Sociologie, Socialisme

(1) Div., “Zur Kritik der bürgerlichen Ideologie” 16 – Günter Wettstädt, “Industriegesellschaft – Ostpädagogik – Antikommunismus”; “Slechts in het socialisme is het mogelijk, de objectief gestelde taken op te lossen, die de wetenschappelijk-technische vooruitgang aan de ontwikkeling van de mensen, aan hun hogere vorming, aan de kwalificatie stelt; want slechts in de socialistische maatschappij bestaan objectieve vooruitzettingen daarvoor, arbeid en cultuur, mens en maatschappij tot een eenheid te laten worden en ‘het deel-individu, de alleen-maar drager van een maatschappelijke deel-functie, door het totaal ontwikkelde individu voor wie in elkaar aflossende manieren van deelname zijn’, te vervangen. / In de socialistische maatschappij is iedere techniekvijandige houdig objectief de voedingsbodem onttrokken. Techniek word hier in de voor-Marxsche zin tot middel der benutting, ter toeëigening der natuur door de mensen en voor de mensen. De socialistische mens word tot beheerser en gebruiker der techniek, waarvan de wetenschappelijk-technische vooruitgang zich meester maakt voor zijn humanistische doelen en doeleinden. / In de thesen van het filosofie-congres van de DDR in het jaar 1965 werd reeds vastgestelt, dat het centrale wereldbeschouwelijke-sociale probleem van de wetenschappelijk-technische revolutie in de ontwikkeling van de scheppende, socialistische mens bestaat, zijn maatschappelijke stelling, zijn individuele en collectieve levensfuncties en vaardigheden. De wetenschappelijk technische vooruitgang word op de basis van de socialistische productieverhoudingentot beslissend deel van de bewuste prektische levenspraktijk van de werkende mensen. De benodigdheden van de wetenschappelijk-technische ontwikkeling van de socialistische persoonlijkhied mogelijk en noodzakelijk.”

(2) Div., “Wörterbuch der “Ökononomie – socialismus”, Dietz 1973; “De arbeid word in het socialisme tot bezigheid en zelfbevestiging van de mens. De nieuwe instelling van de arbeid uit zich in de vrije, bewuste werk-discipline en een hoge arbeidsmoraal. In het socialisme word de tegenstelling tussen lichamelijke en gestelijke arbeid opgeheven. Er bestaan nog geruime tijd verschillen tussen lichamelijke en geestelijk gekwalificeerde en eenvoudige arbeid. De ontwikkeling van de productieve krachten staat het in het socialisme nog niet toe, ver verdeling vaar de bhoeften over te gaan. Er bestaan reeds elementen van dit verdelingsprincipe, en die worden planmatig verder ontwikkelt. Het principe van prestatie echter blijft voor lange tijd het hoofdprincipe bij de verdeling van het consumptiefonds. Iedere arbeider krijgt zijn aandeel  aan het nationale inkomen naargelang de kwantiteit en kwaliteit van de volbrachte arbeid Daaruit volgt de persoonlijke materiële geïnteresseerdheid van de arbeider aan de verhoging en vervolkoming van de productiviteit. / De overeenstemming tussen de maatschappelijke benodigdheden en de belangen van de individuele arbeiders en collectieven is een belangrijke drijfkracht van de economische en maatschappelijke ontwikkeling. Doordat de arbeiders voor het maatschappelijk nut werken, dienen zij tegelijkertijd hun eigen persoonlijke belangen. Het recht op arbeid word in de socialistische plan-economie door de bewuste leiding en planning van de maatschappelijke productie verwerkelijkt. Het socialistische economische systeem verzekert het altijd volkomener gebruik van de voordelen van het socialisme. Het stimuleert vooral de initiatieven van de arbeiders, verhoogt het nut van hun scheppende werk en oriënteert ze op de oplossing van de objectieve non-antagonistische tegenstellingen van de materialistische economie.”

(3) Div., “Wörterbuch der “Ökononomie – socialismus”, Dietz 1973; “In het socialisme is aan de uitbuiting een einde gemaakt. De arbeiders zijn eigenaars van de productiemiddelen. De productie gaat door in hun belang en dient het welzijn van allen. / Criteria van het karakter van de arbeid: / 1. Deze arbeid voltrekt zich op de basis van de socialistische eigendom aan de productiemiddelen, vrij van uitbuiting. 2. De arbeid dient de steeds betere bevrediging van materiële en culturele behoeften van alle leden der maatschappij. 3. 3. De arbeid in het kader van de hele maatschappij planmatig georganiseerd en krijgt direct maatschappelijk karakter.  4. De drijfkrachten voor de arbeid berustten op de socialistische eigendom aan de productiemiddelen en de principiële overeenstemming tussen de maatschappelijke benodigdheden en het materiële belangen van de individuen en collectieven. 5. De antagonistische tegenstellingen tussen lichamelijke en geestelijke arbeid, industriële  en landbouw-arbeid alsmede de arbeid tussen socialistische naties, zijn verdwenen.

————————-

(4) Div., “Prxis – A philosophical journal / Marx and revolution”, 1-1969 – Herbert Marcuse, “the realm of freedom and the realm of necessity – A reconsideration”; “The Subject of a socialist society must be the Subject of a new sensibility. There is such a thing an instinctual root of freedom in the individual itself, and if this instiunctual root cannot grow, the new society will not be free, no matter what institutions it will provide. This instinctual root of freedom in the individual, for exampl, would generate a biological need for silence, solitude, peace: a need for the beautiful and the pleasant – not as passing moments of relaxation, but as qualities of life, to be incorporated into the mental and physical space of the society. This, and only this would be the ‘definite negation’, the rupture with the entire universe of domination and exploitation and with the repressive development of the productive forces. The socialist society as a qualitatively different society would be the achievement of men and women who have liberated themselves form the material and intellectual culture of class society, and who are free to develop a language, art, an science responding to and projecting a free society. / Let us not forget that domination and exploitation perpetuate themselves not only in the institutions of class society, but also in the instincts and drives and aspirations shaped by class society, also in that which the people, that is to say the managed and adminstered people, love, hate, strive for, find beautiful, pleasurably and so on. Class society is not only in the material production, it is not only in the cultural production and reproduction, it is also in the mind and body of the subjects and objects of the system. …

(5) Passim: I have spoken of self-determination as hte qualitative difference of a socialist society; I would like to emphasize: self-determination is not adequantly described as ‘Selbstverwaltung’, ‘autogestion’. these terms designate a different form of administration: they do not articulate the entire form of adminstration: change in the form of adminstration is not yet the qualitative difference. Even if the change in administration replaces one class by another, or rather by certain groups of another class, it is not yet a qualitative change, as long as the new class perpetuates the aspirations, and values of the established society, as long as capitalist progress remains the more or less hidden model of progress. Decisive, at the first statege, is not so much the form of administration as waht is going to be produced, for what kind of life it is going to be produced, and what priorities are set and translated into reality. Only if production itself is guided by men and women with new goals and new values, only then can we speak of the emergence of a qualitatively different society. / Secondly, the question must be asked whether the destructive conpetive co-existence besteen socialism as a qualitatively different society. Does not this competitive co-existence impose upon the socialist  societies ways and modes of production, ways and modes of administration which militate against the transition to a free society, moved by new goals and new aspirations?”

————————–

(6) Anoniem, “Persoonlijke notities”, 1987; Naarmate we de grens met de DDR naderen wordt de omgeving steeds onwezenlijker en smeriger. Om kort te gaan; een mislukte combinatie van platteland en woonwijk. Met elke stap die we doen wordt de armoede om ons heen duidelijker. Het is als een wandeling door en plattelands-getto’. – Het contrast – ‘De planologische verhoudingen te Eisenach lijken mij van een kwalitatief geheel andere waarde te zijn dan tot ik op heden heb ervaren. Hoewel de architectonische hoedanigheden van de afzonderlijke gebouwen geen bijzondere eigenschappen schijnen te bezitten, geeft het totaalbeeld een geheel andere indruk. Hoewel de bouwwerken alhier in verschillende tijdperken en beslist door verschillende individuenge bouwd zijn is er spraken van een schitterende improvisatie die als het ware achteraf en collegiaal-instinctief te zijn aangebracht. Hierdoor wordt er een schitterend resultaat bereikt waardoor sommige straten Amsterdams schijnen en men zich ergens anders weer in een roman van Eugene Sué waant. Aan dit alles is niets geheimzinnigs, gewoon een kwestie van de juiste combinatie van oud en modern. …

(7) Passim: Ik sta hier voor een plattelandstuin die ogenschijnlijk grof en boertig is aangelegd. Dat is gewoon nonchalance van de meester. het is gewoon ongelooflijk wat men kan bereiken met een simpele combinatie van gras, kamerplanten en bakstenen. Japanse, Franse en algemene stijlen hem door elkaar. Zelfs plastic afval [boterhamzakjes] kan de eerste indruk niet bederven.”

—————————

(8) Anoniem, “Persoonlijke notities”, 1987; “Ook de planologische verhoudingen (DDR) tussen werk- en woonruimte lijken me aanbevelenswaardig. Tussen de woonhuizen ziet men eensklaps een fabriekshal of een ambt voor ‘Güterprufüng’ opdoemen. … Men schijnt hier ook meer vertrouwen in de toekomst te koesteren. In de volkstuintjes ziet men vaak houten bouwsels verrijzen.”

——————–

(9) Gottfried Stiehler, “Über den Wert der Individualitat im Sozialismus”, Dietz 1978; “De belangen van de arbeidersklasse in het socialisme kwment voort uit de socialistische eigendoms- en machtverhoudingen; zij zijn eropgericht de wereldhistorische missie van de arbeidersklasse te verwerkelijken., De historisch taak van de arbeidersklasse bestaat in de onderwerping van ieder klassenverschil, in de afschaffing van de klassen uberhaupt en in de daarmee overeenkomende verwekking van de voorwaarden voor een steeds betere bevrediging van de materiele en culturele behoeften van de werkenden, voor de alzijdige ontwikkeling van de individuuen. De arbeidersklasse is – naast de klasse van de cooperatieve beren – de belangrijkste producent van de materiele rijkdom van de maatschappij, producent van de bestaansmiddelen van de burgers van de socialitische staat. Gelijktijdig oefent zij nu zelf de macht in de staat uit en leid de aan het volk toebehorende bedrijven. / Hier laat zich een verder zijde van de werkelijke dialectiek van arbeidersklasse en individu zien. De afzonderlijke arbeider presteert in het productieproces overwegend uitvoerende, reproducerende arbeid. Hij saat onder het toezicht en de aanwijzingen van het leidende personeel. De arbeidersklasse als geheel echter is niet op zuiver uitvoerende bezigheid beperkt en is niet ondergeschikt aan vreemde aanwijzingen, doch is zelf leider in de staat en de economie,

(10) Passim: en wel ook daardoor, dat de arbeidersklasse leidende kaders voor de taken in economie en beheer vormt, die – voor een groot deel uit de arbeidersklasse zelf voortkomen – in hun klassentaak en onder leiding van de marxistisch-leninistische partij de leding van het staatskundige-maarschappelijke leven waarnemen. De arbeiders – als indiviuden – worden bij de praktische waarneming van de staatkundig-maatschappelijke leiding door vertegenwoordigers van de klasse vertegenwoordigd, anders zijn de gelijktijdige voorvoering van het productieproces en het functioneren van de staat niet mogelijk. Maar in de delegering van functies en verantwoording put zich de machtsuitoefening van de arbeider niet uit. De arbeiders nemen door verschillende organen van de socialistische democratie ook onmiddellijk aan de leiding van het productieproces deel en de leiding van de hele maatschapppelijke ontwikkeling invloed – zij controleren de leidende kaders, geven hun taken, kortdurende en voortdurende, in het belang van van de verzekering van de planmatige ontwikkeling op alle gebieden en oefenen ook daardoor hun macht uit als klasse in de staat en maaatschappij. Nieuwere analsyen hebben getoond dat de arbeiders in het productieproces in toenemende mate taken vervullen, die ‘zij vooral in de waarneming van hun verantwoording als beheerser van het productieproces realiseren’. / Op deze manier is de positie van de afzonderlijke arbeider in de socialistische maatschapij, zijn verhouding tot de klasse door een productieve tegenstelling gekenmerkt. Aan de ene kant is hij werkende in een bedrijf, waar hij overwegend uitvoerende taken presteert, aan de aanwijzingen van het bedrijf ondergeschikt is. Aan de andere kant is hij als toebehorende tot de heersende arbeidersklasse mede-eigenaar van de volkseigen bedrijven, heeft zij zelf aan de politieke, economische en ideologische macht van de arbeidersklasse deel. In zoverre is zijn bezigheid niet slechts uitvoerend, reproductief, doch een uitputtende, leidende bezigheid, welke tot de verdere ontwikkeling van zijn persoonlijkheid bijdraagt. /

(11) Passim: Deze dialectische verhouding is een voorwaartsdrijvende tegenstelling, zonder wiens bestaan en beweging de machtuitoefening door een klasse, die gelijktijdig materieel produceert, niet mogelijk zou zijn. / De beide zijden van de tegenstelling benaderen elkaar weliswaar in een bepaalde zin; de materieel-productieve bezigheid met geestelijk-artistieke momenten verrijkt, sluit persoonlijke verantwoording met zich in, terwijl tegelijkertijd met verdere vervolkoming van de socialistische democratie de onmiddellijke deelname van de individuele arbeider aan de machtsuitoefening van de klasse versterkt word. Maar van een totale opheffing van de tegenstelling kan geen sprake zijn; het is met de dialectiek van klasse en individu in het socialisme onafscheidelijk verbonden. Zoals de individuele arbeiders niet als privaat persoon, doch als individu van zijn klasse mede-eigenaar van het socialistische bedrijf is, zo kan hij de heerschappij in de staat slechts in de bemiddling door de hele klasse en haar leidende orgaan, de marxistisch-leninistische partij, waarnemen. Dit komt daardoor, dat de arbeidersklasse zowel producerende als ook bezittende en machtsuitoefenende klasse is. Juist daardoor kan de arbeidersklasse niet zonder een bepaald systeem van belangenvertegenwoordiging, de functionele delegatie in staat en maatschappij, haar heerschappij uitoefenen.”

———————-

(12) Gottfried Stiehler, “Über den Wert der Individualitat im Sozialismus”, Dietz 1978; “In de socialistische maatschappij worden niet algemene rechten en vrijheden gegarandeerd, doch rechten en vrijheden van het individu, die zich uit de fundamentele doelen en belangen van de arbeidersklasse met betrekking tot de ontwikkeling en vestiging voordoen – recht op werk, op maatschappelijke medeverantwoording, op beroepsqualificatie enz., rechten, die tegelijkertijd plichten voor de enkeling zijn en in het middelpunt van de opmerkzaamheid van de partij staan. De sociale behoeften van de enkeling, die op dergelijke rechten en vrijheden doelen, werden volledig verzekerd en het het proces van de vorming van de ontwikkelde socialistische maatschapij met steeds rijkere inhoud gevuld. De socialistische maatschappij neemt ook deel aan de uitwerking van deze behoeften, ook door politiek-ideologische opvoding van de mensen. In dit proces worden behoeften naar deelname aan het politieke leven van de maatschappij, naar de overname van medeverantwoording door het collectief en in de maatschappij gewekt en gevestigd. /

(13) Passim: De sociale behoeften van het individu stellen zich daar voor als specifieke verschijningvorm van fundamentele behoeften en belangen van de arbeidersklasse. Dat geld ook voor de cultuureel-geestelijke behoeften van het individu, hoewel hier de bijzonderheden de specifieke individuealiteit – vorming, beroepspositie, levensweg – een grote rol spelen. Toch laten zich ook in de ontwikkeling van de cultureel-geestelijke behoeften de algemene wezenlijke kentekens van de socialistische maatschappij zien, en de leidenden rol van de arbeidersklasse werkt zich op deze ontwikkeling uit. Het streven naar toe-eigening van de schatten van de geestelijke cultuur, naar verhoging van de beroepsmatige qualificatie naar cultuurmatige vorming van de arbeids- en levensvoorwaarden, naar artistieke bezigheid enz. refelcteert de algemene behoefte van de arbeidersklasse, haar leidende positie in de maatschappij in alle sectoren van het maatschappelijke leven uit te breiden, de gevolgen van de rechteloze toestand in het kapitalisme ook op cultureel-geestelijk gebied te overwinnen en het proces van toenadering van de klasse en haar individuele leden te verrijken. Zoals zich dit streven in het individue voorstelt, dord door veelvoudige bijzondere voorwaarden – daaronder ook natuurlijk vaardigheden van het individu – beinvloed, en er kan zeker geen sprak van zijn, dat alle individuen in hun ontwikkelingsbehoefte reeds de algemene behoeften van de kalsse c.q. de maatschappij hebben bereikt. Ook werken de bijzondere bestaansvoorwaarden van de klassen en lagen van de socialistische maatschappij op de vorming van de culturele behofeten van de culturele behoften van de individuen in. Het is niet te ontkennen, dat in overeenstemming met de omvattende vorming van de wezenlijke kentekens en voordelen van de socialistische maatschappij ook de geestelijk-culturele behoeften van de individuen duidelijk de kentekens van het ontwikkelde socialisme aannemen, deels als onmiddellijke reflex van de materiele en ideologische vestiging en ontwikkeling van de socialistische maatschappij, deels in samenhang daarmee als resultaaqt van de op de vorming en ontwikkeling van de cultuureel-geestelijke behoeften van de individuen gerichtte ideologisch-opvoedende werkzaamheid van de socialistische maatschappij en de individuele collectieven. /

(14) Passim: Op de basis van de veelvoudige behoeften van het individu – van de materiele tot aan de cultureel-geestelijke – komt het tot het ontstaan van spcifiek-individuele belangen. Deze zijn zoals de belangen van hun basis en hun algemene inhoud nog sociaal gebonden en bestemd, wat echter niet betekent dat zij met de klassenbelangen, de maatschappelijke belangen, absoluut identiek zijn. / Drukt de behoeften het streven van het individu uit, om zich met zijn milieu te bemiddelen, dat een bestaande specifiek verschil, een tegenstelling tussen binnen en buiten en in de mensen, opgelost word, zo is het belang van dit streven reeds concreet door bestemming van dit doel gearticuleerd. De behoefte is dee een bepaalde graad van de algemeenheid en relatieve onbestemdheid gekenmerkt, het belang daarentegen door de eenduidige gerichtheid, door het hogere aandeel van wil- en bewustzijnmatig bepaalde doelgerichtheid gekarakteriseerd. De behoeften van het individu gaan daarom in belangen over, en dit zijn concrete orientaties van het handelen, die op een bepaald object c.q. op een te bereiken resultaat gericht zijn. Op grond van de overgang van de behoeften in belangen bestaat een gedeeltelijke doordringing van beide, die tot gevolg heeft dat een scherpe afgrenzing van de begripppen ‘behoefte’ en ‘belang’ niet megelijk is.”

