van imperia veranderen; die, in de grote omwentelingen, dat de belangen van een volk zich altijd bewijzen in grote omwentelingen, dat dezelfde acties tegelijkertijd nuttig en schadelijk kunnen zijn, door consequent, onder dezelfde naam, keer op keer deugdzaam en kwaadaardig te zijn. Als er een aangeboren talent voor gerechtigheid en deugd is, zegt Helvetius, behoort dit toe aan alle mensen, aan de armen en aan de rijken, aan de mensen van het volk en de grote heren: maar het leven bewijst het tegendeel. /

(16) Passim: Helvetius ontkende het hypocriete en antiwetenschappelijke karakter van de moraal van Shaftesbury, het kwam niet overeen met zijn filosofische fundament. ‘Dit systeem schept op over de mooie moraal, het is niet het systeem van de aangeboren ideeën, dat vernietigd is door Locke, het is teruggekomen onder een nieuwe vorm en nieuwe gedaante.’ Welk verlicht idee, vraagt hij, kan dit systeem van de sentimentele moraal creëren, waarover de adepten van Shaftesbury opscheppen? Intussen ontkennen wij de feiten? Helvetius antwoord dat hij alleen kan kiezen voor een versoepeling, zogezegd voor de brave mensen, voor een deel van de wereld. Maar wat doen wij ondertussen met de slechte mensen? Is er een reden voor de onsentimentele moraal om te zeggen dat afgunst of slechtheid inherent zijn in de mens? / Aannemend dat de mens niet goed of kwaad is bij zijn geboorte, antwoordt Helvetius onmiddellijk met het idee van het bestaand van de mens die goed of slecht is, door de condities van het leven. Al onze sensatie, de vertegenwoordiging van onze concepten, bevestigt hij, bevatten morele principes, de ideeën van rechtvaardigheid en deugd, zijn gelijk verdeeld onder de invloed van het omringende milieu. Het medelijden, getoond door de filosoof, is geen aangeboren sentiment. Hetzelfde ontwikkelt ook andere sentimenten, het rijst op, het ontwikkeld en verspreid zich onder de condities van het leven. /

(17) Passim: De leerlingen van Shaftesbury gingen specifiek niet af op de behaalde sentimentele moraal, maar de zaden van dit sentiment in de ziel waren niet nieuw, Helvetius verwierp deze reserve en schreef, niet zonder ironie: ‘de morele zin, in de puberteit, volgens de Shaftesburisten, ontwikkelt zich niet in ons tot op een zekere leeftijd. Dit is niet alleen een geval van externe groei van de moraal. Of, zo men wil, er is een bepaalde externe groei die niet fysiek is. Er valt veel te rekenen voor de lezer, voor een veronderstelling die op zich absurd is, die wellicht niets uitlegt, dat men niet kan uitleggen zonder haar. / De interne sentimentele moraal, zegt daarna Helvetius, is een hypothese die voortgekomen is uit haar eigen fundament, tegengesteld aan de ervaring. Waarom kan men niet toegeven dat de internalisering de andere ervaringen onnoembaar maakt in het genre van een algebraïsch sentiment, een scheikundig sentiment, enz.? ‘Ik kan een idee vormen van het getal vijf, schrijft hij, en de organen die het constitueren; maar ik wil meer ideeën hebben dan een olifant, of een moreel kasteel. / Helvetius schat in dat de theorie van de ingeboren morele zin een overblijfsel is van de scholastieke ficties, en dat het wijst op een theologisch karakter. ‘Er is niets dat meer absurd is als de theologische filosofie van Shaftesbury …’ De juiste authenticiteit van de mensen en hen reële eer strekt zich uit over de ontkenning van de ethiek van Shaftesbury, wat zijn hypocriete bevestigingen betreft van de bonte originaliteit van de mens: ‘… en het is iedere keer de Shaftesburist die, meer een gauwdief, een veelvoud aan leven steunt in de bonte originaliteit van de mensen. /

(18) Passim: Ideoloog van de revolutionaire klasse zijnde, die de noodzakelijkheid proclameert van de afschaffing van het feodale regime – dat ‘absurd en immoreel’ is, om de mensen af te helpen van de vergissingen en fouten die hen kwellen, Helvetius valt fel de metafysische uitvindingen van Shaftesbury en zijn adepten aan, die door hen trucs de mensen vleien met fabeltjes over een goedaardige aangeboren moraal. De gebondenheid door de staat, van de bestaande keuzes, zij belemmeren hen om zich te kunnen verbinden met de reële middelen, die hen kunnen helpen het kwaad uit te roeien. ‘Wat een plezier voor mij om al die goede mensen te vinden! Maar zij zijn minder overtuigend dan het lijkt, met enthousiasme worden zij steeds trager, Ik spreek goed, en geef kwaad terug / Het is met een gevoel van diepe verbittering daar de filosoof constateert dat de ideeën van Shaftesbury en de anderen lijken terug te komen, op de weg van bezielde mensen die het kwaad willen elimineren en bijdragen aan de eer van de mensheid. Ik zie helemaal hoe Rousseau alle mensen voor goed houdt, en alle natuurlijke spontane bewegingen goedaardig zijn. / In het perspectief van de utilitaire ethiek, is de inconsistentie te zien van de these van Rousseau, volgens welke de deugd en het sentiment op soortgelijke wijze aangeboren zijn in het menselijke hart. Hij onderstreept dat Rousseau een tegenstelling niet alleen vormt op het gebied van de waarheid en de ervaring, maar ook met zichzelf, omdat hij tegenovergestelde weten lijkt uit te drukken. [Als bewijs, citeert Helvetius de volgende passage uit La Nouvelle Héloise. ‘Wij voeden ons eerst op een simpele wijze, als er zonden zouden verschijnen hebben zij geen voorbeeld, hen passies zouden geen gelegenheid hebben om te verschijnen, de vooroordelen zouden door niets geïnspireerd worden? De fouten geven geen beschuldigingen [van de natuur], op dit punt is er geen vraag meer voor ons’ Als de zonde een indringer is van de menselijke natuur, noteert Helvetius, komt de deugd er vanzelf.] /

(19) Passim: Helvetius is ervan overtuigd dat hij de import van spirituele en religieuze ethiek moet tegenhouden, en een nieuwe moraal creëren die, evenals de fysica, toepasbaar moet zijn door ervaring. Deze ethiek geeft bijvoorde de zonde essentieel weer als de spirituele en religieuze moraal, die de mens vervangt door een gedeeltelijke mens, welke principes verdedigt die tegen de menselijke natuur zin, dit vloeit voort uit zijn observaties van de reële mensen en hen toestanden. Hij heeft het over illusoire regels, die het gedrag van een denkbeeldig mens willen sturen, ene mens die niet bestaat dan in de fantastische dromen, en niet in het werkelijke leven. / Helvetius schat in dat hij de ethiek moet interpreteren als de andere wetenschappen, en een soortgelijke toestand moet scheppen als in de fysica. Er valt een ethiek te funderen door de studie van de mens. Zij is er verder alleen om efficiënt te zijn en antwoorden te geven op aar bestemming: de mens een gelukkig leven te geven. ‘Men kan niet volhouden te ontkennen’, schrijft Helvetius, ‘dat een experimentele moraal is gebaseerd op de studies van de mens en de keuzen die hij maakt, zij wordt niet gedragen door een speculatieve en theologische moraal, en de experimentele fysica is nog een vage, onzekere wetenschap. Dat is gedeeltelijk omdat de religieuze moraal nooit heeft geëxperimenteerd op een empirische basis, maar altijd bekend heeft gestaan als het koninkrijk van het duister. /

(20) Passim:  Verder, gaat het om het scheppen van een wetenschappelijke moraal, die alle theologische en spirituele ficties verwerpt, een moraal die een stevige basis heeft, op dezelfde wijze als de wetenschap, door ervaring en rede. Het gaat erom de mens te verbinden, hem weer te geven in zijn natuurlijke waarachtigheid, zijn essentiële karaktertrekken, de belangrijkste beweegreden van zijn activiteit en de primaire doelen die hij vervolgt. Het is hierdoor, volgens Helvetius, dat hij een nieuwe moraal fundeert, die gaat fuseren met de politiek en de wetgeving – en welke een machtige hefboom gaat opleveren voor de transformatie van het bestaande regime.”

———————–

(21) K.h. Momdjian, “La philosophie d’Helvetius”, Academie des sciences de L’URSS – Institut de Philosophie 1959; “Helvetius is niet alleen de stichter van een nieuwe utilitaire ethiek. Het gaat er niet alleen om het utilitarisme te ontwikkelen en motiveren, conform met de nieuwe etappe van de evolutie van de bourgeoisie, en haar conceptie van de wereld. Hij verschijnt voor zijn voorgangers, en werkt graag met ze, hij werkt aan het generaliseren van zijn utilitaire ideeën, om ze te creëren in een coherent werkend ethisch systeem – dat vijandig is aan het religieuze principe, een system dat in staat is tot het bewapenen van de bourgeoisie in de strijd gen het feodale regime en de kerk. / Helvetius doet versterkte pogingen om zijn utilitaire moraal te funderen op een gnoseologische basis. Voor La Rochefoucauld en de andere Franse moralisten, is het idee van een rol voor het egoïsme in het bewustzijn en in het gedrag, niet alleen een empirisch feit, dat opgemerkt wordt in de strijd. Verder is het utilitarisme bij Helvetius een doctrine geworden die volkomen coherent is, en door een enig filosofische principe gepenetreerd wordt, het sensuele materialisme. / Het sensueel materialisme houdt in dat de sensatie geprovoceerd worden door de sensatie van de externe wereld, op de zintuigen, die de eerste en unieke bron voor de ideeën vormen; Helvetius probeert om dit oorspronkelijke principe over te plaatsen in het domein van het sociale leven, en tracht dit uit te leggen in het perspectief van de oorsprong van de natuur en het morele bewustzijn van de mensen, die hen laten bewegen. / Helvetius bevestigt de concepten en de morele sentimenten, en ook de sensaties en ideeën die door hen worden voortgebracht, zijn het resultaat van de ervaring. Op de zelfde manier worden de sensaties en ideeën gereflecteerd door de externe keuzes, net zoals de sentimenten en de ethische representaties de condities van het leven reflecteren – ze komen op, modificeren en verspreiden zich onder invloed van het veranderende sociale milieu, bedoelend in hen geheel, op weg te gaan, naar de politieke vorm van een regering.

(22) Passim: Het zijn noch de ideeën die aangeboren zijn, noch de ethische noties. De enen zowel als de ander zijn aangeboren. Dat is het punt van de weg waar Helvetius de weg heeft gesloten voor de spiritualistische ethiek van Shaftesbury en de andere tegenstanders van de utilitaire moraal. / Maar de ethiek van Helvetius beperkt zich niet tot het vestigen van een empirisch fundament voor de morele principes. Hij vervolgt meer ambitieuze doeleinden. Niet allen bevestigt hij, dat het volomen abstract is, om de moraal experimenteel te willen beginnen, maar poogt ook uit te leggen waarom deze ervaring, in het gewone leven van de mensen, zoals zij zich vormen, en de middelen zijn welke men in een bepaalde, wenselijke richting wil vormen. / De maatschappij wordt beschouwd in een mechanische geest, als een soort van rekenkunde met individuen. De verbinding met de menselijke ‘natuur’ is te zien als een eerste onmisbare voorwarde voor het ontcijferen van de werkelijke ethische principes. De fysieke bezigheden, die de psychologie van de mens determineren, zijn nu het morele bewustzijn, het punt van vertrek constituererend. / Verder, is de morele mens voor Helvetius een gevoelig individu dat met ons wil praten over de sociologische wegen van de filosoof. Men spreekt niet alleen over een bepaalde trek van het individu, het egoïsme is onoverwinnelijk, de dorst naar winst is persoonlijk. Het object van de moraal bestaat uit het verbinden van het individuele belang met het publieke belang. Maar om dit probleem naar behoren op te lossen, moet hij eerst alle pogingen weerstaan om de mens te idealiseren en de rotzooi van de denkbeeldige hoogten. /