———————-

(15) Gottfried Stiehler, “Der Dialektische Widerspruch – Formen und Functionen”, Akademie Verlag 1967; “In de literatuur vindt men een buitengewoon groot aantal van verschijningen, die telkens als drijvende krachten van het socialisme benoemt worden. In deze omstandigheid spiegelt zich het feit weer, dat de drijvende krachten van de maatschappij i grote veelvoud optreden, dat zij een heel systeem voorstellen. De voordien voorgestelde algemene typen van drijvende krachten werken natuurlijk ook in het socialisme. Hier werd al bij de analyse van de diverse drijfkrachten ingegaan. /

(16) Passim: De superioriteit van het socialisme over het kapitalisme ligt gefundeerd in de socialistische eigendomsverhoudingen; zij vormen de beslissende bron van de – bij een juiste politiek van de partei- en staatsleiding – stormachtige ontplooiing van de productiekrachten Met volledig recht kan men daarom de socialistische productieverhoudingen als een beslissende drijvende krachten van het socialisme benoemen. Deze drijvende kracht werkt als causale determinant, maar zij is tegelijkertijd element van een dialectische tegenstrijdige verhouding, daar de productieverhoudingen met de pet de productiekrachten een polariteitverhouding voorstellen en beiden zij, volgens de telkens voorliggende voorvoorwaarden, wederzijds stimuleren. De aan de kapitalistische economische verhoudingen superieure nieuwe relatie van productiekrachten en productieverhoudingen kan als de fundamentele drijvende kracht van het socialisme aangezien worden. Alle overige drijfkrachten van het socialisme leiden zich uit haar af, staan tot haar in meer of min of meer enge relatie. Doordat de socialistische productieverhoudingen de beslissende bron voor de verdere ontwikkeling van de productie voorstellen, zijn zij tegelijkertijd een belangrijke drijfveer voor de ontwikkeling van de hele socialistische maatschappij. /

(17) Passim: Op de basis van het werken van de socialistische productieverhoudingen komen verder drijfkrachten van het socialisme voort, die oorzaak-werking-verhoudingen realiseren en gelijktijdig elementen van dialectisch tegenstrijdige verhoudingen belichamen. Hier is op de eerste plaats het socialistisch bewustzijn te noemen; zij is de ideologisch belangrijkste drijvende kracht van het socialisme. Het socialistische bewustzijn treedt namelijk ten tonele als de overtuiging van de eenheid van de persoonlijke en maatschappelijke belangen in het socialisme, als bewustzijn, dat de arbeid voor de maatschappij tegelijkertijd de enkeling ten goed komt en omgekeerd. Lenin zag in de arbeid van de mens voor zich, in het bewustzijn, van uitbuiting bevrijd te zijn, een belangrijke drijfkracht van het socialisme. Het nieuwe economische systeem van de planning en leiding van de volkseconomie in de Duitse Democratische Republiek heeft juist in de zin, deze belangrijke drijfkracht van het socialisme alzijdig vrij te zetten, haar effectivititeit te potentialiseren. Dit gebeurt daardoor, dat de overeenstemming van de materiële belangen van de leden, collectieven en groepen van de socialistische maatschappij met de maatschappelijke belangen op alle gebieden van de economische bazigheid bewust en planmatig opgebouwd word. Deze drijfkracht van het socialisme is, zoals al opgemerkt, daardoor gekenmerkt, dat zij als casuele determinant werkt; zij is een een hefboom van de economische en sociale ontwikkeling. Haar filosofische wezen bestaan in tegenstelling tot het conflict, tot niet-overeenstemming, in de overeenstemming van polarisch tegenovergestelde momenten. Deze overeenstemming geeft aan de socialistische maatschappij sterke impulsen. /

(18) Passim: In de laatste tijd is vaak de vraag onderzocht, hoe zich het werken van deze drijfkracht tot het inzicht van de materialistische dialectiek verhoud, dat de tegenstellingen de bron van de ontwikkeling zijn. Ik heb boven al uitgelegd, dat het fout zou zijn om aan te nemen, dat slechts tegenstellingen in bepaalde ‘zuivere’, ‘abstracte’ vorm drijfkracht van de ontwikkeling zin. Er zijn verschillende typen van drijfkrachten, en natuurlijk kan de eenheid, de overeenstemming, dus de ontwikkeling stimuleren net als de strijd om de opheffing van de tegenstellingen. De overeenstemming van de kapitalistische productiekrachten van het vorige kapitalisme werkten zonder twijfel mobiliserend op de kubistische maatschappij in; een geweldige stekel van de ontwikkeling stelt echter ook het conflict de reusachtig gegroeide productiekrachten van het heden en de kapitalistische productieverhoudingen voor. /

(19) Passim: De verschillende drijvende krachten realiseren in hen eenheid het systeem van een dialectisch mobilisatiemechanisme, zij drukken op de ene of ander wijze de duale, polaire, dialectische tegenstrijdige natuur van de werkelijkheid uit. Naar hen meest algemene filosofische uitdrukking laten zij zich op de causale- en op de tegenstrijdige verhouding terugvoeren, die elkaar eng doordringen en waarbij de tegenstelling de fundamentele verhouding voorstelt. De overeenstemming van de persoonlijke en maatschappelijke belangen is vooreerst eenheid van polaire tegenstellingen, zij treedt op de plaats van de non0-overeensteming, die haar relatie in het kapitalisme kenmerkt. Als drijvende kracht bevindt zij zich verder in een polariteitverhouding, en voert daarmee gelijktijd de reële mogelijke voorwaarde, om ontstane non-overeenstemmingen en conflicten snel op te heffen. Daarmee laat zich zien, dat ook deze drijfkracht op meervoudige wijze door de wet van de eenheid en de strijd van de klassentegenstellingen bepaald is; slechts is het wezenlijk de eenheid van de tegenstellingen en met het zich-uitsluiten, die als drijfkracht van de ontwikkeling werkt: er ligt een wederzijdse stimulering van tegenovergestelde factoren voorhanden, die zakelijk vergaan met elkaar overeenstemmen. /

(20) Passim: Juist hierom die transformatie van vorm tot uitdrukking, die, zoals al opgemerkt, de dialectische tegenstelling onder de voorwaarden van de socialistische maatschappij ervaart. ER moet benadrukt worden, dat er een abstract eenheid als drijfkracht helemaal niet bestaat. Noch sluit de moreelpolitieke eenheid van het volk de eenheid van persoonlijke maatschappelijke belangen zonder tegenstelling, zonder strijd, uit. De eenheid van de persoonlijke en maatschappelijke belangen is een door spanning beheerst, beweeglijk, levend iets, waarin materiële motieven en ideologische impulsen, zich wederzijds bepalend, binnengaan; zij is niet slechts eenheid, doch zij is de zich steeds nieuw verwekkende tegenstelling. Daarmee komt naar voren, dat ook een dergelijke drijfkracht van het socialisme als de eenheid, het samenvallen van het belang niet zonder innerlijke tegenstelling bestaat, dat ook in haar, natuurlijk op specifieke manier, de tegenstelling als mobilisatiefactor aan het werk is.

(21) Passim: Deze opmerkingen gelden opeenvolgend voor een hele reeks van drijfkrachten van de ontwikkeling van de socialistische maatschappij, als bv. de socialistische moraal, de marxistische wereldbeschouwing, hoge vakkennis enz. hierbij gaat het om verschijningen, die het doen van de het individu en, voor zover zij als massaverschijning optreden het heldendom van grote collectieven impulsen doorgeven, hen tot daden voor de maatschappelijke vooruitgang bevleugelen. Deze bewustzijnsfactoren zijn in de regel het resultaat van de uiteenzetting van de mensen met hen milieu, met de eisen, die dat aan hen stelt, en zij zijn reeds in zoverre in het wederzijdse weefsel van dialectische tegenstellingen ingebed. De zogenaamde drijfkrachten werken zowel causaal als finaal; zij stimuleren de mensen tot volledige inspanning van hen krachten, en wel in wezen daardoor, dat zij hen vandaag het beeld van morgen, in het huidige het toekomstige, in het bestaande, gegevene het beter voorstellen. Het socialistisch bewustzijn, het inzicht in de wetmatigheid van de maatschappelijke ontwikkeling en n de benodigdheden van het geheel, is een drijfkracht, wiens werkzaamheid de superioriteit van eht socialisme over het kapitalisme als basis heeft. /

(22) Passim: Het kapitalisme as de hoogste ontplooiing van de private eigendom maatschappij is naar zijn natuur daarop aangelegd, dat ieder afzonderlijk zijn persoonlijke, individuele belang nagaat, dat zich de maatschappelijke totaalsamenhang in het resultaat van dit individuele tegen elkaar spontaan doorzet, waarbij het geheel natuurlijk door een hoge instabiliteit gekenmerkt is. De strijd van tegenstrijdige belangen werkt onmiddellijk als drijfkracht van de technische, economische en sociale vooruitgang. /

(23) Passim: In het socialisme echter treed de het bewustzijn, en el het individuele als het maatschappelijk geheel, i.p.v. een blind werkend ‘vrij spel van de krachten’. Dit is een drijfkracht van geweldige historische betekenis; zij is gefundeerd op de principiële eenheid van de belangen en op de kennis van de wetten van de maatschappelijke ontwikkeling. Is n het kapitalisme het tegen elkaar van de individuen en sociale groepen drijfkracht van de maatschappelijke beweging, zo is in het socialisme haar met elkaar, haar eenheid. De tegenstelling als mobilisatiefactor treedt vooral op die manier in verschijning, dat de maatschappij in haar sociale eenheid haar collectieve doen daarop richt, de behoeften van de maatschappij evenals ieder afzonderlijk steeds beter te bevredigen. Tussen mogelijkheid en werkelijkheid, tussen behoeften en bevrediging treden op natuurlijke wijze altijd opnieuw tegenstellingen [verschillen] op, wiens planmatige oplossing hen nieuwe ontstaan op hogere basis niet uitsluit, doch veelmeer mogelijk maakt. Deze vorm van de tegenstelling speelt in het kapitalisme in feite geen rol, omdat het in deze maatschappij, als gevolg van het private eigendom, niet om de behoeftebevrediging van de maatschappij, doch om de verzekering van de winstbelangen van de kapitalisten gaat. |I.p.v. de positie van de vijandige tegenstelling [de individuen en collectieven] in het kapitalisme, treed dus in het socialisme de eenheid, en de tegenstelling als drijvende kracht van de ontwikkeling treed op nieuwe wijze, in nieuwe vorm op. /

(25) Passim: Ondertussen, materiële belangen worden ook in het socialisme tot een wezenlijke drijfkracht van de ontwikkeling. Zo is het steven naar behoeftebevrediging van de maatschappij een collectief materieel belang, en de materiële geïnteresseerdheid van de enkeling geeft evenzo aan de sociale ontwikkeling sterke impulsen. In de laatste tijd wordt door burgerlijke ideologen met bijzonder voorliefde de bewering geldend gemaakt, om het principe van de materiële geïnteresseerdheid in feite een burgerlijk principe zou zijn, het zou de socialistische polijsting van de burgerlijke levensstijl voorstellen. Bi deze beergin wordt over het hoofd gezien, dat het kapitalistische winststreven en het persoonlijk-materiele belang in het socialisme volledig verschillende zaken voorstellen, dat zij drijfkrachten van onderscheidene aard en effectiviteit zijn. Aan het kapitalistische winststreven ligt de vergoddelijking, de, de fetisjering van het geld, te gronde het gaat bij haar niet om de bevrediging van levensbehoeften, doch om het behalen van zo’n hoog mogelijke winst als middel, om in de concurrentiestrijd te blijven bestaan. Deze kapitalistische drang tot winst doordringt altijd meer de hele burgerlijke maatschappij en laat de jacht naar geld als zelfdoel to algemeen beheersend motief van het handelen worden. /

(26) Passim: Het principe van de materiële geïnteresseerdheid heeft met deze mobilisatiefactor in feite niets gemeen. Want het gaat bij deze niet om het verwerven van geld als winst, van geld omwille van zichzelf, doch daarom, de individuele levensbelangen steeds beter te bevredigen. Daar in het socialisme het geld nog de ruil bemiddeld, waarbij het echter zijn fetisjkarakter verloren heeft, drukt zich dit materieel belang o.a. uit in het streven nar hogere betaling op grond van hogere prestatie. Het individuele belang wordt door de maatschappij zo gereguleerd, dat het met het maatschappelijke belang aan de stijging van de productie samenvat; een hogere prestatie is tot voordeel voor zowel de enkeling als de gemeenschap. Ook hier laat zich weer zien, dat er niet een abstracte identiteit is, die als drijfveer van het socialisme werkt, doch een tegenstrijdige, concrete identiteit. Bij het principe van de materiële geïnteresseerdheid laat zich dit ook daarin zien, dat het materiële belang, juist gestuurd, het economisch denken versterkt en de overeenstemming tussen persoonlijke en maatschappelijke belang helpt bewust te maken. Het materiële belang van de individuen en collectieven verwerkelijkt zich in zekere mate op de weg van een zwenking tussen positief en negatief, tussen voordeel en nadeel; een nadeel van de prestatie maakt zich net zo merkbaar als een stijgen van de prestatie materieel bemerkbaar. De tegenstellingen als differentie, al zich reproducerend verschil, werkt regelend op de materiële resultaten van de arbeid in. /

(27) Passim: Een verdere uitdrukking van de dialectische natuur van de economische stimulering bestaat tenslotte daarin, dat de economische hefbomen als een systeem, een dialectisch gestructureerd geheel, werken, wiens afzonderlijke elementen met elkaar wisselwerkingverhoudingen aangaan, waarbij een één hefboom, de winst, als fundamenteel, als bepalend in beeld komt. Ook hier laat zich hiermee dat deel drijfkracht van het socialisme, dat vooreerst alleen maar het kenteken van oorspronkelijke determinant liet zien, in feite de tegenstelling als constituerend element onthouden. Nu werkt de tegenstelling meestal niet in de zin van de absolute tegenstelling, doch is ondergeordend aan een overkoepelende eenheid. / De hoofdzakelijke kracht ter oplossing van de tegenstellingen in het socialisme, ter opheffing van de disproporties, ter uit de weg ruiming van de misverhoudingen zijn de bewust handelende, door de partij geïnspireerde en geleide massa’s. De tegenstelling vervult slechts op die weg zijn functie als bron van de socialistische ontzieling, dat in het handelen van de massa’s de voorwaarden voor de oplossing van ontstane tegenstellingen geschapen worden. Causaliteit en dialectische tegenstellingen gaan een noodzakelijke verbinding aan; de tegenstellingen vermag helemaal niet ‘an sich’ , doch slechts als basis van een omvattend mobilisatiemechanisme te werken. /

(28) Passim: Het socialisme heeft door schepping van het gemeentelijk eigendom aan de productiemiddelen, door bevrijding van de mensen van de uitbuiting de voorwarden daarvoor geschapen, dat zich de vaardigheden en talenten van alle mensen vol kunnen ontplooien. Darmee werd de droom van de burgerlijke humanisten van het verleden verwerkelijkt, die, zoals Kant, Herder, Fichte e.a., als het kenteken van een vrije en rechtvaardige maatschappij omvattende ontwikkelingsmogelijkheden voor alle individuen aanzagen. Door het socialisme werden drijvende krachten vrijgesteld, die het kapitalisme meer of minder verkommerden: de initiatieven, de vaardigheden, de talenten van het vol. Hier ligt een onuitputtelijk reservoir van bewegings- en ontwikkelingsstimulantiën van de socialistische maatschappij, dat als kostbaarste goed van de staatkundige en politieke geledingen uiterst zorgvuldig gekoesterd en bevorderd moet worden.”