(23) Passim: Het plezier in het onderzoeken en de afkeer van pijn zijn, in de ogen van Helvetius, de eeuwige en onaantastbare wet van het menselijke leven, geconditioneerd door de gevoelige aard van de mens. Deze wet bepaald het bewustzijn en de wil van de mensen, al hen acties en als hen visies. Het is hetzelfde op gnoseologisch terrein, Helvetius verwerpt de theorie van Locke over de reflexie en heel de tweede bron van de menselijke ideeën, van de zijde van de sensatie, eveneens, aan de kant van de ethische materie, sluit hij zich af van de visie van de Engelsman die bevestigt: ‘Het plezier en de droefenis, zij komen overeen, de een en de ander, hen geest is goed voor het lichaam …: of, om exact te praten, wat men in de geest aantreft komt overeen met wat in de geest zijn oorsprong vindt, bij gelegenheid van verschillende visies, en helemaal in het lichaam, bij gelegenheid van verschillende modificatie van de beweging.’ / Helvetius wijst op de passies die van natuurlijke afkomst kunnen zijn of kunstmatig. De eersten zijn gemaakt door de natuur, de tweeden, zijn voor de mens gemaakt, in de maatschappij. De mens is verbonden met de eerste categorie door het plezier en het fysiek lijden, en met de tweede door de sentimenten van afgunst, hoogmoed, hebzucht, ambitie, enz. De natuurlijke passies zijn onaantastbaar en eeuwig, de tweeden duiken echter op voor een bepaalde etappe in de evolutie van de mens en hagen direct af van de vorm van de regering, in functie van dezelfde kunnen zij veranderen, door simpelweg te verdwijnen. /

(24) Passim: Na het te hebben gehad over de natuurlijke en kunstmatige passies, weigert Helvetius om afhankelijk te worden van twee parallelle series. Gelijk hieraan is het geheel van deze ideeën de universele wortel van alle sensatie, en zij zijn op hen beurt hierop terug te voeren, alle kunstmatige passies worden gepenetreerd door de natuurlijke passies en, in laatste instantie, reduceren zij deze laatsten. Het spirituele heeft als basis het emotionele, lichamelijke genot. De gevoelige natuur van de mens is gedwongen om naar zijn eigen belang te zoeken, van zichzelf te houden, een egoïst te zijn en naar zijn eigen winst te zoeken. / Helvetius maakt ook geen uitzondering voor het gevoel van desinteresse, lijkt het, of het nu liefde is of vijandschap. Er is geen weg van vriendschap zonder bezigheden, lijkt, zoals er geen weg is van effect zonder oorzaak. De kracht van de vriendschap wordt niet gemeten door de deugd van de vrienden maar door de kracht van de belangen die zij dienen. De mensen zijn verloren zonder gemeenschappelijk belang, want vriendschap is de beproeving van de bezigheden. ‘Dat loopt parallel met de gevoeligheid van de fysiek, schrijft Helvetius, het gevolg daarvan is dat ik tranen sprenkel op het graf van mijn vriend. De dood verheft niet: ik berouw de mens die mij een ergerlijke conversatie bezorgt, door de malaise van de ziel komt het in werkelijkheid ook tot een fysieke pijn.’ De sentimenten van gevoeligheid en medelijden worden gedicteerd, ook zij, door de gevoelig fysiek, door het egoïstische belang. / In het kamp van het Franse materialisme, is er geen aanhoudende poging om het sensualistische principe toe te passen bij de uitleg van de morele sentimenten. In dit verband, kan men Rousseau aanhalen die aangeeft te geloven in de aangeborenheid van deugd, rechtvaardigheid, medelijden, enz., en aan Voltaire die, in een eclectische geest, die een verbond aanging met de theorie van de aangeboren goedheid; Helvetius wekte ook het ongenoegen op van zijn meer nabije geestverwanten, Diderot en Holbach. /

(25) Passim: Op deze weg trachtte de energieke Diderot om de feiten van Helvetius te identificeren met zijn eigen visie van sensatie. Onder de zelfde gnoseologische hoek, verhief hij zich, tegen de tendens om alle nobele impulsen terug te brengen, tot berekende egoïstische acties van de egoïstische mens, om een gevoelige fysiek terug te brengen. Hij toonde, met een groot aantal voorbeelden, dat het absurd is om te pretenderen, dat bepaalde menselijke acties zin terug te brengen tot het principe van de gevoelige fysiek. Voor zichzelf, was de krijger die de dood inging uit naam van zijn vaderland, of de geleerde die zich het plezier ontgunde om te werken aan de oplossing van een bepaald probleem, niet terug te brengen tot de argumenten van Helvetius. / In het daarbij afhankelijk maken van alle acties en alle visies van de mensen op de gevoelige fysiek, heeft Helvetius, bevestigde Diderot, de specifieke motieven vergeten van mensen, hoe de visie van mensen zich onderscheid van de visie van het verstandelijke dier. Om vervolgens het egoïstische belang de onmiddellijke oorzaak te maken van alle menselijke acties. Helvetius heeft geprobeerd om alle tijdgenoten deelgenoot te maken van zijn bevindingen omtrent de mens. Hij vergiste zich, bevestigt Diderot, want hij verwarde conditie en oorzaak. De gevoelige fysiek is de conditie voor de menselijke acties, maar het is geen onmiddellijk motief: ‘Zonder twijfel’, schrijft hij, ‘is ieder van ons gevoelig om te kunnen ageren, maar het lijkt mij dat dat essentiële en primitieve condities zijn, dat zij gegeven zijn is een sine qua non, maar de onmiddellijke motieven en dicht bij ons staande aversies, en onze verlangens zijn een andere keus.’ /