—————————

(29) Gottfried Stiehler, “Der Dialektische Widerspruch – Formen und Functionen”, Akademie Verlag 1967; “In het socialisme bestaat de oplossing van tegenstellingen meestal daarin, dat een verschieting, die overwegend door kentekens van het oude, overleefde gekenmerkt is, op de ontwikkelingshoogte van een andere, haar polair tegenoverstaande verschijningen geheven word, waarmee ontstane misverhoudingen overwonnen worden. Zo word in het proces van het praktische werk door leden van landbouwcommunes de tegenstellingen tussen het nieuwe socialistische zijn van de gemeenschapboeren en hen achtergebleven bewustzijn opgelost. De doorzetting van het socialistische bewustzijn stelt de ontwikkelingsmatige gelijkschakeling, aanpassing van beide zijden voor, en wel word het bewustzijn niet alleen mar kwantitatief ontwikkeld, doch het ervaart een fundamentele omvorming; I.p.v. een kleinburgerlijk, ik-betrokken geheel treedt socialistisch gemeenschapsbewustzijn. Het hierbij halen een ontwikkelingsjachtige synchroniciteit veronderstelt, zoals inzicht hier bevestig, een kwalitatieve omvorming van de achtergebleven zijde. Gelijktijdig worden strengen in wisseling van aflopen uit de weg geruimd; want natuurlijk kan zich een productieve wisselwerking tussen socialistisch zijn en burgerlijke bewustzijn niet voltrekken.

(30) Passim: Hiertoe is veelmeer een zakelijke overeenstemming nodig van dien aard, dat beide zijden de zelfde sociale kwaliteit laten zien. De kwalitatieve omvorming van de achtergebleven zijde met natuurlijk niet altijd het karkater van een fundamentele omwenteling, een volledige nieuwvorming heeft. Veelmeer zal het zich juist in het socialisme vaker daarom gaan om een gedeeltelijk achterblijven van één zijde van de dialectische wederzijdse relaties door geschikte maatregelen te verhinderen. Waarbij deze maatregelen het karaker van een optimalisering van de andere zijde, een overwinning van gebreken kunnen hebben. Zo komt het erop aan, dat de ontwikkeling van de prestatievaardigheid gelijke tred houdt met het initiatief van de meest progressieve werkenden. Daarbij worden begrensde, gedeeltelijke tegenstellingen voortdurend opgelost, een proces dat zich door een zekere geleidelijkheid, voortdurendheid presenteert dan duidelijk maakt, de tegenstellingen in het socialisme helemaal niet noodzakelijk een toepassing moeten ervaren, doch dat in het historische voortschrijden van de communistische ordening de niet-overeenstemmingen een meer begrensde omvang kunnen aannemen. [natuurlijk kunnen ook in dit proces sprongen, fundamentele, kwalitatieve omvormingen, voor.]”

——————

(31) Gottfried Stiehler, “Der Dialektische Widerspruch – Formen und Functionen”, Akademie Verlag 1967; “Een bijzonder vorm van de oplossing van tegenstellingen stelt het erbij halen van tijdelijke gelijkheden in werking in het kapitalisme voor. Voor de tegenstellingen in het kapitalisme geld, dat hen oplossing – bij het voorbestaan van de kapitalistische verhoudingen – slechts gedeeltelijk, relatief, voorbijgaand karakter heeft. K. Marx ontwikkelde reeds in ‘Elend der Philosophie’ en later in het ‘Kapital’ het inzicht van het relatieve karakter van de oplossing van de tegenstellingen tussen productie en noodzaak in het kapitalisme. Het liet zien, dat de concurrentie om de prijs van het weggooien van producten gewelddadig en convulsief de overeenstemmingen van beide zijden tijdelijk herstelt, waarbij deze overeenstemming voortdurend heen en weer gekwetst word. /

(32) Passim: Het zich bij de relatieve oplossing van tegenstellingen van het kapitalisme om een tijdelijke verzoening van de tegendelen binnen de oude vorm, onder de oude maatschappelijke voorwaarden. Daarom is dit geen werkelijke oplossing van de tegenstellingen, doch slechts het oplossing van de vorm, in welke zij zich bewegen en onthouden kunnen. Dergelijke tegenstellingen worden uiteindelijk slechts door hen volledige overwinning opgelost. Vaak bestaat de oplossing van tegenstellingen in het kapitalisme daarin, dat zij op een andere sfeer overgedragen worden, waar zij zich vrijelijk des te energieker ontwikkelen. Marx wees bv. Daarop, dat bij buitenlandse handel de tegenstellingen van de kapitalistische reproductie slechts op een meer uitgebreide sfeer verplaatst en hen daarmee tegelijkertijd een grotere werkingskring opent. Zo is de beweging van de tegenstellingen in het kapitalisme meestal daardoor gekentekend, dat zij voortdurend gedeeltelijk overwonnen worden, maar zich net zo voortdurend op bredere basis, in verscherpte vorm reproduceren. /

(33) Passim: Dat dit ook voor het kapitalistische heden geld, maakt de elegante opmerking van een burgerlijk ideoloog duidelijk, waarnaar in het moderne kapitalisme de afstand tussen dat wat bereikt werd, en dat wat eigenlijk mogelijk geweest zou zijn, altijd groter word. Moderne onderzoekingen van marxistische economisten laten zien, dat de uitweging van de tegenstellingen in de imperialistische landen zich door mechanismen voltrekt, die het gewelddadige, voorbijgaande karkater van deze afweging onmiddellijk nodig maken.”

——————-

(34)Miran Mtschedlow, “Sozialismus – ein neuer Zivilisationstyp”, Dietz 1983; “De mensheid in zijn geheel is in de eerste plaats daaraan geïnteresseerd, dat zich de wezenlijke krachten van ieder persoonlijkheid onder menswaardige sociale voorwaarden ontwikkelen. Deze wezenlijke krachten kunnen zich zoals bekend slechts onder de arbeidsbezigheid, de materiële productiebezigheid, slechts door de altijd omvattende en verstandig gecontroleerde gebruik van de ressourcen e mogelijkheden van de natuur realiseren en in verschijning treden. Daarom dat de marxistisch-leninistische wetenschap er van uit, dat slechts in het verloop van de sociaalhistorische praktijk onder uitsluiting van ieder vorm van uitbuiting en onderdrukking de beroeping, om bestemming van de mensen alomvattend gerealiseerd kan laten worden, om zich zijn vaardigheden breed te ontplooien, zijn behoeften zich vervolkomen en groeien, zijn belangen rijker worden en zich alle vormen van productieve en geestelijke activiteit ontwikkelen. De vooruitgang van de globale beschaving is van de vervolkoming van de creatieve talenten van de persoonlijkheid niet te scheiden of, om met Marx’ worden te praten, van ‘de ontwikkeling van alle menselijke krachten als zodanig, niet gemeten als een vooruit gegeven maatstaf.”

——————

(35) Div., “UnserWeltbild – Marxistisch-Lenistische Weltanschauung und sozialistische Gesellschaft”, Verlag der Wissenschaften 1970 – W. Eichhonr I, “Zurphilosophischen Analyse gesellschaftlicherSysteme”; “In de theorie van de materiële verhoudingen en de door de gedetermineerde overige maatschappelijke relatie moeten drie aspecten bijzonder naar voren gebracht worden, die voor de marxistisch-leninistische systeemopvatting van de maatschappij zeer belangrijk zijn, daar in hen de beslissende bijzonderheden van de systeemproblematiekin de maatschappij tot uitdrukking komen. // Ten eerste is vast te stellen, dat de maatschappelijke relatie geen van de praktische bazigheid van de mensen onafhankelijk zijn voorstellen Doordat zich de individuen naar gelang van hen belang – dus overeenkomend de voorwaarden en benodigdheden van hen praktische levensbezigheid – in oneindige veelvoud tot elkaar praktische verhoudingen, scheppen zij hen maatschappelijke relatie, een compleetheid, een system van dezelfde of zij zich daarvan bewust zijn of niet. Marx en Engels benadrukken: ‘… de verhoudingen van de individuen kunnen onder alle omstandigheden niets anders als hen wederzijde gedrag … zijn.’ Zijn benoemen daarom de maatschappelijke verhoudingen als ‘wijze van hen wederzijdse gedrag’. Dat betekent, dat de maatschappelijke verhoudingen niet uiterlijke vormen zijn, doch innerlijke bemiddelingen, innerlijke ‘vormbepaaldheid’ van het proces, structuren vande levende productieve relatie van de mens op denatuur [de doelmatige toe-eigening vande natuur door de mens] en dedaarbij zich realiserende verhoudingen vande individuele en collectieve bezigheid vande mensen onder elkaar. Het hier om steenstructuren, die zowel uit de praktische bezigheid van de mensen voortkomen als ook diens tegenwoordige historische voorwaarde vormen en zo een bepaalde maatschappelijke doelbepaling, een maatschappelijke doelgerichtheid determineren. /

(36) Passim: Ten tweede komt naar voren, dat maatschappelijke verhoudingen steeds historische verschijningen zijn en in de klassenmaatschappij klassenkarakter bezitten. In tegenstelling tot de burgerijker theoretici, welk de burgerlijke maatschappij voor eeuwig, onveranderlijk afgemaakt gegeven aanzagen verhief Marx de eis, om wetenschappelijk te verklaren ‘hoe de verhoudingen zelf geproduceerd werden, c.q. de historische beweging, die zij in het leven roept’. Een voorstelling van de materiële matschappelijke verhoudingen en de uit hen voortkomende ideologische verhoudingen moet daarom steeds verbonden zijn met de helderstellingen van hen historische inhoud, met het onderzoek van de historische subjecten, uit hen bezigheid van de gegeven of toekomstig ontstaande verhoudingen als resultaat en vormbepaaldheid van deze bezigheid voortkomen. Deze subjecten echter zijn sinds de oplossing van de oergemeenschap klassenkrachten. De fundamentele vraag van de systeemopvatting van de heersende maatschappelijke relaties bestaat daarom in de analyse van die klassenkrachten en klassencreaties, die de inhoud van een gegeven historische beweging zijn en daarom ook de inhoud van de maatschappelijke verhoudingen determineren. De maatschappelijke verhoudingen bestaan als tussenmenselijke ruimte, wiens karakter door bepaalde klassenkrachten gekenmerkt is. Op deze wijze vormen zij een historische totaliteit, die een ontwikkelingstrap vertegenwoordigd, een totaal van ontwikkelingsvormen van de mens, zijn productieve krachten, zijn maatschappelijke organisatie, zijn private maatschappelijke bezigheid. Hier komt naar voren, dat maatschappelijke verhoudingen en systemen in onze tijd slechts op de achterrond van de wereldwijde overgang kapitalisme naar socialisme en de klassenstrijd van deze beide systemen en de hen vertegenwoordigende klassenkrachten juist beoordeelt en geprognosticeerd kunnen worden. /

(37) Passim: Het historische materialisme verkrijgt zo dus de innerlijke verbinding van de systeemanalyse van de maatschappij met de analyse van de klassenkrachten, met het onderzoek van de historische inhoud en de historische perspectieven van de klassenstrijd. Het vermogen van de maatschappijtheorie vereenzelvigt zich uiteindelijk naar hen operatieve waarde in de zin van de bewuste vorming van de klassenstrijd van de arbeidersklasse, de strijd voor het socialisme. Daarom kan de systeemanalyse van de maatschappij slechts haar eigenlijke doel vervullen, wanneer zij zich als theoretisch instrument van de verklaring, prognose en de praktische verandering van de wereld in de handen van de arbeidersklasse en haar partij handhaft. Het historische materialisme is onverenigbaar met alle in de burgerlijke maatschappijtheorie en sociologie wijd verbreide pogingen, van de analyse van de concrete historische en klassenmatige bestaansvoorwaarden van de maatschappij in onze tijd af te leiden en op abstracte, onhistorische klassenmatig onverschillige mechanismen, gedragswijzen en structuren te oriënteren. //

(38) Passim: Het derde aspect van de maatschappelijke relaties, die voor de sociale systeemanalyse van betekenis is, betreft de relatie van de mensen tot hen maatschappelijke verhoudingen. Het voortkomen van de maatschappelijke relaties uit de praktische menselijke bezigheid, de vormbepalende inwerking van de eerste op de laatste en onze bepaalde historische voorwaarden onvermijdelijk het karakter van verzelfstandiging en vervreemding aan, die in het kapitalisme en imperialisme hen hoogste punt en hen toespitsing bereikt. Een fundamentele bedoeling van het socialisme, vooral van de vorming van het ontwikkelde maatschappelijke systeem van het socialisme, bestaat in het uit de weg ruimen van heel de vervreemding van de verhoudingen van deze producerende individuen, in de alzijdige toe-eigening van de maatschappelijke relaties door de individuen, in de bewuste opbouw van de maatschappelijke verhouding van de mensen overeenkomend de benodigdheden van hen voortschrijdende socialistische productie- en reproductieproces. Mars en Engels wezen erop, dat de kapitalistische ontwikkeling de mensen voor de noodzakelijkheid stelt, ‘aan de plaats van de heerschappij van de verhoudingen en de toevalligheid over individuen de heerschappij van de individuen over de toevalligheid en de verhoudingen te stellen … De door de tegenwoordige verhoudingen voorgeschreven taak valt samen met de taak, om de maatschappij communistisch te organiseren. De ontwikkeling van de socialistische landen laat zien, dat dergelijke veranderingen in de maatschappelijke verhoudingen en in hen systeemsamenhang doorgaans in de macht van de mensen staan, echter niet willekeurig vervolgen kunnen. Zij zijn in hen gelijkheid en noodzakelijkheid door de hele ontwikkeling van de productieve krachten en de maatschappelijke relaties zelf gedetermineerd. Vooral kunnen zij slechts dor klassenkrachten bewerkstelligd worden, die ten gevolge van hen objectieve positie in de maatschappelijke creaties als drager van deze verandering effectief worden en de vereiste georganiseerdheid en bewustheid opbrengen./

(39) Passim: Hieruit komt naar voren, dat het volledig fout is, door abstracte, voorgestelde, levensvreemde idealen uit te gaan en de maatschappelijke verhoudingen aan hen aan te passen te willen. Een dergelijk gebeuren is idealistisch en utopistisch. Het is bovendien karakteristiek voor het tegenwoordige revisionisme dat van dergelijke levensvreemde ‘onrealistische idealen’ uitgaat, deze als ‘kritische’ maatstaven aan de verwerkelijking van het socialisme aanlegt en op e manier zijn conservatieve en restauratieve aanvallen op de staats- en maatschappijverordening van de socialistische landen naar voren brengt. De werkelijke, positieve, wetenschappelijk gestelde humanistische taak en de kunst van de leiding van het volk door de marxistisch-leninistische patij bij de opbouw van het socialisme kunnen zo bepaald worden: Het is nodig, om die maatschappelijke verhoudingen [c.q. die van de zich ontwikkelende socialistische levenspraktijk de door de arbeidersklasse gevoerde werkende massa’s het beste overeenkomen en dienen, vooruit kijkende bemiddelen en de massa’s tot bewuste en planmatige realisatie van de relaties te mobiliseren. Het komt er dus op aan, die productieverhoudingen, de vorm van de planning en leiding en de democratische deelname van massa’s, hun staatskundige en politieke organisatievormen te vinden en prognostische te concipiëren, die onder de tegenwoordige voorwaarden van de verbitterde strijd tussen het socialistische en het kapitalistische system en de wetenschappelijk-technische revolutie een optimale ontwikkeling van de productieve krachten van de socialistische mensen en de socialistische gemeenschap te waarborgen. Deze taak kan slechts opgelost worden door rekening te houden met de systeemkarakters van de socialistische maatschappij, c.q. op de basis van de verdere vorming van de socialistische productieverhoudingen moeten de maatschappelijke verhoudingen op alle gebieden van het maatschappelijke leven in de genoemde zin planmatig en doelmatig ontwikkelde worden. /

(40) Passim: Dat is een echt werk van het reële, socialistische humanisme. De prediking van een abstract, van de voorwarden van de klassenstrijd in onze strijd afziend ‘humanistisch socialisme’ en de illusies van krachten, die tussen de fronten van de klassenstrijd dwalen. Deze conceptie heeft geen enkele vraag van de socialistische opbouw van een dergelijke oplossing nader gebracht; zij heeft slechts alle problemen verwaterd en de ideologische diversie in de socialistische landen van de kant van de imperialistische machten voedsel gegeven. De kleinburgerlijke fractie van ‘humanistisch’ socialisme is – zoals de ervaringen van de klassenstrijd meervoudig bewezen hebben – een gevaarlijke variant van het werkelijke strijdvaardige socialistische humanisme. De revisionistische woordvoerder van een dergelijk illusionair schijnhumanisme beroepen zich ten onrechte op de eis van Marx’ ‘Alle verhoudingenonver te werpen, in welke de mens een verlaagd, een geknecht, een verlaten, een verachtelijk wezen is’. Op deze regel kan zich slechts degene beroepen, die door de klassenposities van de arbeidersklasse en het socialistische wereldsysteem uit de strijd tegen het imperialisme en de imperialistische ideologie voert en wie een positieve, wetenschappelijk gefundeerde conceptie ontwikkelt, hoe de socialistische verhoudingen te vormen zijn, zodat de mens onder de voorwaarden van de strijd tussen de tegenstrijdige maatschappijsystemen en onder de voorwaarden van de wetenschappelijk-technische revolutie een verantwoordelijke schakel vande socialistische gemeenschap, een veelzijdig gevormd en vaardig, zijn productieve maatschappelijke krachten panmatig ontwikkelend, gebruikend en beheersend wezen zou worden. /

(41) Passim: Deze positief humanistische taak van de vorming van universeel ontwikkelde individuen, wiens maatschappelijke relaties als hen eigen, gemeenschappelijke verhoudingen ook hen gemeenschappelijke controle onderworpen zijn’, loopt onder onze voorwaarden erop uit, om de socialistische maatschappijrelaties in hen innerlijke systeemsamenhang, overeenkomendmet de door het VIIe congres van de SED gewezen lijn, omvattend te ontwikkelen. Het humanisme van deze marxistisch-leninistische conceptie van de vorming van de socialistische maatschappelijke verhoudingen is niet in een mystieke sfeer buiten de geschiedenis en de klassenstrijd, te zoeken, hij ligt ’in de zaak zelf’, in de oplossing van de genoemde taken door de werkenden en in hen belang. Ook hier is daaraan te herinneren, dat de maatschappelijke relaties uit de praktische bezigheid van de mens, uit het werken van klassenkrachten naar voren komen. Hiervoor is ten eerste een zich voortdurend vestigend bondgenootschappen een zich voortdurend verdiepende vriendschappelijkesamenwerking van alle klassen en lagenonderdoelbewuste leiding van de arbeidersklasse nodig. Ten tweede is der de bewuste bezigheid nodig van de werkenden onder leiding van de marxistisch-leninistische partij en de socialistische staat, om het ontwikkelde systeem van de socialistische maatschappelijke verhoudingen voort te brengen. Ten derde is het nodig, om het niveau van de socialistische prestatievaardigheid voortdurend te verhogen, waarbij er rekening met te houden is dat deze bezigheid het steeds met de planning, vastlegging en realisatie van maatschappelijke verhoudingen dus met bezigheidsvormen en – richtingen van grote klassenkrachten, te doen heeft, daarom geenszins een ideologievrije, doch een primair politiek-economische en politiek-ideologische bezigheid in de zin van de arbeidersklasse en haar partij is. /

(42) Passim: wanneer de materiële maatschappelijke verhoudingen de fundamentele legenden, primaire, oorspronkelijke verhoudingen voorstelen, die de hele momentane system samenhang, de totaliteit van de maatschappelijke verhoudingen determineren, zo wel de grote betekenis begrijpelijk, welke het marxisme-leninisme de economische klassenmatige structuur van de aan de orde zijnde maatschappij als de reële maatschappelijke basis erbij neemt. Echter is de onderzoeking van deze structuur in het marxisme-leninisme nooit doel op zichzelf. Haar doel bestaat veelmeer daarin, om de op op dat moment heersende maatschappelijke systemen op het spoor te komen en hen wetmatigheden en gedragswijzen te onthullen [of te voorspellen].Zij moet uitsluiting geven over de mogelijke gedragswijzen van het maatschappelijke totaalsysteem over zijn historische functies bij de ontwikkeling van productieve krachten, de arbeidsproductiviteit, de cultuur, in het kort: de productieve krachten van de mensen en de menselijke maatschappij, over zijn gedrag tegenover andere maatschappelijke systemen. De structuuranalyse moet er toe dienen, om die klassenkrachten vast te stellen, die het heersende maatschappelijke totaalsysteem, zijn functies en de gedragswijzen op grond van hen objectieve positie in de productieverhoudingen en op grond van de daardoor veroorzaakte belangen de structuur geven, c.q. die klassenkrachten te bepalen, die objectief als bewegende krachten van een omvorming of verdere ontwikkeling van het systeem optreden.

(43) Passim: Vooral bestaat het doel van de marxistisch-leninistische systeemanalyse van het maatschappelijke leven uiteindelijk daarin, de wetmatigheden en gedragswijzen van maatschappelijke systemen in de praktische klassenstrijd, in de leidende bezigheid van de partij van de arbeidersklasse, bij de schepping van de ontwikkelde socialistische maatschappij te gebruiken. In het begrip van de economische maatschappijformatie laten zich de beslissende theoretische en methodologische gezichtspunten van een marxistisch-leninistische systeemanalyse van het maatschappelijke leven samenvatten. Dat betekent tegelijkertijd, dat het begrip van de economische maatschappelijke formatie het fundamentele begrip van het is van het historisch materialisme is. De hoofdinhoud van dit begrip bestaat in de dialectische wisselrelaties tussen productiekrachten, productieverhoudingen en bovenbouw.”

———————

(44) Div. “Grundlagen des Marxismus-Leninismus – Lehrbuch“, Dietz 1963; “The bourgeois critics of the social order try to prove that it is incompatible with the freedom of personality. Revolutionary Marxism, they mean, ascribes no value to human personality. Hundreds of books, thousands of articles have been written about the totalitarianism of the socialist order, about the ‘absorption of personality by the collective, about the’ levelling of man ‘in socialism. But nothing is more false than these claims. // The liberation of the personalities through the liberation of the working masses – the spiritual aspect of a person, his relationship to the other people and his individual consciousness depend on the character of the society in which he lives. / The bourgeois propaganda glorifies the capitalist order as the realm of freedom of personality and presents the formal-legal equality of people as the only possible form of equality. But in terms of craftsmanship, the acquisition of capital means the greatest desecration of human personality. / Capital builds all relationships between people only on narrow-minded entitlement to profit. Money replaces all personal qualities of a person. Marx wrote about it: ‘What I am and what I can do is therefore by no means determined by my individuality. I’m ugly, but I can buy the most beautiful woman. so I am not ugly, for the value of ugliness its restrictive power is destroyed by money. I – according to my individuality – am lame, but money gives me 24 feet; so I am not lame; I am a bad, unreasonable, unscrupulous, mindless man, but the money is deserved, so are its owners The money is very good, so its owner is good … ‘/

(45) Passim: On the one hand, or society, exhausting work and constant concern about daily bread wear down and numb people. On the other pole, the over-saturation with the goods of life and the lack of fruitful social activity create the desire to withdraw into the intimate experiences of one’s own “I”. Such individualism evokes feelings of boredom and disunity. With the decay of bourgeois society, this individualism easily transforms itself into animal wolf egoism, into that ideology of the superman, which Nietzsche so blatantly expressed in his philosophy and which then became a cornerstone of the fascist worldview. All of this is real ‘destruction of personality’. / The socialist revolution alone shows the way out of this situation. ‘If man is formed by circumstances, then circumstances must be formed human.’ There can be no freedom of man from society; freedom is only possible within society. In order to liberate personality, all human beings must be recognized and the social relations which they concave changes the masses – these ideas are represented by the communists, and on these their ideology of collectivism is based. / When bourgeois propaganda accuses the Marxists of ‘the destruction of personality, it tacitly assumes that the basis of personality is private property. But the abolition of private property is only dreadful for those whose whole social situation, from the comfort of everyday life to their authority over others, is not based on their individual abilities and personal merits, but on the privileges of wealth. To such people, the abolition of private property and the means of production that they have used to exploit and humiliate other personalities appear to have really been used as the abolition of their own personality, really as the abolition of their own personality, above all because it makes them lose the possibility of an inactive life to defend, for work is the most terrible misfortune for the parasitic bourgeoisie.

(46) Passim: Socialism, on the other hand, offers working and talented people every opportunity to develop and use their individual talents. Only the socialist order allows’ the majority of the working people to work in a field of activity in which they can excel, develop their abilities, reveal those talents that the people, an inexhaustible source, brings forth, and capitalism by the thousands and crushed, held down and crushed millions’. / For the first time in history, socialism recognizes the rights of ordinary people, who always disregard bourgeois ideology as a ‘gray mass’, including development and creative activity. At the same time he guarantees this right by leaving into the hands of society all material means that enable people to develop their talents and abilities. The more the socialist order is consolidated and an abundance of material and spiritual goods The more perfect the social relations are, the more favourable are the conditions for the comprehensive development of the personalities of all members of society. “

Doodscultuur, Egypte

(1) J. Vergote, “De Godsdienst van het Oude Egypte”, Peeters 1987; “Alle werken over de Egyptische godsdienst houden voor dat de instandhouding van het lijk conditio sine qua non is van het voortbestaan: worden het lijk of de beelden, de ‘eewigheidslichamen’, vernietigd, dan verdwijnt ook d eziel, de ba. Deze opvatting verklaart weliswar het bestaan van de mumificering maar zij ontneemt alle betekenis aan het dodengericht en de idee van de vergelding in het hiernamaals. Ontelbare mensen die vroom geleefd hebben doch het nodige vermogen niet bezitten om zich te laten mummificeren of behoorlijk te laten begraven zijn onherroepelijk verloren. De koning of de hoveling wiens graf geschonden en wiens lichaam op de oever van de stroom wordt geworpen vervalt zonder enige persoonlijke schuld van de hoogste gelukzaligheid in het diepste ongeluk. Hun lot is precies hetzelfde als dat van de vijanden van Re en Osiris. Het is treffend te constateren dat onder de talrijke voorbeelden vande ‘tweede dood’ welke J. Zandee aanhaalt geen enkel de vernietiging van de levensnoodzakelijke delen der persoonlijkheid [ba, schaduw, toverkracht] toeschrijft aan het teloorgaan van het lichaam. In het Gesprek van de Levensmoede met zijn ziel dreigt de ba allen het lijk te verlaten indien de man zelfmoord pleegt door zich in het vuur te storten. Anderzijds is Dodenboek 89 een spreuk die moet bewerken dat de ba bij de mummie blijft. Geen enkele auteur schijnt de vraag te stellen waar hij dan wio heengaan. Men moge ook in overweging nemen dat de teksten die een twijfel uitdrukken over de doelmatigheid van de osiriaanse begrafenis niet het voortbestaan van de ba maar zijn bewegingsvrijheid loochenen. …

(2) Passim: Indien men de algemeen gangbare gedachte van de ‘conditionele onsterfelijkheid’ laat varen, unnen de schijnbaar tegenstrijdige gegevens ons inziens op de volgende wijze met elkaar verzoend worden. Wij veronderstellen dat voor de Egyptenaren, tenminste voor die van het Middden Rijk en het Nieuwe Rijk, de ziel in principe onsterfelijk was. Zij werd evenwel vernietigd wanneer de zondaar door het dodengericht tot de ‘tweede dood’ veroordeeld werd. De mummificatie had tot doel de ba aan het lichaam en aan de aarde te binden; de ziel van hem die door Sosiris rechtvaardig was bevonden [maa cheroe] kon zich vrij bewegen onder de goden en onder de geesten van de Doeat maar het was haar tevens gegeven het aardse bestaan voort te zetten. De vernietiging van de mummie of van het graf verbrak het contact van de ba met deze wereld en verbande hem voor goed naar de Doeat, waar hij gelukkig verder leefde in het Biezenveld; sommige Egyptenaren bleven blijkbaar ook vasthouden aan de oude opvatting van de reis met de zonneboot. Deze ‘verminderde gelukzaligheid’ was van meetaf het deel van de gerechtige die niet rijk genoeg was om zich een graf te laten bouwen. / Een paar analogieën kunnen misschien onze stelling nog aannemelijker maken. Ook bij de Grieken bestond, mutatis mutandis, de opvatting dat de ziel verbonden blijft met het lijk. Zolang dit laatste niet begraven was bleef de ziel op de aarde ronddwalen en kon niet naar de Hades gaan. Evenals de Egyptenaren geloofden de Grieken dat de ziel onsterfelijk is, doch zonder daaruit te besluiten dat zij niet konden vergaan: naar het getuigenis van Synesius [4e eeuw n.C.] meenden sommigen in Homerus het bewijs te vinden dat verdrinking de totale vernietiging van de mens met zich brengt.”

————————–

(3) W.Brede Kristensen, “ Het leven uit de dood –Studiën over Egyptische en Oud-Griekse Godsdienst “, De Erven F. Bohn 1949; “Het is al tekenend, dat verschillende van de bekende Egyptische goden, wier kosmische natuur wel bekend is “heren van ma-a-t genoemd werden. De uitdrukking komt zó dikwijls voor, dat de Egyptische godsdienst tot de zogenaamde ethische godsdiensten gerekend zou moeten worden, indien ma-a-t werkelijk hetzelfde betekend als “rechtvaardigheid”. Maar dat is niet het geval. Ma-a-at betekent de levensorde en wet, die niet alleen voor mensen geldt, maar voor de ganse schepping. De levenswet is zeker dikwijls ethisch opgevat, waar het de mensen betreft. Maar niet altijd en niet in de eerste plaats. De mens is ook kosmisch bepaald: als eerste voorwaarde van zijn eeuwige leven geldt zelfs, dat hij met goddelijke machten van het wereldleven in verbinding staat. En de levenswet van deze machten, haar ma-a-t heeft met ethische normen weinig of niets uit te staan. Haar leven is het mysterie van opstanding. Daarom zien wij de godin Ma-a-t onophoudelijk in het gevolg van de zonnegod: zij vergezelt hem, wanneer hij ’s avonds in het dodenrijk neerhaalt en er ‘s morgens uit verrijst. Zij wordt zelfs het leven van de zonnegod genoemd: ma-a-t is zijn spijs en drank. Wij lezen, dat zijn hele wezen van ma-a-t bestaat. Dat wil niet zeggen, dat hij een ethische god is, maar dat de vaste orde en het eeuwige leven der wereld zijn wezen uitmaken. De zonnegod heeft de kosmische orde geschapen, en daarom heeft Ma-a-t dikwijls zijn dochter. Maar hij is van de zelfde orde afhankelijk. /

(4) Passim: Een bekende tekst, drukt dit aldus uit”hij bestaat door haar, en zij bestaat door hem. Ma-a-t kan hier onmogelijk met “rechtvaardigheid”vertaald worden. In deze samenhang vertegenwoordigt zij veeleer de kosmische dan de ethische wet. / Volgens onze voorstelling zijn komische wet ( natuurwet) en ethische wet heel verschillende begrippen. De ouden daarentegen, en niet alleen de Egyptenaren, maar de meeste volken de oudheid, waaronder ook de Grieken, hebben dit heel anders opgevat. Zij waren vertrouwd met de gedachte aan een allesomvattende orde, die zowel voor de mens als voor de natuur geldt, een universele levenswet, waarin de ethische en de kosmische bepalingen elkander dichtbij naderen. Ma-a-t betekent levensweg, de orde van het onvergankelijke leven, opstanding in de wereld der natuur en van de mens. Haar natuurzijde openbaart zich in de regelmatige gang der dingen. Het eeuwige leven van de zonnegod is de orde van Ma-a-t. Maar haar werkzaamheid werd vooral in het leven der aarde gezien, dat onder alle wisseling eeuwig is. Volgens de overoude opvatting is zij een aardgodin, gelijk ook de Griekse Thermis, de heerseres der rechtvaardigheid, of, beter gezegd der vaste orde, een aardgodin is, dezelfde als Ge.”