(26) Passim: Zonder alkali en zwavel, merkt Diderot op, is er geen groen glas; zo, voor ons gezegd, zijn alkali en zwavel de oorzaak van de doorzichtigheid van groen glas? Voor hetzelfde, zonder gevoelige fysiek zijn er geen menselijke acties. Maar, vraagt Diderot, kan men om deze reden nobele acties verklaren door het gevoel van plezier te onderzoeken? ‘Dat is wat je zegt, verzekerd, als het gevolg van plezier verzekerd is, kan men huilen in een gevoel van verdriet, maar het woord verdriet, heeft dat slechts een enkele verklaring? ‘ Is de liefde voor een vrouw, vraagt Diderot, enkel en allen te verklaren uit sexueel plezier? / Hij kan geen strijd voeren omdat Diderot weigert het utilitaristische principe te verklaren. Hij verlangt alleen dat men zich beperkt tot het kleine, inschatten dat het afleiden van al de sentimenten en menselijke acties van gevoelige fysiek, Helvetius merkt op dat men zich moet beperken door te bevestigen: ‘dat wij vaak moeten werken, ons opofferen, ons pijnigen, ons plezieren, zonden begaan, deugdzame dingen doen, onze passie en onze smaak moeten volgen, de liefde voor de glorie, het verlangen van publieke consideratie, hebben ook een relatief voluptueus sensueel belang. … Ten opzichte van de bevestiging van Helvetius, dat de mens niet houdt van deugd omwille van consideratie, maar om de rijkdom die het verschaft, verklaart Diderot: ‘in het algemeen is dat waar, i het detail is niets minder war.’ / Men kan hem niet beschuldigen, door hem te verbinden met de rechtvaardigheid va de talloze kritische opmerkingen van Diderot. Maar men staat in zijn goed recht om op te staan tegen de bedoeling, om alle morele actie te willen inkaderen rond het egoïstische belang, door de fysieke gevoeligheid, hierin heeft Diderot zelf zeker principiële vergissingen begaan. Door na te laten het buitensporig sensualisme van Helvetius te corrigeren, komt hij zelf, ertoe, om te zegen dat er lijnen, ongelijk of klaarblijkelijk, direct of indirect, tussen het moreel bewustzijn van de mens en zijn natuurlijke gevoeligheid, zijn belangen liggen. Verder, is de volgende vraag die zich stelt: als bepaalde noties en morele representaties geen wortel hebben, in de uiteindelijke analyse, is de ervaring, dat zij dan geen gevoelige oorsprong hebben, dat zij uit zichzelf komen? /

(27) Passim: De dwalingen van Diderot verschijnen zeer duidelijk als hij het probleem van de gerechtigheid onderzoekt. In hen geheel gegeven zijn de empirische definities over het de oorsprong van het sentiment van rechtvaardigheid, identiek aan die van Helvetius, Diderot drukt visies uit die overeen komen met die van het sensueel materialisme. Zij maken zich op tegen de definitie van gerechtigheid door belang, Diderot schrijft: ‘De auteur geeft op het punt van gerechtigheid, absolute ongerechtigheid toe … deze paradox is fout in zichzelf, en gevaarlijk om te stellen: fout gedeeltelijk omdat het mogelijk is haar te vinden in onze natuurlijke bezieheden, in ons leven, in ons bestaan, in onze organisatie en onze gevoeligheid die ons blootstelt aan het verdriet, een eeuwige basis voor het juiste en het onjuiste, maar zijn essentie is onafhankelijk.’ Wat meer is, hij bevestigt dat het sentiment van de gerechtigheid een armzalige bron is voor de menselijke natuur zelf, en dat er absolute morele waarheden bestaan. Deze reflexies bewijzen, dat Diderot lichtelijk afwijkt van de sensualistische en utilitaire ethiek, in de zin van het stoïcisme en de moraal van Shaftesbury, die een sterke invloed had op het begin van zijn carrière. / Holbach was nog meer verwijderd van het utilitarisme, helemaal in zin werken  La morale universelle en Etocratie. Helvetius, integendeel, bleef eraan trouw tot aan het einde. /

(28) Passim: Het belang, bevestigt hij, begeleid ons in onze oordelen, het omvat morele oordelen. De mensen qualificeren de eer en het belang van acties die hen persoonlijke belang dienen. Insgelijks, is de menselijke gemeenschap, zogezegd, een groep van mensen met dezelfde belangen, bijvoorbeeld de ordes, zij onderscheiden zich door een zelfde conceptie van goed en kwaad. Uiteindelijk, worden de morele oordelen van de mensen exclusief bepaald door winst. Alleen aan de acties die bruikbaar zijn, wordt geappelleerd door verdienstelijke, nobele en heldhaftige mensen.

(29) Passim: Helvetius heeft de mijlpaal bereikt met de constatering dat de liefde voor zichzelf onvernietigbaar is. Maar ze is, in zijn ogen, een grote gift van de natuur, op dit punt onderscheid hij zich radicaal van La Rochefoucald. De doctrine van deze ideoloog van de Franse aristocratie in het tijdperk van de Fronde, is zeer pessimistisch. Zijn observaties gaan over de zeden van het hof, vastgelopen in de zonden, hij permitteert zich de motieven te melden van grootse egoïstische acties en de visies van mensen; hij besluit dat de menselijke natuur onherroepelijk gecorrumpeerd is. Het egoïstische fundament is op zich een gegeven feit dat verwelkt is in zijn geheel, en het is die pijn van het verwelken, welke onontkoombaar is. De ideoloog van een reactionaire klasse geeft op voor het oog van de geschiedenis, La Rochefoucauld wil duidelijk geen bloed verliezen in een oorlog, die de maatschappij de middelen kan leveren om haar te bevrijden van de zonden die haar kwellen. Zijn mijlpaal is het, om te constateren dat er keuzes zijn, de macht van het egoïsme maakt de mensen stom, en het houdt vervolgens in dat deze macht komt als een fataliteit. /

(30) Passim: Zeer verschillend is de positie van Helvetius. Hij sluit tenslotte af dat hij het eens is met La Rochefoucauld dat het gaat om de liefde voor het zelf, dat gezien wordt als een sentiment dat inherent is aan de mens, dat alle koersen van zijn visies en acties beslist. Maar hij breekt zonder aarzelen met de auteur van de maximes, op het moment dat hij tenslotte het egoïsme gaat beschouwen als een negatieve keus en afkeurenswaardig door zijn natuur op zich. De liefde voor zichzelf kan een bron zijn van goed alsmede van deugd. Alles hangt af van de condities van het leven, de dominerende vorm van de regering, en de wetten die de toestanden tussen de mensen regelen.”