—————————

(5) W.Brede Kristensen, “ Het leven uit de dood –Studiën over Egyptische en Oud-Griekse Godsdienst “, De Erven F. Bohn 1949; “Niet de enkele plant, maar de “geknoopte “plantenbundel was het beeld van het organische leven. Aan de Egyptische bloemenbundel, een gestyleerde bouquet “leven”genoemd, beantwoordende Romeinse fasces, die de Eleusinische fakkel ( die ook een bundel is), de bakchos in de Dionysodienst en het baresman in de Avestagodsdienst. Het zijn allemaal zinnebeelden van de levensorde der aarde, die ook de levensorde der mensen is. Door de symboliek van het binden, losse delen tot een geheel te verzamelen, hebben de Ouden het levensverschijnsel als een organische werkelijkheid willen kenmerken. Volgens overoude voorstelling is namelijk de wijsheid een kosmisch begrip; zij openbaart zich voornamelijk in de orde en in het eeuwige leven van de wereld. Het magische woord, dat de wereld schept, is daarom tevens de volmaakte wijsheid. / Bovendien lag de beschouwing voor de hand, dat het ware wezen van de werkelijkheid moet weergeven; het moet m.a.w. van volmaakte inzicht getuigen. Inderdaad berust de magische kracht geheel en al op mysterieus inzicht; hij die het wezen de dingen ( of hun “naam”, zoals de ouden zeiden) kent, heeft ze daardoor in zijn macht. Deze opvatting van het magische woord vindt men in hoofdzaak in alle zogenaamde primitieve godsdiensten terug. / Overal en altijd wordt aan het magische woord een scheppende kracht toegeschreven, en het vertegenwoordigt steeds het hoogste inzicht en de grootste macht. Het eigenaardige en interessante van de Egyptische formulering is de consequente wijze waarop de voorstelling wordt volgehouden. Opzettelijk wordt het magische woord met het begrip leven in verband gebracht. Het toverwoord is het levenswoord, scheppend evenals het leven scheppend is. / En het is het woord van de wijsheid, omdat het levensgeheim van de mens en van de wereld er door uitgedrukt wordt. / Daarom waren het woord en de wijsheid er in de beginne en werken zij nog door in al wat leeft.”

(6) W.Brede Kristensen, “ Het leven uit de dood –Studiën over Egyptische en Oud-Griekse Godsdienst “, De Erven F. Bohn 1949; “Het begrip dood had voor deze mensen een andere betekenis, een rijkere inhoud dan voor ons. De wereld van de dood verborg grotere krachten en omvatte rijker mogelijkheden dan de wereld van ervaring en eindigheid; zij was de grondslag van het ganse bestaan, dat wij het wereldleven plegen te noemen. Daarom was zij ook, zoals wij later zullen zien, de plaatst van het volmaakte inzicht, dat alleen bij de levensbron bereikt kan worden. De gedachte aan deze “dood” – of zullen wij nu zeggen; aan dit goddelijke leven?- heeft de Egyptenaren dieper bewogen en hun volksaard sterker bepaald dan de gedachte aan de verschijnselen en ervaringen van het aardse leven. En wat voor ons wel het belangrijkste is: door deze wereldbeschouwing hebben zij aan het godsdienstige en wijsgerig denken der mensheid waarden van der blijvende betekenis toegevoegd. De ouden hebben de wijsheid der Egyptenaren niet alleen op afstand bewonderd; zij hebben ook van hen geleerd. En zij hebben voor zich zelf en voor latere geslachten vruchtbaar weten te maken. / Dit was het begin van het begrip dat het individu na zijn dood deel kon blijven uitmaken van het leven van de gemeenschap.”

(7) W.Brede Kristensen, “ Het leven uit de dood –Studiën over Egyptische en Oud-Griekse Godsdienst “, De Erven F. Bohn 1949; “De slang, die de machten van ondergang en opgang in zich verenigt, vertegenwoordigt het goddelijke leven in zijn volheid. Dat blijkt het duidelijkst uit haar gelijkstelling met de god Toem, de hoofdgod van Heliopolis. In Toem is namelijk het monoistische godsbegrip uitdrukkelijk geformuleerd. Reeds de naam toont het aan: Toem betekent “samenvatting, afgeslotenheid, totaliteit”. Het woord komt met de betekenis ook in de Semietische talen voor. Hij werd als de schepper der wereld vereerd en bestond vóór alle andere goden, die als uitstralingen van zijn wezen beschouwd werden; hun verscheidenheid was in hem de goddelijke totaliteit. De tegenstanders Horus en Set waren in hem verenigd; op zijn bevel werd hun strijd door Thot bijgelegd. Hij was de god van “het al”(tm), niet in pantheïstische zin, maar als de god die in het dodenrijk – want hij werd steeds als nachtelijk zonnegod opgevat – de tegenstrijdige factoren van het absolute leven omvatte. Meestal wordt hij in menselijke gedaante met de dubbele kroon op het hoofd, afgebeeld. Het is de kroon van “de twee landen”van Egypte, het Zuiden en het Noorden, die de bijbetekenis hebben van de andere en deze wereld, beide in Toem verenigd. Maar soms heeft hij de vorm van een slang met mensenhoofd of een dubbele slang, om “de twee landen( werelden) “ aan te duiden ; een tekst noemt hem de “slang, die door geen mens gekend en door geen god gezien is”. Dat is de slang der aarde en der zon, die hier het goddelijke leven in zijn volheid vertegenwoordigt.”

(8) W.Brede Kristensen, “ Het leven uit de dood –Studiën over Egyptische en Oud-Griekse Godsdienst “, De Erven F. Bohn 1949; “De nacht baart de dag. Het klinkt, zo eenvoudig, en een mytholoog of een ethnograaf van de oude stempel zal er alleen een stuk primitieve natuuropvatting in zien, die geen ander verklaring nodig heeft. De ouden hebben dieper gezien. De nacht kan alleen voortbrengen wat hij zelf bezit. Oorzaak en gevolg onderstellen een element van identiteit. Dat is allesbehalve primitief gedacht door de Egyptenaren. De ouden waren, met hun godsdienstig natuurgevoel, geen natuurkundigen; maar wijzen waren zij zeker. De tegenstrijdige gevoelens ten opzichte van de dood, die ik reeds noemde, deden zich ook bij de Egyptenaren gelden; maar in andere vorm dan bij de Babyloniërs. Het wanhopig onderdrukken van het verlangen om goddelijke, eeuwig leven te bezitten, waarvoor de Semietische godsdienstige hartstocht zulk een verheven uiting vond, was de Egyptenaren vreemd. Volgens hun gelood was het mysterie van de dood voor goden en mensen gelijk; de tegenstrijdige gevoelens en voorstellingen golden het wezen van de dood zelf. Waar hij ook verschijnt in natuur of mensenleven, overal heeft hij twee kanten, twee betekenissen: hij is aartsvijand, maar hij is tevens de enige volwaardige vorm van het ware leven. Het type doet meer aan de Christelijke, dan aan de Babylonische of Israëlietische beschouwing denken”

(9) Wohltatigkeit und Armenpflege im vorchristlichen Altertum – Ein Beitrag zum Probleem ‘Moraal und Gesellschaft”, Hendrik Bolkestein, A. Oosthoek 1939; “De oprichting van een stichting c.q. de afzondering van een kapitaal en het gebruik van de renten voor door de stichter bepaald doel, is een breuk, die als eerste in Egypte ate bewijzen is. Terwijl echter in de loop van de ontwikkeling van het instituut bij andere volkeren van de oudheid ook doelen van sociale aard opkwamen, – wij zullen benden zien, in hoeverre hierbij van armenzorg sprake was – heeft de stichting in Egypte altijd slechts een doel gediend: de gestroven voorname, het voortdurende voortbestaan van zijn familie – en hun aanhankelijkheid aan de stichter! – geenszins zeker, wilde daardoor de ononderbroken verzorging van de cultus van zijn ziel verzekeren. Van stichtingen voor weldadige doelen, waarvoor b.v. in de middelleeuwen de meeste stichtingen zouden moeten dienen, horen wij niets.”

——————

(10) J.H. Breasted, “Development of religion and thought in ancient Egypt”. Harper 1959; “… the magic of daily life was more and more brought to bear on the hereafter and placed at the service of the dead. As the empire rose in the sixteenth century B.C., we find this folk-charm among the mortuary texts inserted in the tomb. It is embodied in a charm now entitled ‘Chapter of Not Permitting a man’s heart to be Taken Wawy form Fhim in the nether World’, a chapter which we found already in the Coffin Texts of the Middele Kingdom. These charms have now increased in number, and each has ts title indicatint just what it intended to accomplich for the deceased. Combined with some of the old hyms of prise to Re and Osiris, some of wich might be recited at het funeral, and usulllay including als some account of the judgement, these mortuary texts were now written on a roll of papyrus and deposited with the dead in the tomb. In this these papryry which have nog commonly come to be caled the Book of the Dead. As a matter of fact, there was in the empirre no such book. /

(11) Passim: Each roll contained a random collection of such mortuary texts as the scribal copyist hapened to have at hand, or those which he found enabled hem best to sell his rolls; that is, such as enjoyed the greatest popularity. There were sumptous and splendid rolls, xixty to eighty feet long and containing from seventy-fuive to as may as a hundred and twenty-five or thirtty chapters. On the other hand, the scribes also copied small and modest rolls but a few feet in lengt, bering but a meagre selection fo the more important chapters. On two rolls exhibit the smal collection of charms and chapters throughout, and it was not until the Ptolemiaic period, some time after the fourth century B.C. , that a more nearly canonical selection of chapters was gradually introduced. It may well have been then, as we haeve said, that, properly speaking, there was in the empire ono Bood on the Dead, but only various gropus of mortuary chapters filling the mortuary papyri of the time. The entire body of chapters from which these rols were made up, were some two hunderd in number, although even the largest rols did not contain them all. The independence or dentity of each chapter is now evident in the custom of prefixing to every chapter a title – a custom which had begun in the case of many chapters in the Coffin Texts. Groups of chapters forming the most common nucleus of the bood of theDead were frequently called ‘Chapters of Ascending by Day’, a designation also in use in the Coffin Texts; but there was no curent titele for a roll of the Book of the Dead as a whole. /

(12) Passim: It is such productions as these wich form by far the larger proportion of the mass of texts which we term the Book of the Dead. To cal it the Bible of the Egyptians, then, is quite to mistake the functionand content of these rolls. The tendency wich brought forth this mas of ‘chapters’ is also characteristically evident in two other books each of which was in itself a coherent and connected composition. The Book of the Two Ways as old, we remember, as the Middle Kingdom, had already contributed much to the Bood of the Dead regerarding the fiery Gates through which the dead gained entrance to the world beyound and to the two ways by wich he was to make his journey. On the basis fo such fancies as these, the imagination of the pirests now put fort a ‘Book for him Who is in the Nether World’, describing the subterranean journey of the sun during the night as the passed trough twelve long cavernous galleries beneat ht earth, each one representing a journey of an hour, the twelve caverns leading the sun at last to the pont in the east where he rises.

(13) Passim: The other book, commonly called the ‘Book of the Gates’, represents each of the twelve caverns as entered by a gate and concerns itself with the passage of these gates. While these compositons never gained the popularity enjoyed by the Bood of the Dead, they are magical guide-books devised for gain, just as was much of the material which made up the Bood of the Dead. /  That which saves the Book of the dad itself from being exclusively a magical vade mecum for use in the hereafter its elaboration of the ancient idea of the moral judgment, and its evident appreciation of the burden of conscience. The relation with God had become something more than merely the faithful obsevance of external rites. It had become to some extent a matter of the heart and of character.”

—————–

(14) Gertrud Koch, “Die Einstellungist die Einstellung – Visuele Konstruktionen des Judentums”, Suhrkamp 1992; “In zijn invloedrijke essay over de ‘ontologie des fotografischenbildes’ begint Bazin met de kunst van de mummificering, die voor hem de eerste vorm van de beeldende kunst voorstelt: ‘Het eerste Egyptische standbeeld is de mens, gemummificeerd, gebeitst en in natron geconserveerd.’Echter ziet Bazin diametraal tegenover gestelde oplossingen uit het genetische databestand: doordat namelijk de mummie voor grafrovers beschermd moet worden door de maatschappij van terracottastandbeelden, heeft zich het beeld van de mensen als diens reddende schaduw op de weg in de eeuwigheid beweerd, de kunst van de afbeelding werd geschapen, om de mensen voor de vernietiging door tijd en dood te beschermen. Van het ‘antropologisch utilitarisme’ bevrijd, hebben zich de producten van het bed tenslotte vooral aan de positie van soortgelijkheid geïnteresseerd laten zien: ‘Wanneer de geschiedenis van de vormende kunsten niet slechts die van hen esthetiek, doch vooral die van haar psychologie is, want zij is wezenlijk de geschiedenis van de soortgelijkheid of, wanneer men zo wil, de geschiedenis van het realisme.”

——————-

(15) Jacques Le Goff, “De naissance du Purgatoire”, Éditios Gallimard 1981; “De lange geschiedenis van Egypte staat niet toe om meer te doen dan simpele ideeën te resumeren, over wat we weten betreffende de oordelen over de doden, en hoe die zich over de eeuwen hebben ontwikkeld in de verschillende sociale milieus. Het idee van een oordeel over de doden is zeer oud in Egypte. Zals Jea Yoyotte schrijft: ‘De uitvindingen van de oude Egyptenaren, het idee, de hoogmoed, de hoop van het oordeel dat te verbinden is met een lang fortuin.’ / Het Egyptische vuur is bijzonder indrukwekkend en geraffineerd. Het is een immense regio met muren en poorten, modderige moerassen en meren van vuur rond mysterieuze kamers. Maspero heeft onderstreept dat de Egyptische goden een berg beklimmen met besneeuwde hellingen. De denkbeeldige geografie van het destijdse Egypte heeft meen gevonden op bepaalde sarcofagen die een kaart van de andere wereld bezaten. De bestraffingen zijn talrijk en hard. De pijn lijkt zowel het lichaam als de ziel te betreffen. Zij zijn zowel fysiek als moreel, gekenmerkt door verwijdering van de goden. Al dit is ook gelijk aan een gevangenis. De pijnen zijn bloedig en de bestraffingen talrijk en verschrikkelijk. Maar op de zelfde manier zijn de meer helse versies van het christelijke vagevuur vergelijkbaar met het vuur va Egypte, alsof het geheel van zintuigen de eenheid van de persoon benadrukt. De denkbeeldige geografie bezit zeer veel van het Egyptische in haar visies van het vuur. De ‘ontvangstkamers’ – tuinen, kamers, niches, diverse paden – vormen een complex systeem van verblijfplaatsen. Maar het gaat bij de oude Egyptenaren niet om het purgatorium. Erik Hornung onderstreept intussen dat, ondanks de rijkdom van de Egyptische terminologie, om de mensen in het heden te tonen, zij zich beperken tot twee rigoureus tegenovergestelde categorieën: de ‘zeer goeden’ en de ‘verdoemden. Er bestaan geen tussenfasen, geen proces van zuivering in het heden.

(16) Passim:  Men moet de aandacht vestigen op de demotische tekst [in de vulgaire taal], over de terugkeer van Si-Osiris, die geschreven is tussen de eerste en de tweede eeuw van de christelijke tijdrekening, om een driedeling van de doden te vinden. Zij die beschuldigd worden van slechte acties, zij die goed zijn, en degenen wiens goede en slechte acties in evenwicht zijn en allen een proces van zuivering moeten ondergaan. Het lichte verschil in individuele behandeling dat wordt aangekondigd, lijkt in de verte, op de Koptische apocalypse – die van Petrus en Paulus – na de tweede eeuw van de christelijke tijdrekening, net als het Egyptische precedent. Nu moeten wij uitwijken naar een later Egypte, naar het Egypte van de christelijke tijdrekening, naar een Alexandrië dat omringd word door christelijke kloosters, die intussen werken aan talloze Joodse, Griekse, en Koptische teksten – welke een grote rol hebben gespeeld in de uitwerking van de visie van het hogere, helemaal die van het vuur. E.A.W. Budge onderstreept de karakteristieken van deze helse erfenis: ‘In alle sporen van de andere wereld vinden wij de kracht van het vuur, de diepe duisternis, de moordende messen, de kokende luchtstromen, de smerige uitwasemingen, de slangen van vuur, de verschrikkelijke monsters en dierlijke wezens, die wreed zijn en moordenaars in alle aspecten, iets dergelijks is ons bekend uit de oude middeleeuwse teksten, het is bijna zeker dat de moderne naties, in hen conceptie van het vuur veel te danken hebben aan Egypte.’ Het infernale vagevuur ontmoeten we weer in de christelijke middeleeuwen, welke zonder twijfel voor een deel gevoed zijn door de Egyptische erfenis.”