——————————————

(31) K.h. Momdjian, “La philosophie d’Helvetius”, Academie des sciences de L’URSS – Institut de Philosophie 1959; “De filosofie van de nuttigheid is de basis, welke de ethiek van het Franse materialisme uitdrukt en, in laatste instantie, de natuur van de bourgeoisie en heel de klasse van uitbuiters. / Er ontstaat nu een strijd, die Helvetius en Holbach niet toont als bewuste verdedigers van de kapitalistische uitbuiting. In tegenstelling zijn zij oprecht over de legitimiteit van hen theorie en verkondigen het ‘universele goede’, dat benoemd wordt als het geven van een vruchtbaar initiatief aan de mensheid in het algemeen. De illusoire ideeën waren vruchtbaar, nog steeds hadden zij een besliste historische basis. / We moeten hier niet vergeten dat de bourgeoisie aan het hoofd stond van de werkende massa’s en de algemene leiding had van de strijd tegen het feodalisme – welke rol langzaam verminderde tot op een zeker punt de tegenstellingen binnen de derde stand zelf groter te groot werden. Het hebbend over dit feit, schreven Marx en Engels: ‘De theorie van Holbach is nu filosofische illusie, historisch gefundeerd, over het onderwerp van de bourgeoisie die op de juiste manier opkomt in Frankrijk, en het verlangen om te exploiteren wordt nog uitgelegd als het verlangen om zorg te dragen voor de zich volledig ontwikkelende individuen, die bevrijd zijn van de feodale belemmeringen. Deze bevrijding, is een halte op de weg van de bourgeoisie. De concurrentie was hard op weg, in de XVIIIe eeuw, om de enige mogelijke manier te worden voor individuen, om een carrière te maken, en een meer vrije ontwikkeling te laten zien. /

(32) Passim: De oorsprong van de theorie van nuttigheid en ethiek is historisch uit te leggen als een inzinking van de feodale toestanden en de overwinning van de kapitalistische productiewijze. Het is niet toevallig dat deze doctrine verscheen in het tijdperk van de Engelse bourgeoisrevolutie en als verdedigers Hobbes en Locke had. Ter wille van de ideologische rechtvaardiging van de feodale vormen van exploitatie, in een extra-economische vorm, namen de heersende klassen hen toevlucht tot het idee van god, uit de principes van de religieuze moraal. Voortgaande met de kapitalistische exploitatie, waren zij bezig met om een ethiek te funderen die volledig anders was. De utilitaire theorie kon zich presenteren als het belangrijkste werk, en de uitbuiting van de arbeider toonde zich als ‘hoge moraal’ van het wederzijdse gebruik, de wederzijdse ‘diensten’ tussen het werk en het kapitaal, beantwoordden ook aan de belangen van de bourgeoisie. / Het hebbend over de bourgeois natuur van het utilitarisme, schreven Marx en Engels: ‘De theoretische proclamatie van de het bewustzijn, correspondeert met de praktijk van de bourgeoisie, bewust word de wederzijdse exploitatie beschouwd als algemene toestand van alle individuen onder elkaar. Tegelijkertijd brutaal en openlijk, een toelichting van de religieuze, patriarchale, politieke en intellectuele broederschap, die het feodalisme verenigt met de uitbuiting; een broederschap die verder correspondeert met de vorm van de uitbuiting en met name verder gaat met de teksten van de absolute monarchie./ Deze interpretatie van de rol van het externe milieu in de formatie van de vertegenwoordigende moraal in het individu drukt zich in gelijk mate uit als beperking van de ethiek van Helvetius. Wij hebben gemerkt dat zij op de eerste plaats de rol van het milieu stellen en de reactionaire en antiwetenschappelijke rol van aangeboren zijn van de sentimenten en de moraal aan de kaak stellen, hierdoor maakte Helvetius een belangrijke stap in de richting van een wetenschap van de zeden.

(33) Passim: Maar men begaat een zware vergissing, als men dit als reden neemt, om de ethiek van Helvetius als materialistisch te beschouwen. De stichters van het marxisme wijzen erop dat Holbach alleen de problemen heeft gesteld op een wetenschappelijk terrein, maar hij lost ze niet op. / Helvetius interpreteert in het sociale gebied, eveneens op een idealistische manier. Men weet, dat het gaat om een politiek regime, het ensemble van wetten en werking in de staat. Deze laatsten zijn voorbestemd om een harmonieuze alliantie te vestigen tussen het persoonlijke belang en het publieke belang, straffen van de pijnen en het aanmoedigen van deugd. Onder de acties van dezen vormen zich de vertegenwoordigingen van de mens over het goed en het kwaad. / Helvetius kon niet onderscheiden dat de politieke bovenbouw zelf wordt beslist door de productiewijze van materiële goederen, door het ensemble van productieve krachten en de bestaande toestanden in de productie en verder onafhankelijk zijn van het bewustzijn. Dat is waarom men zich de moraliteit kan voorstelen als een van de vormen va het sociale bewustzijn, het is een van haar werkelijke wortels, de wortels van de klasse. / De onderstreepte opmerkingen die onthuld zijn in zijn werk, over de onderschikking van de zeden en de gebruiken van de mensen, aan het karakter van hen economische activiteit, zijn niet meer dan vage intuïties. Terwijl hij veel praatte met alle Franse materialisten, verwachtte Helvetius, met veel ongeduld, de oplossing van het probleem van de sociale toestand en het sociale bewustzijn; nooit, is hij voorbij gekomen aan het punt, aan de ene zijde, van het gedetermineerde bewustzijn, en aan de andere kant, het milieu zelf dat gedetermineerd is door het menselijke bewustzijn. / Deze theoretische vergissingen en hen idealistische oplossingen, verschijnen op frappante wijze in de ethiek van Helvetius.