——————–

(17) Kathryn A. Bard, “Introduction to the archeology of ancient Egypt”, Blackwel 2007; “The ka  – The ka is one of the most important dimensions of human being in Egyptian thought, yet there is easy translation. It is written with the sign of raised arms, bent perpendicular at the elbows. haps the most succinct translation is ‘life force’. The ka is associated with ‘food sustenance’, kau,and therefore with the food offerings in the tomb. ‘For your ka’ was an Egyptian toast with food and drink offerings similar to our salute ‘to your health’. While residing discretely in each person the ka was characterized by its transferability and commonality. In Egyptian artistic convention the upraised arms of the ka hieroglyph represent an embrace. For the Egyptians an embrace transferred vital force between two people, or between gods and king. The ka was transferred through the family lineage -it was generic and, in our terms, genetic. For everyone, this life force extended back through countless generations to the creator god who transferred his ka to the gods, who, in turn, transferred theirs to the king. The king is the life force, the ka, of his people -‘the ka of the living’. At death one’s Iw went to rest, subsumed back into its generic folds. This return to commonality took place while the body was prepared and transformed into the mummy. The ka then needed to be reactivated so that the spiritual transformation of rebirth could take place and so that the link to the land of the living, through the tomb, could be established and maintained. For this to happen the deceased had to travel to join their ka, but not as the body, bound up in its wrappings. It is the ba that makes the journey. /

(18) Passim: The ba If the ka is the generic life force, the ba is a person’s individual renown or distinctive  manifestation -the impression made on others. The ba has often been b-anslated as ‘soul’ and considered a part of the total human being along with the ka and akh. But detailed studies indicate that the ba and akh are entities in their own right. The ba seems to have been a fully corporeal mode of existence with the ability, for instance, to eat, drink, travel and copulate. It is represented by the hieroglyph of the ibis; from the 18th dynasty it had a human head. The bas of gods were their manifestation in nature -stars, inanimate objects, even other gods. A ba of Shu, god of the air, is wind. Likewise the bas of the king are the manifestations of his power -an armed expedition, for example. Cities had bas. Even inanimate objects like temple pylons, threshing floors, doors and sacred books had bas. During life this power was revealed primarily through the body. With death the body becomes inanimate and so the former personality and status of a person were distilled into a being that could travel to the realms of the Afterlife and then return to the tomb. In the Afterlife the ba could not function if the corpse was decaying and putrefying -it was for this reason that all potential for decay had to be stripped from the body. The Coffin Texts tell the deceased ‘thy ba awakest upon thy corpse’, but for this to happen the corpse had to be made ‘firm’, ‘established’, ‘stable’, ‘enduring’, ‘whole’, ‘sound’. // As in rituals around the world, Egyptian rites of death and passage to a higher status involved a stage where the distinguishing features of life were stripped and dissolved. As a collection of excarnated bones, desiccated flesh and hair, the naked body of a king looked like that of anyone else. The burial ritual re-established social status and personality, now realized as the ba. The Pyramid Texts speak of the royal insignia, the uraeus and the Eye of Horus, being given to the king. For passing through the doors of heaven, the king puts on a ba-garment, the leopard pelt of princely and priestly power. / As miraculous as this new mode of existence may have been, it was still only part of the final transformation. A journey followed to the sky, to sunlight. to the stars. In the celestial realms the deceased hoped to attain higher status, second only to becoming a god -resurrection as an akh. /

(19) Passim: The akh – The Pyramid Texts speak of the king ascending to Nut, the sky goddess, leaving ‘a Horus’, a new living king, behind him. Joining the stars, the king becomes an akh. Akh is often translated as ‘spirit’ or ‘spirit state’. It derives from the term for ‘radiant light’, written with the crested ibis, as though the crest transforms the ordinary ibis bird of the ba. The akh is the fully resurrected, glorified form of the deceased in the Afterlife. Akh is also a word for ‘effective’, ‘profitable’, ‘useful’. The reunion of the ba with the l1a is effected by the burial ritual. creating the final transformation of the deceased as an akh. As a member of the starry sky, called akh-akh in the Pyramid Texts and the New Kingdom Book of the Dead. the king is free to move on and over the earth. Like the ba, the al1h was thought of as a complete entity, co-existing with the ka and the ba. Ar. ‘effective, equipped akh’ comes close to our concep’ of a ghost, for it could reach across the liminal zan of the tomb to have positive or negative effects on the realm of earthly life. Being an al1h had its practical responsibilities in the world of the living.”

———————————

(20) Kathryn A. Bard, “Introduction to the archeology of ancient Egypt”, Blackwel 2007; “Pyramid as place of transformation – The success of an ancient Egyptian in the Afterlife depended on the burial rites and later offering ritu· als in the tomb. For the king, the pyramid was th place of ascension and transformation. His independent modes of being -particularly his ka stood at the head of all his living and dead subjects This was particularly true in the Old Kingdom. when only the king’s pyramid was inscribed with funerary texts. No wonder, then, that it was s important to take care of his ka, for in a sense i’ contained the life force of all his living subjects. The names of pyramids show that they were per· ceived as places of ascension and transformation Khufu’s was Akhet, the ‘Horizon’, of Khufu. Bui! on the word akh, the name signified not just th horizon but the ‘radiant place’ of glorification. A series of 5th-dynasty pyramid names contain a reference to the ba. Six of the 26 known pyrami . names refer to the rising of the king, while five refer to his perfection. Five others affirm that the king is’ ‘established’ and ‘endures’, while eight pyramid:: are named for the king’s ‘places’ or ‘till’ones’ whier ‘rise’, ‘flourish’ and are ‘established’, ‘pure’, ‘divine’ and ‘perfect’. As the kings ascended and re-estab· lished their courts in the Afterlife, generations Egyptians moved as cohorts across death’s threshold to live again as a ‘community of kas’, focused on the pyramid and its surrounding necropolis. … /

(21) Passim: Pyramid as place of transformation – The success of an ancient Egyptian in the Afterlife depended on the burial rites and later offering rituals als in the tomb. For the king, the pyramid was thks the  place of ascension and transformation. His independent modes of being -particularly his ka stood at the head of all his living and dead subjects This was particularly true in the Old Kingdom. when only the king’s pyramid was inscribed with funerary texts. No wonder, then, that it was as important to take care of his ka, for in a sense it contained the life force of all his living subjects. The names of pyramids show that they were per ceived as places of ascension and transformation Khufu’s was Akhet, the ‘Horizon’, of Khufu. Built on the word akh, the name signified not just the horizon but the ‘radiant place’ of glorification. A series of 5th-dynasty pyramid names contain a reference to the ba. Six of the 26 known pyramid names refer to the rising of the king, while five refer to his perfection. Five others affirm that the king is ‘established’ and ‘endures’, while eight pyramid teksts are named for the king’s ‘places’ or ‘till’ ones’ whier ‘rise’, ‘flourish’ and are ‘established’, ‘pure’, ‘divine’ and ‘perfect’. As the kings ascended and re-estab lished their courts in the Afterlife, generations  Egyptians moved as cohorts across death’s threshold to live again as a ‘community of kas, focused on the pyramid and its surrounding necropolis.”

——————-

(22) Maarten J. Raven, “”Orientalia Lovainensi analecta” – Proceedings of the ninth International Congress of Egyptologists” Gernoble 6-12 september 2004 Vlume ! & 2, Peters 2007; “Coffins of the Old Kingdom already have inscriptions linking the long back-side with Anubis and the western desert, and the front with Osiris and the East. From the reign of Sesostirs I Nephthys and Isis occur on the head and foot end respectively. Probably this was derived from the role of the two female mourners [the ‘Kites’] during the burial proceedings Isis would then face the deceased who was identified with Osiris, while Nephtys protecting him from behind. Although this may be the origin of ht concept, very soon the two goddesses assumed clear cosmic connections with the south and North. / From the time of Sesostirs II-III. Onwards, coffins display additional text columns. The edge columns along he corners of the two long walls of the coffin consistently mention the four Sons of Horus. Because of their later associations with the canopic jars, undue stress had been laid on their role as protectors of the internal organs. However, the number four has clear cosmic connotations in Egyptian ritual. Originally the Sons of Horus may well have been identified with the four supports of heaven. In the context of the coffin decoration, this makes sense because the lid was equated with the sky and the four corner posts are the struts that supported it Usually Amset and Papy were connected with the head end. Duamutef and Qebehsenuef with the deceased [Amset with the left], and Duamutef and Qebehsenuef with the feet [Duamutef with the left]. Amset and Hapy are also identified with the Souls of Pe [Buto in the North], and Duautef and Qebehsemuef with Souls of Nekhen in the South. All these notions stress the intimate bond that was felt to exist between the body of the deceased and the directions of the cosmos [or of Egypt]. Anybody going through a period of transition from one state of existence to another [such as birth and death, mummification and the Ritual of Opening the mouth] had to conform to the orientation of the cosmos. This was the moment of the transmission of life itself, and therefore creation. the idea that the human body [the micro cosmos mirrored the universe [the macro cosmos] was not restricted to Egypt, but is widely spread among cultures Any birth [or rebirth] could be seen as a repetition of the creation of the universe. According to certain traditions, the sun god was seated in the South while creating the world Perhaps the ancient Egyptian fixation on the South was rather based on the course of the river Nile. All this may explain that to an ancient Egyptian facing South would imply a supernatural communion with the source of all life.”

Colombia

(1) 30-5-2012/ De Balie’ Amsterdam, ‘het Vrijhandels-akkoord tussen de EG en Colombia’. FNV-Mondiaal/TNI; Moderator: * De EG was bezig met de bepalingen van een vrijhandel-akkoord met Argentië, Boliva, Ecuador en Colombia. Argentinië en Bolivië zijn intussen om diverse redenen afgevallen. * Het vrijhandels-verdrag is een zeer ingrijpende zaak, het gaat bijvoorbeeld over de privatisering van openbare diensten en staatsbedrijven. Volgens Rosa Lerer-Gonzales (1), spreker van de federatie van Colombiaanse vakbonden: * Is Colombia een derde wereld land en de ongelijkheid heeft vooral met de werkende te maken. De werkenden in Colombia zijn tegen dit soort accorden omdat er geen gelijkheid is. Vakbondswerk word door de overheid op één lijn gesteld met terrorisme, dat is al vele jaren zo. * De regering zegt 500.000 nieuwe banen te scheppen, ze zegt echter niet wat er gaat gebeuren met de mensen die werken in de bedrijven die niet concurrentievaardig zijn. Als er geen positieve resultaten te zien zijn, kunnen er vele vrijhandels-akkoorden gesloten worden – maar er worden geen afpraken nagekomen. * Er moet geen rijkdom gecrëerd worden voor de enkele rijke mensen die Colombia telt. / De vertegenwoordiger van de Colombiaanse steenkolenvakbond (3) zegt: * Mijnbouw wordt door de overheid beschouwd als de locomotief van de economie, zij gebruiken deze locomotief echter om – in samenwerking met het buitenlandse kapitaal – om de bevolking aan te rijden. * De werktijden bedragen 25 dagen per maand, 12 uur per dag – een minimum-uurloon, geen vakbondsrechten. * De vrijhandels-akkoorden zouden ook een sociale functie moeten hebben. * Een complete rivier werd omgeleid omdat er steenkool onder ligt, omliggende gemeenschappen worden in de steek gelaten. / Lida Fernanco-Corera, spreekster van de Colombiaanse alliantie tegen vrijhandel (2) , zegt: * Er vind een grootscheepse extracte van grondstoffen en hulpbronnen plaats. * De omwonende indiaanse gemeenschappen van genoemde rivier worden verjaagd. Ongeveer een half miljoen mensen in colombia zijn ontheemde door intern geweld.

(2) Passim: (4) zegt: * Accorden en wetten die een gunstige invloed hebben voor de bevolking worden vaak niet nageleefd of half. * Er zijn nep-vakonden die in de eerste plaats als uitzendbureau’s fungeren. Hen word geen strobreed in de weg gelegd. Echte vakbonden worden niet toegestaan, bedrijven worden indeze niet voor de rechter gedaagd. * Kolen zijn de belangrijkste exportsector, er wordt echter 1,6 procent van de bevolking te werk gesteld. De sector creëert geen banen. / * Spreker Amnesty International: * Het laatste jaar zijn er 100.000 mensen van huis gevlucht wegens dreiging met geweld. Dat zijn er 30.000 meer dan het jaar daarvoor. * In Colombia is bij politieke moorden straffeloosheid de norm.  / Spreker FNV Mondiaal: De FNV is tegen een vrijhandels-akkoord met Colombia, het gebrek aan vakbondsrechten is een fundamenteel manco van de Columbiaanse overheid.

(3) Passim/Discussie: * Vr. Hoe verhinderen we het akkoord? Antw. FNV: We moeten overleg plegen met de collega;s uit Colombia en Nederlanse ambtenaren. De Nederlandse overheid heeft daar echter geen oren naar. (Een actiewezen zonder actiemogelijkheid, dat loopt niet) Antw. 4: In Colombia is er geen mogelijkheid om iets te stoppen. Antw. 1: Er zal altijd verzet zijn en moeten zijn tegen ongelijke verdragen. Antw. FNV Mondiaal: Bedrijven zijn niet open om aangesproken te worden, en ze weten nooit ergens iets van én ze willen niets weten. Bij Unilever was er jaren voor nodig voor ze bereid waren tot ook maar een gesprek. Maar (ironisch) hun PR is goed. * (3) In Nederland heeft men de mogelijkheid om te wachten tot er bewustzijnswording plaatsvindt inzake Colombia. (Ja, maar wat voor nut heeft een mogelijkheid in abstracto als er in concreto geen gebruik van word gemaakt) * Kleine boeren zullen failliet gaan door het vrijhandels-verdrag, er zal geen ontwikkeling plaatsvinden. We moeten op een heel andere manier naar het begrip ontwikkeling kijken. * Het verdrag is niet goed voor de gemeenschap en niet goed voor de mensen. De situatie in Colombia én Nederland is het gevolg van een model, we moeten dat model bekijken. * (3) Waar het om gaat is een verbetering van de de situatie van de werknemers. * (4) Er zijn wel organen die kunnen participeren, debatteren enz., maar geen die in staat zijn tot besluitvorming en invloed.

——————

(4) Conferentie IISG, “A global history of Primitiveaccumullation”, 11-5-2019 – ForestHylton  [UniversidadNacional de Colombia], “PrimitiveAccumulationRevisited: Colombia and Bolivia in Our Time”; * Wanneer de Farc/ EP (Colombia) zich uit een gebied heeft teruggetrokken, vinden daar twee verschijnselen plaats. 1) Vergroting van de schaal van het grootgrondbezit. 2) Verschillendeparamilitaire organisatie vechten om de drugsrechten.

Criminaliteit, Algemeen

(1) Peter Mertens, “Hoe durven ze?  – De euro, de crisis en de grote hold-up”, EPO 2011/2012; “De georganiseerde criminaliteit is een spiegel van de maatschappij. / De neurose van het kapitalisme herleidt veiligheid tot repressie. / Toch blijft de belangrijkste preventie tegen zware criminaliteit de sociale preventie. Als een hoog gehalte aan sociale zekerheid en sociale gerechtigheid gegarandeerd wordt aan de grootste lagen van de bevolking, kan een gevoel van sociale verborgenheid ontstaan, een onbezorgd gevoel voor de dag van morgen. Wie de georganiseerde zware criminaliteit wil wegnemen, zal een zekere zorgeloosheid moeten creëren voor de elementaire levensbehoeften. Dan krijgen criminelen het moeilijk een netwerk van luitenantjes en dealertjes te rekruteren onder uitgeslotenen in de maatschappij die geen andere mogelijkheid meer zien of niet anders geleerd hebben dan het snelle geldgewin. / Dan zullen ook andere normen en waarden de bovenhand halen en een streep trekken door de dubbele moraal die zerotolerantie en massale opsluiting predikt voor de ene vorm van geweld en het oorlogsgeweld, het bankiersgeweld en het tv-geweld ongemoeid laat. / Het socialisme zal een dubbel spoor moeten volgen. / De misdaad effectief bestraffen maar ook de maatschappelijke voedingsbodem van de criminaliteit uit d eweg ruimen en iedereen voorzien van de sociale ruimte om zichzelf te rehabiliteren.”

(2) Div., “Productieve Spiegelungen – Recht und Kriminalität in der Literatuur”, Suhrkamp 1991; “Gesteld, de criminologie zou aan de gelukte en in het burgerlijke leven inmondende misdaden meer opmerkzaamheid schenken, dan zou zij er natuurlijk op moeten letten, welke elementen uit de tijd van het in de val lopen van die daders, die de burgerlijke aansluiting gelukt, mee in de wettelijkheid worden genomen. Dat iemand, die het gelukt,  zich de vruchten in geval van nood met geweld haalt, is zeker een uitdrukking van heel normaal zelfbehoud en heeft geen diepe spychologische verklaring nodig. Dat geld zelfs dan, wanneer de betreffende de gebeurtenissen, die tot deze status geleid hebben, intussen betreurt.”