(34) Passim: De vertegenwoordigende moraal, op zijn beurt, is een functie van het milieu, zogezegd het politieke regime, maar dit laatste dankt zijn bestaan aan het bewustzijn en de wil van de wetgever. ‘Ik weet dat er goede wetten verschijnen, maar de slechten worden pas laat opgeheven, waarom? Dat is, dat als een wet gegeven wordt, zij tot stand komt door een verlicht mens die, getroffen is door de onvergelijkbaarheid van een wet, met de algemene eer, doorgaat om zijn goede wil te tonen aan zijn eeuw.’ / De ethiek van Helvetius is niet alleen idealistisch, zij is ten diepste metafysisch. Herkennend de variatie en relativiteit van de verschillende morele toestanden, legt hij hen relativiteit uit aan de hand van de politieke regimes van verschillende mensen, of ook bij een en het zelfde volk aan de hand van verschillende stappen van haar evolutie, zogezegd een orde waarin iedere branche zijn eigen particuliere moraal heeft, Helvetius heeft bij gelegenheid van zijn metafysische interpretatie van de moraal, bij alle bronnen inspiratie gezocht. Hij legt deze relativiteit uit aan de hand van verschillende bronnen van wetgeving, en heeft ze uiteindelijk allemaal gebruikt bij de ontwikkeling van het bewustzijn. Uiteindelijk draagt hij het bizarre toe aan de vertegenwoordigende moraal, in feite zoekt hij bij de verschillende volkeren van het heden naar de ware aard van de mens. Werkend aan een redelijke wetgeving, conform aan deze natuur, aan een unieke moraal, die niet minder redelijk is dan gedetermineerd is door de wetgeving. / De veelvoudigheid van de tegen elkaar opkomende ideeën en het feit dat ze niet na te trekken zijn, komt voort uit onwetendheid, en het sluit niet de mogelijkheid uit van een enkele moraal, die waardevol is voor alle tijden, voor alle mensen, voor alle orden. Tenslotte, zal de moraal ‘waarlijk menselijk’ zijn, zij zal in haar compleetheid onthuld worden door Helvetius, Zo komen we tot niets, het is een uniek stel feiten in unieke omstandigheden. /

(35) Passim: Dat is helemaal geen historische methode. Haar universele ethiek, onbeweeglijk en eeuwig, is er voor het principe van de abstracte en blote mens. De mens van de premarxistische sociologie en ethiek. Het metafysische karakter van deze moraal is nu gedetermineerd door de idealistische conceptie en metafysiek van de mens, beschouwd als een biologische onveranderlijk wezen met onveranderlijke bezigheden. / De bourgeois essentie van deze ethiek manifesteert zich rondweg in de externe evolutie va het utilitarisme. In feite, als het individualisme en egoïsme geen schuld hebben in de moraal van Helvetius, hebben zij tot op een bepaald moment een progressieve rol. Het is niet minder waar, dat met de trasformatie van de bourgeoisie in een dominerende klasse, met de verscherping van de tegenstellingen van de klasse, verliest het zelfde utilitarisme zijn revolutionaire aspect, zijn menselijke aspiraties, en verschijnt in de theorie van de winst, als instrument ter wille van het voor de gek houden van de massa’s en de bewuste verdediging van de kapitalistische klasse. De verschillende proefnemingen in de evolutie van de utilitaire ethiek, van Helvetius tot aan Bentham, en van Bentham tot aan de Engelse utilitaristen van de XIXe eeuw, zijn dit de uitgesproken protagonisten van de concurrentie en de kapitalistische exploitatie. / Als men spreekt over de ethische weg van Helvetius, het individualisme en het egoïsme, dat is dit het reële fundament voor de kapitalistische productiewijze, zij combineren zich op een unieke wijze met het illusoire ‘publieke’ belang in de bourgeoismaatschappij. Helvetius poogt oprecht om het persoonlijke belang te koppelen met het egoïsme, ze verplichten om menselijke doeleinden te dienen, de belangen van de meerderheid van de mensen. /

(36) Passim: Met de vooruitgang van het kapitalisme verwierpen haar apologeten, voor een fooi, zonder te aarzelen en zonder er sentimenteel over te worden en hersenschimmig – de doctrine en de bijstand van deze zelfde Helvetius en zijn tijdgenoten, zij gingen erover praten om de menselijke stem te organiseren in een privaat initiatief. De bourgeoisie wordt extreem individualistisch en egoïstisch. Nietzsche, de sociaaldarwinisten en de Amerikaanse pragmatisten en andere troubadours van het imperialisme, die ertoe kwamen om het ultra-utilarisme van het individu te verheerlijken, het recht om krachtig te slaan uit eigen belang, voor degenen die overeind staat op hen weg. / Men ziet de hele inconsistentie en het antihistorische karakter van de pogingen om de grenzen te slechten die deze ethiek scheiden van die van het marxisme-leninisme. De wil om deze laatste te presenteren als een simpele verlenging van utilaristische moraal van de XVIIIe eeuw, komt voort uit de overwegingen, die een extreme onwetendheid of een reactionaire visie dienen, ten einde de theorie van het marxisme-leninisme te verlagen. / De synthese van de revolutionaire ervaring en het morele bewustzijn van het proletariaat, weet de marxistische ethiek niet over de ontwikkeling of een vertakking van de bourgeois moraal van de XVIIIe eeuw, want haar karakter is progressief op het punt van de historische weg. In tegendeel zijn de principes van de marxistische ethiek uitgewerkt door Marx e Engels, in de loop van een onverzoenlijke strijd tegen alle vormen van de bourgeois moraal, die de idealistische moraal omvat, de metafysische en geestverwanten van het Franse materialisme en Feuerbach. /

(37) Passim: Het marxisme markeert een aanzienlijke draai in een vlak terrein. In het geven van een solide fundament aan de materialistische conceptie van de geschiedenis, Marx en Engels hebben haar voor de eerste keer tot een wetenschap gemaakt. Zij hebben vervolgens de moraal geïdentificeerd als een van de vormen van het maatschappelijk bewustzijn, en hebben bewezen dat het tot de wortels van de klasse behoorde. De marxistische definitie van de mens, word beschouwd als een ensemble van sociale toestanden. Door niet terug te keren tot de fictie van een abstracte mens, de ‘mens in het algemeen’, die dient ter ondersteuning van morele dissertaties over de ‘eeuwige’, ‘onveranderlijke’, ‘universele’ moraal in de verdeelde en in antagonistische klasse verdeelde maatschappij. Het marxisme toont dat ieder klasse zijn eigen moraal heeft en haar eigen vitale belangen verdedigt. Hij bewijst dat de communistische maatschappij zonder klassen, een ethiek voortbrengt die waardevol is voor de hele maatschappij, de moraal van het proletariaat, heeft de historische missie, die als taak heeft de verdeling van de maatschappij in klassen en de exploitatie te beëindigen, de zaden voortbrengend welke de toekomstige universele ethiek zullen gaan opleveren. / Onder het utilitaire bourgeois principe van het egoïsme van het individueel belang, presenteert zich het bereik van de sociale evolutie, de marxistisch-leninistische ethiek komt op tegen het belang van uitbuitende klassen. Het marxisme toont zich als de motor van het sociale leven in het tijdperk waarin de maatschappij is verdeeld in antagonistische klassen, zij is de strijd tussen de belangen van vijandig tegen over elkaar staande klassen, en niet van geïsoleerde individuen.  /

(38) Passim: Hier volgt op, dat in een bepaalde maatschappij, de criteria van de moraal, niet die zijn van het ‘algemeen belang’ dat illusoir is, maar het belang van een klasssie die gewoon reeel is. Ieder sociale klasse beschouwed zich als antwoord gevend in haar eigen belang. Het is van geen enkele betekenis van de noties van alle vormen van vertegewoordigende moraal van alle sociale klassen waar zouden zijn. De socialistische moraal is een superiere vormv an de oraal, want zij is gewoon  conform aan de vialte belang van de werkers, de hele progressieve menshid. Alleen de communissche ethiek beantwoord in zijn geheel aan het objectieve historische proces en draagt bij aan de opkomt van de mensheid tot een superieure graad van evolutie.”

Moraal, Verlichting

(1)  K.h. Momdjian, “La philosophie d’Helvetius”, Academie des sciences de L’URSS – Institut de Philosophie 1959; “De creatie van een nieuwe ethiek, gevonden door de studie van de ‘menselijke natuur’, ter ervaring, rigoureus geconformeerd aan de zintuigen – is het belangrijkste gegeven van het Franse materialisme. Deze primordiale belangrijkheid die wordt gegeven aan de moraal, dat deze wordt beschouwd als de wetenschap van de wetgeving, voorbestemd om de ‘gelukkige mens’ op te leveren en de ‘meer duurzame staat’. / Het is dan ook geen toeval dat Helvetius dit principiële vraagstuk aanvangt met de volgende woorden: ‘De liefde voor de mensen en de waarheid, is het die mij dit werk laat samenstellen. Wat ze met elkaar verbindt, dat zijn de ideeën van de moraal, zij gaan over geluk en deugd.’ / Hierop voortgaande, schat d’Holbach in dat er geen enkel meer interessante wetenschap bestaat voor de mensen, alle anderen spelen niet meer dan een ondersteunende rol, en vinden op natuurlijke wijze hen reden van bestaan in haar. Deze authentieke wetenschap is de moraal die, volgens de definitie, alle actie en alle machten van de mens, in de maatschappij, omvat. / Dit in de hoofdrol brengen van de morele kritiek in de appreciatie van de sociale fenomenen, de wet en de instellingen, is op de weg gekomen van een idealistisch concept van het sociale leven, een sublimatie van de rol van de ideologische factoren in het historisch proces. Onbekwaam om een theoretische noodzakelijk fundament te geven voor de nieuwe sociale toestanden, wil het, het feodalisme opvolgen, onafhankelijk van de wil en het bewustzijn van de mensen, de ideologen van de Franse bourgeoisie nemen hen toevlucht tot een ethische argumentatie, die later gevolgd wordt door het utopisch socialisme.

(2) Passim: Hierbij opgemerkt, men kopieert hier het feodale regime, dat zelf zich niet alleen met geweld verdedigt, maar ook met behulp van de religie en de religieuze moraal. Het Franse materialisme werkt mee aan het ontkennen van deze ethiek, spiritueel en metafysisch, en ook aan de opbouw van een coherente materialistische doctrine over de basis van het sensualistische materialisme. Deze grenzen werden hierdoor opgelegd dat de klasse geen woordvoerder had, de Franse materialisten konden geen ware wetenschap van de moraal creëren. De ‘universele’ moraal die zij wilden scheppen, vooraal Helvetius, was in feite een balans van de bourgeoiservaring, de vertegenwoordigende moraal van de bourgeoisie. Hiervan uitgaand, is het niet minder onwaarschijnlijk dat door deze fouten, de ethische conceptie een rol speelt in dit tijdperk en vervolgens in de ontwikkeling van de moraal. Het was gericht tegen de feodale wereld en diende op deze wijze de sociale vooruitgang. / De principiële zeden van het Franse materialisme – de alliantie tussen het persoonlijke en het publieke belang, hangen uiteindelijk inderdaad af van de criteria van de gerechtigheid n en het goede, het patriottisme wordt beschouwd als een superieure deugd, enz., – alle maxime en al het ander, ondanks hen utopisch en illusoir karakter in de kapitalistische maatschappij, hebben nooit een efficiënte rol gespeeld in de periode van de revolutionaire omwenteling van het feodale regime. De principes figureren vervolgens in de decreten van de jacobijnse conventie. Het gaat om de historische progressiviteit van de utilitaire moraal, om het vijandelijk gedrag te bepalen tegenover de ideologen van de feodale en aristocratische reactie, en nog meer de kopstukken van de contrarevolutionaire bourgeoisie, die aan de macht zijn gekomen. /

(3) Passim: Met zijn verschijning, wordt de ethische doctrine van het Franse materialisme het doelwit van de furieuze aanvallen, die gelanceerd worden door de dominerende feodale orden. De katholieke kerk herkent het teken van de intieme verbinding, waarover men praat als de utilitaire moraal, waarmee men de feodale orde wil vernietigen. Christophe de Beaumont, archivaris van Parijs, valt het ‘ ketterse’ systeem aan, dat al de natuurlijke machten van de mens wil vernietigen, die onder de opperste invloed staan van de hemelse heer in onze harten – deze leer strijdt voor de gemeenschappelijke noties van goed en kwaad, en opende de poorten voor alle misdaden’… hij valt het systeem aan dat ‘de knopen doorhakt die ons verbinden met de onderdanen van onze majesteit’ … / In de tijd na de revolutie van 1789-1794, werd de verbinding tussen ethiek en Frans materialisme onthuld door de werken van reactionaire als Joseph de Maistre en Laharpe. Zij lieten tenslotte niet na, om te bevestigen dat de Franse encyclopedisten ‘de eersten waren die profiteerden van het sans-culottisme. ‘De ethiek van Helvetius aanvallend, verklaarden zij: ‘Als wij iedereen willen overtuigen van het kwaad dat zij kunnen creëren met hen sofismen … moeten wij het hebben over het revolutionaire gepeupel, dat geïndoctrineerd is door de frasen die verschaft worden door hen meesters, welke hen rechtvaardigen, maar ook individuele daden tegen de natuur, tegen de mensheid, teen de rechtvaardigheid, tegen het eigendom goedpraat.’ Door menselijkheid, rechtvaardigheid en justitie, willen de reactionaire de onmenselijke daden en moraal goedpraten, die zij zelf sanctioneren.”