———————

(3) Hans Magnus Enzensberger, “Politische Kolportagen”, Fischer Bücherei, 1966; “De ‘eerzame broederschap’, die Cervantes schildert, is een ordentelijk bedrijf, een onderneming die over een nauwkeurige boekhouding beschikt en waarbij men evengoed voor de vijand moord en doodslag kan inkopen als veiligheid voor zichzelf. Een messteek kost vijftig daalders, een pak slaag twaalf daalders per dozijn klappen. Ook valsspelen en brandstichten worden georganiseerd; de beloning wordt volgens vaste regels verdeeld. De satire van Cervantes kwam niet uit de lucht vallen, maar berust op harde feiten. Sinds de 15e eeuw werd in Spanje melding gemaakt van het bestaan van de ‘Confraternidad de la Garduña’. Deze ‘eerbiedwaardige broederschap’ was georganiseerd naar het voorbeeld van kloosterordes en liep, zoals deze ordes, qua structuurelementen vooruit op de latere kapitalistische maatschappij. De broederschap was streng hiërarchisch opgebouwd. Hun grootmeester, de ‘Grote Broeder’ werd verkozen door de vergadering der guapos – een progressief, men is geneigd te zeggen, democratisch element van de regelgeving die de bende hanteerde. Hun rationele opbouw, hun straffe leiding en hun strenge bedrijfsprincipes gaven hen een enorme voorsprong ten opzichte van de oude roversbenden, bij wie het gebrek aan strategie, hun toevallige samenstelling en anarchistische beroepsopvatting leidde tot hun snelle ondergang. De ‘eerbiedwaardige broederschap’ daarentegen verwierf in de 16e en 17e eeuw steeds meer aanzien en populariteit. De Spaanse historicus Manuel de Cuendias schrijft daarover: ‘De broederschap nam van iedereen tegen billijke prijzen opdrachten aan, waarvoor ze de garantie van de afhandeling op zich nam. Ze verzorgdeafranselingen, met de vuist of met de stok, doodslag en verdrinkingsdood op afroep. Moord was evenwel duur en werd alleen ondernomen in opdracht van bijzonder aanzienrijke persoonlijkheden. Was de zaak echter beklonken, dan kon men zich op de uitvoering verlaten…

(4) Passim: De grootmeester van de broederschap woonde aan het hof en had daar dikwijls een belangrijke hof-functie. Ten tijde van Filips III was hij zelfs privésecretaris van de monarch en vertrouweling van de koninklijke biechtvader en generaal-inquisiteur pater Francisco de Aliaga, een jezuïet… De broederschap beschikte over een eigen jurisdictie , over spionnen en agenten, schrijvers, monniken en dames, de zogenaamde sirenas, die hen behulpzaam waren bij het bereiken van hun doelstellingen… De inkomsten werden als volgt verdeeld: de met de uitvoering van de daad broeders kregen een derde van de inkomsten, een tweede derde deel vloeide naar de kas van de broederschap, die werd beheerd door de grootmeester. Het laatste derde deel werd besteed aan ‘gerechtskosten’ ofwel omkoping van politie, ambtenaren en rechters. Uit dit fonds werden ook de missen betaald, die de broederschap liet lezen voor de zielen van hun gestorven medebroeders.’ / De Spaanse historicus baseert zich onder andere op een document uit het jaar 1420, waarin de statuten van de ‘eerbare broederschap’ zijn vastgelegd. Vierhonderd jaar later, op 12 september 1842, stelde camorra te Napels voor zichzelf een regelgeving op, die tot op het detail overeenkwam met het laatmiddeleeuwse voorbeeld uit Spanje. Enige van haar hoofdregels zijn de volgende: ‘Artikel 1. Het eergare genootschap van het zwijgen, anders geheten het schone gereformeerde genootschap der camorra, sluit alle dappere mannen aaneen, opdat zij elkaar onder bijzondere omstandigheden kunnen helpen in moreel en materieel opzicht. / Artikel 10. Behalve God, de heiligen en de opperhoofden van het genootschap erkennen haar leden geen werelds of geestelijk gezag. / Artikel 24. De geïnde gelden dienen te worden afgedragen aan de opperhoofden van het genootschap. Een kwart daarvan komt toe aan de grootmeester, de rest gaat in de gemeenschappelijke kas van het genootschap en wordt naar beste geweten verdeeld onder de actieven, de arbeidsongeschikten en die leden die het de regering behaagd heeft in de gevangenis te stoppen.’

(5) Passim: De buitengewone stabiliteit van een misdadigers-genootschap als de garduña, de mafia of camorra is niet moeilijk te verklaren. De koninklijke hoven hadden evenveel belang bij hun bestaan als de kerken. Weliswaar had men te maken met ordinaire rovers en moordenaars, maar deze misdadigers waren georgani-seerd, men kon op ze rekenen en bouwen. / Men kon zich op ze verlaten, men kon ze gebruiken als politieke bondgenoten, zelfs als tweede geheime politie, die vaak beter functioneerde dan de officiële. Napels had in de 18e eeuw 600.000 inwoners. Een verarmde, hongerlijdende bevolking van deze grootgemeente, samengebald binnen de krappe ruimte van een enkele stad, was met de middelen die, de onderkoning ter beschikking stonden, administratief noch politiek in toom te houden. De camorra, zelf een anarchistische constructie, was de enig macht waarop de heersenden konden steunen. Anarchie was alleen te verhinderen met anarchie, misdaden waren slechts in te dammen met behulp van misdadigers. Zo werd de camorra in Napels een staatshandhavende, staatssteunende pijler van de maatschappij. / Ze was een staat in de staat, hief belastingen en tol, sprak recht en verschafte de onbeschermden, die ze afperste, bescherming. Het volk van Napels erkende haar heerschappij, het zelfs aan haar de voorkeur boven de heerschappij van een impotente en corrupte regering die zelfs niets anders was dan een misdadigersbende in hermelijn. De camorra gaf Napels een orde waarin de stad zich herkende. De guapos spraken de taal van de straat. Hun erecode was die van het volk in de onderste lagen van de arme wijken. Op hun kon je meer vertrouwen dan op koningen, kerkvorsten, ambtenaren en rechters. Zo bloeide het Schone Gereformeerde Genootschap eeuwenlang, gewaardeerd door de heersenden, geacht door het volk, verheerlijkt door legenden, een armzalige karikatuur van een gemeenschap, van een res republica, van een vrije en rechtvaardige maatschappij die in Napels nooit bestaan heeft, een parasitaire uitwas in een parasitaire stad, waarin tweederde van de bevolking, zonder opleiding, zonder beroep en zonder werk, leeft van de hand in de tand.”


(6) Eric Scholosser, “Fast food nation – What the All-American Meal is Doing tot he World”, Penguin 2002; “In 1960 Currier J. Holman and A.D. Anderson, two former Swift excutives, decided to start their own meatpacking company, convinced that by slasingcosts they could compete with the industry gigants. The following year Iowa Beef Packers opned its first slaughterhause – a meat factory that in its own way rpoved as influential as the first Speedee Service Mcdonald’s in San Bernardino. Applying the same labor principles to meatpacking that the McDonald brotthers had applied to making hamburgers, Holman and Anderson desighned a production system fot ytheir slaughterhausse in Denison, Iowa, that a production system fort heir slaughterhause in Denison, Iowa, that a production system for their slaughterhouse in Denisson, Iowa, that eliminated the need for skilled workers. The new IBP plantwas a one-story structure with a disassembly line. Each worker stodd in one spot along the line, performing the same simple task over and over again, making the same knife cut thousands of times during an eight-hour shift. The gains that meatpakcing workers ahd made since the days of The Ungle stood in de way of IBP’s new sytem, whoe success dependend upon access to a cheap and pewerless workvforce. At the dawn of the fast food era, IBP became a meatpacking company qwith a fast food mentality, obsessed with throughput, efficiency, centralization, and control. ‘’We’ve tried to take the skill out of every step’, A.D. Anderson later boasted. / In addition to creating a mass production system that employed a de-skilled workforce, IBP put its new slauhterhouses in rural areas close tot he feedlots – and far aqway from the urban strongholds of the nation’s labor unions. The new interstate highway system made it possible to rely upon trucks, instead of railroads, tos hip meat In 1967 IBP opened a large plant in Dakota City, Nebraska, that not only slaughtered cattle but also ‘fabricated’ them into smaller cuts of meat –  into primals [cucks, loins, ribs, rounds\] and subprimals [such as cuck rolls]. Instead of shipping whole sides of beef, IBP shipped thesesmaller cuts, vacuum-sealed and plastic-wrapped, as ‘boxed beef’. This new way of marketing beef enabled supermarktets to fire most of their sikkeld, unionized butchers. It also left IBP with a great deal of leftover bones, blood, and scraps of meat that could be rendered in profitable byproducts such as dog food. IBP soon added enormous quantities, driving small processors and wholesalers out of business. The company’s low wages and new production techniques trandsfromed the entire beef industry, from the feedlot tot he butcher counter. /

(7) Passim: The IBP revolution was guided by an hard, usentimental view of the world. Amid a packinghouseculture that valued toughtnes, Currier J. Holman took pride in being thougher than anyone else. He didn’t like unions and didn’t hesitate to do whatever seemed necessary to brak them. IBP should always conduct business, Holman argued, as though it were waging war. When workers at the IBP plant in Dakota Citay went on strike in 1969, Holman hired scabs to replacet hem. The striking workers responded by firing a bullet through Holman’s office window, killing a suspected company spy, and bombing the home of IBP’s general counsel. Confronted with a real war, Holman sought assistance from an unusualley powerful ally. / In the spring of 1970 Holman and three other top IBP executives held secret meetings in New York City with Moe Steinman, a ‘labor consultant’ who had colse ties with La Coa Nostra. Unionized buthers in New York wre blocking the sale of IBP’s boxed beef, out of solidarity with the striking workers and fear for their own jobs. IBP was eager tos hip its products tot he New York metropolitan area, the nation’s largest market for beef. Me steinman offered to ehlp and the butchers’ boycot and in return demanded a five-cent ‘commission on every ten puunds of beef that IBP sold in New York. IBP planned tos hip hundreds of millions of pounds of beef to New York City every year. Curtier J. Holman agreed to pay the mo bits five-cent commission, and the leaders of New York’s butcher union promptly withdrew their objections to IBP’s boxed beef. Shipments of IBP meat were soon being unloaded in Manhattan. /

(8) Passim: Afhter a lengthy investigation of mob involvement in the New York City meat business, Curruier, J. Holman and IBP were tried and convicted in 1974 for bribing union leaders and meat wholesalers. Judge Burton Roberts fined IBP $7000, but did not punish Holman with any prison term ofr fine, noting that bribes were sometimes part of the cost of doing business in New York City. Holman’s links to organized crime, however, extended far beyound the sort of payments that honest New York businessmen were often forced to make. He appointed one of Moe Stenman’s friends tot he board of IBP [a man who a decade earlier had been improisoned for bribing meat inspectors and for selling tainted meat tot he U.S. Army] and made Steinman’s son-in-law a group vice president of IBP, head of the company’s processing division [even though the son-inlw, in Judge Robert’s words, ‘knew virtually nothing about the meat business’]. And Holman forced out four top IBP executives who opposed dealing with organized crieme figures. Subsequent investigations by Forbes and the Wall Street Journal cited IBP as a prime example of how a mainstream corpoartion could be infiltratd by the mob. / The relentless low-cost competition from IBP presented old-line Chicago meatpackers with a stark choice: go west or go out of business. Instead of symbolizing democracy and freedom, going west meant getting cheap labor. One by one, the packinghouses in \chicago closed down, and slaughterhouses were built in rual states hostile toward labor unions. The new meatpacking plants in Iowa, Kansas, Texas, Colorado, and Nebraska followed IBP’s example, paying wages that were sometimes more than 50 percent lower than what union workers earned in chicago.”

————————-

(9) Eric Scholosser, “Fast food nation – What the All-American Meal is Doing tot he World”, Penguin 2002; “The suicide rate among ranchers and farmers in the United States is now about three times higer than the national average. The issue briefly received attention during the 1980s farm crisis, but has been pretty much ignored ever since. Mennwhile, across rural America, a slow and steadyy death toll ounts. As the rancher’s traditional way of life is destroyed, so are many of the beliefs that go wit hit. The code of the rancher could hardly be more out of step with Amrica’s current state of mind. In ‘silicon Valley, entrepeneuers and venture capitalists regard failure as just a first step toward sucess. After three failed Internet start-ups, there’s still a chance that the frouth one will succceed. What’s being sold ultimately matters less than how well it sells. In ranching, a failure is much more likely tob e final. The land that has been lost is not jst a commodity.It has meaning that cannot be measured in dollars and cents. It is a tangible connection with the past, something that was meant tobe handed dwon to children and never sold. Osha gray Davidson observes in his book Broken Heartland [1996], ‘to fail several generations of relatives … to see yourself as the one weak link in a strong chain … is a terrible, and fors ome, an unbearable burden’.


() Clarence Lusane, “Pipe Dream Blues – Racism & the war on drugs”, South End Press 1991; “youth gangs often function as surrogate families, Gang members identify with the gang more so than with their real family, which is often broken apart and/or dysfunctional. Although an overwhelmingly male activity, women’s participation is not uncomon, especially in situations where a female relative had been involved with the gang. Gang identity, collective and individual, is ofthen shaped by the amount of violence and victimization that is exhibited. / Los Angeges, a city famours for its ‘gang problem’, has about 450 gang with about 45.000 members. But to refer to Los Angeles’renowned Crips and Bloods as gangs is misleading because they are not really gangs – that is, no central controlling Group called Crips or Bloods exists. Both the Crips and Bloods are namest hat the city’s prolific arry of Black gangs have identified with. Police officials speculate that there are close to 200 samller angs, known as ‘sets’, that identify with the name Crips, and about sixty-five to seventy sets that identify with the Bloods. A Crips set is as likely to fight another crip set as it is to fight Bloods, and the same holds true for Bloods. There are other Black and latino Los Angeles gangs that don’t identify with either. / / Media sensationalism has propagated the erroneuous and racist notion that all of the city’s black gangs traffic in drugs. The truth is that not all of Los Angels’ steet gang deal drugs and not all drug dealers are in gangs. Actually, Blacks make up only 39 percent of the Los Angeles County Sheriff’s department gang records. Latino’s are 59 percent and Asians account for about 2 percent. Supposedly, only seventy-two White gang members are known.  Local critics point out the discriminatory geographic patterns of police sweeps in Los Angeles and surrounding areas that register more Black and Latino youth as gang members. / On Black youth gang in Detroit, Young Boys, Inc., grew from twenty-four members to 300 members, with estimated weekly sales of $7,5 miljoen in heroin and cocaine. In 1982, they grossed close to $400 million. According to |Michigan State University criminologist Carl Taylor, who has writeen an authoritatieve book on Detroit’s yout gang titlesd Dangerous Society, the gang began with an investment of ?$80.000 that accounts the Group was extremely organied, highly disciplined, and unabashedly brutal. It imposed a ‘no drug use’ policy on tis members and the penalty for violation was death. /

(10) Passim: Young Boys Inc., was able to exploit the Financial crisis the Detroit’s Black community found itself facing int  the Seventies. The gang functioned as a bank for many Black detroiters by fgiving loans at usury rates for house purchases and starting small business, since detroit Financial institutions had been chastised by the banking industry for not making loans to Blacks in the city. Gang members themselves bought homes in the suburbs and houses and aprtments in the city to provide and sell drugs. Some members opned legitimate businesses such as video and record stores. / Although some of the money derived from drug trafficking was reinvested into the coomynity, the structural and entrenched economie crisis confronting Detroit’s Black poor, particularly that of males, wnet exacerbated by Young Boys, INc’s, care and feeding of Deroit’s estimated 50.000 herion addicts. Their activities accelerated the city’s social deterioration and wrought uncalculated suffering. / The posses, who control much of the East Coast crack, cocaine and marijuana trade, grew out of Jamaica’s political turmoil in the 1970s and 1980s. Seasoned in the political gun battles of K|ingston’s streets waged between the backers of Michael Manley’s People’s National Party [PHNP and Edward seaga’s Jamaica Labor Party [JLP], the Shower Posse [linked to the PNP] and the Spanler Pose [linked to the JLP] grew large and deadly. Transplanted to the United States, along with many other posse groups named after various neighborhoods and regions in the Jamaica, these gangs spread from coast to coast. / The drug networks provide start-up capital, management, resources, security, and muscle for their operations and sales teritories. They defen  their markets with brazen violence, buying off judges, law enforcemt officials, and prison gusards without pause.”

——————-

(11) Bob van der Goen, “Doodseskaders in Nederland? Advocaat na Van Traa”, Aspekt B.V. 1998; “Als Niezsche de advocaat vermaant meer oog te hebben voor de schoonheid van het kwaad, blijft hij toch romanticus: criminaliteit is kleinzielig, stompzinnig en heeft niets heroïsch.”