(4) Passim: De Franse utilitaire ethiek werd woedend ontvangen door de Duitse idealisten, vooral Kant en Hegel. In zijn kritiek op de praktische rede, was hij de eerste die poogde om de ethische formule te rechtvaardigen die steunde op het kennen van god, van de vrije keus en de onsterfelijkheid van de ziel. Het is de ethiek van Hegel, die zeer duidelijk, heel de natuur laat terugkeren in zijn systeem. En die poogt te legitimeren, op theoretisch vlak, deze zelfde feodale werkelijkheid, tegen welke La Mettrie, Diderot, Helvetius en Holbach strijden, en verwerkt vervolgens de feodale moraal in deze strijd. Het voldoet om het te hebben over de Pruisische monarchie, die door Hegel wordt geproclameerd als de opperste ‘totale ethiek’. / Vervolgens importeert men in Frankrijk de Duitse idealistische metafysica, de eclectiek van Victor Cousin, verbonden aan het Kantiaanse apriorisme, dat zich uitstrekt tot aan de vernietiging van de morele empirie van Helvetius, de ‘gemene’ en ‘verachtelijke’, die zich heeft ontworsteld aan de Franse filosofie. Het was onfatsoenlijk om te spreken over Helvetius, gedeeltelijk door het sensualisme van Locke en Condillac, die uitkomen met de conclusies ‘gevaarlijk’ en ‘subversief’ voor de maatschappij. De zekerheid die Locke en Condillac ‘schijnen te protesteren, en zeer oprecht, ten voordele van hen kennis over het goed, voor de vrijheid, voor de onsterfelijke bestemming van de ziel. Zeer vasthoudend en zeer consequent, accepteert Helvetius al de resultaten die zijn voortgekomen uit zijn voorzichtige voorgangers. / Hoe meer lijnen er ontstaan tussen de dominante bourgeoisie aan de ene kant, en de religie en kerk aan de andere, hoe meer aanhoudend de aanvallen worden van de ideologen van het kapitalisme, tegen de atheïstische en spiritualistische ethiek van het Franse materialisme.”

———————–

(5) K.h. Momdjian, “La philosophie d’Helvetius”, Academie des sciences de L’URSS – Institut de Philosophie 1959; “De bourgeois filosofie en moraal hebben de Franse morele conceptie verworpen als zijnde ‘steriel’ en hebben het hele interesse in haar theorie verloren. Dat is wat het leven van Helvetius oplevert, schrijft Morley, als men zin ethiek serieus bestudeerd schijnt het pijn te doen om toe te geven, dat zijn doctrine inconsequent is, en bestaat uit talrijke amusante anekdotes. De idealist Wundt verklaart dat het Franse materialisme ‘Geen oplossingen levert voor morele problemen’. Niet minder onherroepelijk is Jodl over de verwerkelingen van de Franse filosofie van de XVIIIe eeuw, in het domein van de ethiek, die ‘onbelangrijk’ schijnen te zijn. / Dat is het antwoord van het gevoelige ‘geheel’ van de Frase materialisten, die het terrein van de speculatieve stelling hebben verlaten, zoals d idealist Jodl, en in morele problemen interveniëren met het praktische leven. ‘Het rustige, zuiver theoretische belang, schrijft deze auteur, dat inspireert tot de evolutie van de Engels visie en zich toevertrouwt aan een veelvoud van onderzoeken en in een heldere diepte het onderwerp doorzoekt in al zijn aspecten, moest in Frankrijk zijn plaats opgeven – aan praktische onderzoekingen in de filosofie, het direct toepassen van zijn resultaten aan de kerk, de staat en de maatschappij. /

(6) Passim: De onverbrekelijke verbinding tussen de ethiek van het Franse materialisme en de praktische zaken, haar revolutionaire aspiraties, haar levende en spirituele vorm, al dat is voldoende reden voor reactionairen van het meest verscheiden pluimage, en helemaal voor de ‘diepzinnige’ Duitse formalisten, die de moraal van Helvetius en zijn compagnons ontkennen, deze als ‘oppervlakkig’ en ‘frivool’ karakteriseren. Één van deze formalisten, Heinrich Ritter, tracht bijvoorbeeld de ethiek van Helvetius te presenteren met een simpele collectie van kleine amusante verhalen, die hij zelf heeft geschreven als een man die ‘van de simpele waarheid houdt’ of wat hij zelf simpel vindt, het zijn alleen anekdotes met een meer spirituele inhoud, zogezegd risicovolle verhalen.’ / Rodolfo Mondolfo, auteur van een lichtelijk originele en tamelijk onbelangrijke studie over de ethiek van Helvetius, gaat verder, met te declareren dat de Frase filosoof een ‘zeer oppervlakkig waarnemer’ is.”

——————-

(7) K.h. Momdjian, “La philosophie d’Helvetius”, Academie des sciences de L’URSS – Institut de Philosophie 1959; “De fundamenten van de Franse materialistische ethiek vinden we terug in de werken van Spinoza, Hobbes, de La Rochefoucauld, de Mandeville, van Locke en anderen. Ook Herman Rose schrijft: ‘Het essentiële idee van Helvetius is het afleiden van alle indelingen, alle acties van de mensen, van hen personele belangen, zij allen worden uitgedrukt, zoals La Rochefoucauld zich uitdrukt, in een volledig complete cirkel’; In De l’Esprit zegt Helvetius dat ‘er een bewuste neerslag is van zijn fundamentele ideeën in de Maximes van La Rochefoucauld.”