——————

(12) Andreé Rogge, “Het riool van België – De waarheid achter de affaires”, KrItak& Arena 1996; “In 1973 of 1974 hoorde ik voor het eerst spreken van ontmoetingen tussen misdadigers, politici, agenten legerofficieren, magistraten en zakenlui. De eerste die me ervoer vertelde, was, eens te meer, Jean Renson. Hij stelde me voor lid te worden van een politie cel die hij aan de zijde van extreemrechts situeerde en die haar hoofdkwartier in Watermaal-Bosvoorde had. Die groepering voor ‘politieke bezinning’ kwam regelmatig samen en hij zelf nam al enkele maanden aan die bijeenkomsten deel. / Voor mij was het duidelijk dat Renson door geen enkele politieke filosofische godsdienstige ideologie gedreven werd. Hij vestigde er mijn aandacht op dat we als lid van deze groepring, deze cel, straffeloos zouden zijn in geval van nieuwe aanvaring met het recht. Dat trok hem aan in het lidmaatschap ervan. / Zij verhaal leek me bizar, bijna grotesk, en zelfs behoorlijk ongeloofwaardig. Geïntrigeerd stelde ik hem enkele vragen in de trant van: ‘Maar wat hebben die mensen aan recidivisten zoals wij?’ / Hij bleef nogal vaag in zijn antwoorden en zei dat er belangrijke zaken op komst waren, politieke omwentelingen die radicale veranderingen teweeg zouden brengen in et land. De personen die hij in de cel van Watermaal-Bosvoorde ontmoette hadden mensen nodig zoals wij. Hij kwam er herhaaldelijk op terug, stelde me voor nar een van die bijeenkomsten te komen, al was het mar één keer. Maar nooit noemde hij ook maar één naam. /

(13) Passim: In die tijd kreeg ik het bezoek van een andere misdadiger, Armand Havelang genaamd. In de jaren 1964-1965 werd hij beschouwd als staatsvijand nummer één in België. Ik had hem in de strafgevangenis van Leuven samen met Renson leren kennen. Ook hij stelde me voor deel te nemen aan politieke activiteiten die ons straffeloosheid konden garanderen. Het voorstel van Armand Havelangen had netsmet dat van Renson te maken, maar stond in lek geval indirect wel in verband met de zaak Claude Leroy. Daarom deed ik het voor Frans Reyniers uitvoering uit de doeken. Hij stelde het volgende voor: een ploeg plakkers van verkiezingsaffichessamenstelden die zou opereren onder de bescherming van potige kerels. De twee groepen zouden samengesteld worden door Havelange en mijzelf in zich in dienst stellen van een beloftevolle Luikse advocaat. ….. Wat de schuilplaats betreft die voorzien was voor de GSO in de onmiddellijke omgeving van het huis van de moeder van Papadopoulos, vertelt hij dat de plannen plotseling gewijzigd waren en dat de groep uiteindelijk het café van Luc in het oog moest gaan houden. ‘Wat krijgen we nou? Ze wisten toch dat dit er niets mee te maken had …’/ Daniel Cirlande legt me uit dat de politiemannen dat waarschijnlijk evengoed wisten, want ze hebben in hun schuilplaats behoorlijk zitten zuipen. Nadat ze zoveel gedronken hebben, hebben ze – om zich te vermaken, of om de tijd te doden – zelfs een rodeo georganiseerd met de dienstwagens en er een aantal in de kreukels gereden. Wat Papadopoulos betreft, die kan ik maar beter vergeten. In elk geval wil hij, Cirlande, niet meer van de bloedige overvallen horen. / ‘Het is allemaal doorgestoken kaart …’/

(14) Passim: Ik probeer wat meer los te krijgen van Reyniers. Tevergeefs. Alles wat ik te weten kom is dat mijn informatie is doorgepeeld aan de overkoepelende col, die is opgericht om de verschillende politiedistricten te coördineren /Reyniers ontkent niet dat mannen van de CSO hun wagen in de prak hebben gereden tijdens een rodeo. Hij geeft daar geen enkel commentaar op, maar herinnert me er wel aan dat ik er door de Rijkswachtofficieren van de overkoepelende cel van verdacht word een van de leden van de bende van Nijvel te zijn! / Op het moment dat heel België beefde voor bandieten die te werk gingen met duidelijk militaire technieken, kregen misdadigers, met handen waar al bloed aan kleefde, een gevechtsopleiding, werden ze voorzien van valse paperen en vergunningen – die wel echt waren – tot het dragen en verhandelen van wapens. Ook oorlogswapens. Dat stemt toch wel tot nadenken. / Georges Vandyke is een man van extreemrechts. Ik heb een handgeschreven brief in mijn bezit waarin hij dar part op gaat. Als men daar geen conclusies uit kan of wil trekken, moet het tenminste toegestaan zijn er enkele vraagtekens bij te plaatsen. Zonder daarom zo ver te gaan als de parlementaire onderzoekscommissies, kunnen we toch rustig stellen dat er door een specifieke opleiding te verschaffen aan mannen die reeds mensen aangevallen, gedood en gewond hadden, en gewapende overvallen hadden gepleegd, fouten gemakt zijn tegen de beroepsethiek van de politie. / In 1985 werd Jean Renson gearresteerd in het zuidwesten van Frankrijk, op het moment dat hij, op terugreis uit Spanje, ettelijke tientallen kilo’s drugs bij zich had. Hij werd opgesloten in de gevangenis van Perpignan, maar enkele wekenlater vrijgelaten na een Belgische tussenkomst. Dat staat vast. De krant LeSoir heeft het verhaal van zijn arrestatie gepubliceerd. Ik heb tot op heden niet kunnen achterhalen of Renson deze onvoorstelbare welwillendheid van de Franse justitie louter aan de bemiddeling van de gerechtelijke politiek van Brussel te danken heeft. /

(15) Passim: In december 1985, de maand waarin de terreur die de bende van Nijvel zaaide zijn hoogtepunt bereikte, waren alle politiemannen van het land in de opperste staat van paraatheid en werden zij door de bevolking geholpen in hun onderzoek. Ook Frans Reyniers, hoofd van de belangrijkste brigade van de gerechtelijke politie van het land, die van Brussel, sloofde zich uit en beulde zich af. Op 15 december nam hij een vliegtuig van Lufthansa richting Keulen. Op 26 december deed hij die reis nog eens over, weer aan boord van een toestel van Lufthansa. Op 27 december begaf hij zich nar Frankfurt, waar hij de tijd vond om wat boodschappen te doen. Op zoek naar de bende van Nijvel, de Belgische Broussard? Welnee! IN die bloedige decembermaand houdt de man die doorgat voor de beste politieman van het land – en ik ben op dat ogenblik een van de velen die daar rotsvast van overtuigd zijn – zich bezig met het regelen van de – ingewikkelde en criminele – zaakjes van zijn vriend, de privédetective Werner Mauss. Hij wordt dar dan ook voor beloond en zelfs zijn reiskosten worden vergoed! / tijdens de eerste weken van 1986, wanneer de terreur nog steeds zeer intens is, blijft Reyniers reizen maken op kosten van Mauss. Hij begeeft zich nar Londen, Luzern, Calais, Frankfurt en Königstein. De andere politiemannen moeten zich maar met de bende van Nijvel bezighouden.”

——————

(16)  Div., “Kaerl Marx / Begründer der Staats-und Rechtsthorie der Arbeiderklasse – Aktuelle Beiträge anlässlich des 150. Geburtstagesvon Karl Marx”, Staatsverlag 1968 – Gerhard Stiller, “Marx’ Lehreüber die Ursachen und die Bekämpfung der Kriminalität in der deutschendemokratischenRepublik”; “Uit de levensvoorwaarden van het proletariaat verklaart zich ook dat de misdaden van de overgrote meerderheid nog misdaden tegen het eigendom waren, die juist door de onmenselijke bestaansvoorwaarden van de onderste lagen van de bevolking voortgebracht worden. Engels benadrukt in deze samenhang, dat voor diegenen, die onder deze voorwaarden leeft en geen eigendom heft, de heiligheid van het eigendom van zelf ophoort en deze voorarden de ‘prikkel tot minachting van alle maatschappelijke ordening ‘ wekken. // Oorsprongen wetmatigheden van de beweging van de criminaliteit in de kapitalistische maatschappij worden ondertussen door Marx, met de materialistische oplossing van de dialectische inhoud van de wisselbetrekking tussen individu en maatschappij onthuld en door de latere analyse van de economische relaties en wetmatigheden in de kapitalistische maatschappij dieper gefundeerd. Onmisbare voorwaarden daarvoor schept hij in de tekst ‘”Ökonomisch-PhilosophischeManuskripteausdemJahre 1844’. / Marx onderzoekt daar de afzonderlijke factoren, door welke de menselijke individualiteit met de maatschappij verbonden is. Hij stelt vast, dat de invloeden van het kapitalistische productieproces op de betrekkingen van individu en maatschappij beslissend zijn. In zijn analyse van de situatie van de mensen wiens levensvoorwaarden maatgevend door hen productieve arbeid gekenmerkt worden, laat hij zien, hoe zich het leven in de kapitalistische maatschappij door het private eigendom aan de productiemiddelen en de daardoor geschapen wetten, alsmede de daaruit volgende sociale relaties vervreemd en zij waarlijk menselijke inhoud volkomen verliest. /

(17) Passim: Marx gaat uit van het feit, dat de menselijke arbeid de fundamentele en specifieke eigenschap van de menselijke soort is. Juist de in de externe wereld veranderende bezigheid ontstaat en vestigt zich de soorteigenschap van de mens. Hij komt tot de conclusie, dat het werk de bezigheid is, in welke inhoud zich het soortleven vervoorwerpelijkt. Juist dit karakter van de arbeid, die de specificiteit van de mens als soort is, word in het kapitalisme volledig vernietigd. Mars wijst erop, dat zich de werking van het kapitalistische productieproces op de mensen viervoudig laat zien: het ontvreemd de producent van zijn arbeid, zijn arbeidsproces zelf, zijn eigen en wezen en van de andere mensen. / Wanneer het individu zich van zijn arbeid en zich zelf ontvreemd, dan zal het zich ook van andere mensen ontvreemden; want de werkelijke verbinding onder de mensen, de werkelijke menselijke gemeenschap kan slechts op dat gebouwd zijn, wat het wezen van de mens uitmaakt, dus op de vrije, bewuste productieve arbeid. Gat deze inhoud verloren, dan vervallen de fundamenten van de menselijke gemeenschap. Het vervreemdingsproces, dat van de mens van zijn eigen producten, zijn eigen arbeid en wezenlijke vaardig heen scheid, moet sterke tegenstellingen onder de mensen tot gevolg hebben, die zich in hen handelen uitwerken. Vooral voert dit proces noodzakelijk tot steeds scherpere tegenstellingen tussen datgene, dat uit de ontvreemding van een egoïstisch, aan de behoeften van de private eigendom overeenkomend nut te trekken, en datgene, dat de ontvreemding op een andere manier om het menselijk bestaan brengt, dat heet door uitbuiting en ellende. /

(18) Passim: In ‘Kapital’ bewijst Marx in samenhang met de ontdekking van de algemene wet van de kapitalistische accumulatie, dat mede de kapitalistische productie ook de voorwaarden van de criminaliteit voortdurend nieuw gereproduceerd worden. Hij schrijft: ‘Wij zagen … bij de analyse van de productie van de relatieve meerwaarde: binnen het kapitalistische systeem voltrekken zich alle methoden ter verhoging van de maatschappelijke productieve kracht van de arbeid op de kosten van de individuele arbeiders; alle middelen ter ontwikkeling van de producten slaan om in beheersings- en exploitatiemiddelen van de producenten, het verminken van de arbeiders in een deelmens, ontwaardigen hem tot aanhangsel van de machine, vernietigen met de kwaal van zijn zijn arbeid hen inhoud, ontvreemden hem van de geestelijke potenties van het arbeidsproces, in dezelfde mate, waarin het laatste bij de wetenschap als zelfstandige potentie ingelijfd word; zij brengen de voorwaarden door elkaar, binnen welke hij werkt, onderwerpen het tijdens het arbeidsproces van de klein geworden gestalte van de despotie, transformeert zijn levenstijd in arbeidstijd, slingeren zijn vrouw en kind onder het Juggernaut-rad van het kapitaal Maar alle methoden ter productie van de meerwaarde zijn tegelijkertijd methoden van de accumulatie, en iedere uitbreiding van de accumulatie word omgekeerd middel ter ontwikkeling van die methoden. Het volgt daarom, dat in de mate hoe kapitaal accumuleert, de toestand van de arbeider, wat ook zijn betaling is, hoog of laag, zich verslechteren moet.

(19) Passim: De wet eindelijk, welke de relatieve overbevolking of industrieel reserveleger steeds met omvang en energie de accumulatie in evenwicht oud, smeed de arbeider vaster aan het kapitaal als Prometheus door de boeien van Hepahaïstos aan de rot’ Hoe groter echter dit reserveleger in verhouding tot het actieve arbeidersleger, des te massaler de geconsolideerde overbevolking, wiens ellende in omgekeerde relatie tot haar arbeiderskwaal staat, Hoe groter uiteindelijk de lazaruslaag van de arbeidersklasse en het industriële reserveleger, des te groter het officiële pauperisme Dit is de absolute, algemene wet van de kapitalistische accumulatie.’Een accumulatie van het kapitaal volgt op een ‘overeenkomende accumulatie ellende. De accumulatie van rijkdom op de ene pool is dus tegelijkertijd accumulatie van ellende, arbeidskwaal, slavernij, onwetendheid brutalisering en morele degradatie op de ander pool, c.q. op de kant van de klasse, die haar eigen product als kapitaal produceert.’/ Op de basis van het private eigendom aan de productiemiddelen oefenen de economische weten en categorieën een verwoestende werking uit op de mensen en hen relaties. Dat bewijst Marx weer door de rol van het geld. Het is een belangrijke factor, door welke de menselijke individualiteit met de menselijke maatschappij verbonden is.

(20) Passim: Het draagt enerzijds onder kapitalistische voorwaarden wezenlijk bij tot de volledige ontaarding van de mensen niet bijvoorbeeld slechts het proletariaat; een ontaarding in die zin, in haar zelf de werkelijke menselijke eigenschapen gewekt en ontwikkeld worden. De oplossing van de werkelijke maatschappelijke [gemeenschappelijke, collectieve, familie- enz.] binding in de kapitalistische maatschappij door haar materialisering tot geld spiegelt zich in de persoonlijkheid weer en geeft deze en nieuwe gestalte – en gestalte van individualistische eenzijdigheid. Dit proces bevat alle klassen, wanneer ook de bourgeoiseanders als het proletariaat. Voor haar is karakteristiek, dat het niet slechts ellende, begeerte en egoïsme, ontarde luxe en verdierlijking zaait, doch gelijkertijd het ‘inzicht’ schept dat de menselijke natuur precies zo’ zou zijn. De bezittende ‘klasse en de klassevan het proletariaat stellen diezelfde menselijke zelfvervreemding voor. Maar de eerste klasse voelt zich in deze zelfvervreemding wel en bevestigt, weet de ontvreemding als haar eigen macht en bezit in har de schijn van een menselijk bestaan; De tweede voelt zich in de vervreemding vernietigd, ziet in haar, haar onmacht en de werkelijkheid van een onmenselijk bestaan. Zij is, om een uitdrukking van Hegel te gebruiken, in de verworpenheid van de verontwaardiging over de verworpenheid, een verontwaardiging, tot welke zij noodzakelijk door de tegenstelling van hen har menselijke natuur met haar levenssituatie, welke de openhartige beslissende, omvattende ontkenning van deze natuur is, gedreven word.’/

(21) Passim: Uit de onderzoeking van Marx volgt: terwijl de vervoorwerpelijking een eigenschap van de arbeid in het algemeen is, in die zich de menselijke praktijk met het milieu bemiddeld, is de ontvreemding van het werk vooral een opvolgende verschijning van de kapitalistische loonarbeid, het feit, dat in het kapitalisme de arbeider zowel de productiemiddelen als het product zijn eigen arbeid als vreemde, onafhankelijke machten tegenoverstaan. Daarom is – zoals Marx laat zien – voor de arbeider zelf iets uiterlijks. Van hier uit leiden zich wezen al het kapitalisme eigen noodlottige maatschappelijke en menselijke consequenties en conflicten af. Er werd gelijkertijd bewezen, dat zich hierin niet slechts de redenen voor criminaliteit bij de proletariërs laten zien, doch ook voor criminaliteit bij de toebehorenden van alle nader klassen en lagen.”

—————-

(22)  Div., “Karl Marx / Begründer der Staats-undRechtsthorie der Arbeiderklasse – AktuelleBeiträgeanlässlich des 150. Geburtstagesvon Karl Marx”, Staatsverlag 1968 – Gerhard Stiller, “Marx’ Lehreüber die Ursachenund die Bekämpfung der Kriminalität in der deutschendemokratischenRepublik”; “Bij de criminaliteit gaat het om een historisch noodzakelijke maatschappelijk verschijning. Zij verklaart zich uit de begrensde stand van de ontwikkeling van de productiekrachten, die door de telkens heersende productieverhoudingen bemiddeld word. / In de kapitalistische maatschappij heeft de criminaliteit haar belangrijkste oorzaak in de kapitalistische uitbuitingsverhoudingen, wiens basis het private eigendom aan de productiemiddelen is. Deze economische relaties en voorwaarden voeren wetmatig tot het antagonisme individu – maatschappij, tot vervreemding en tot de tegenstellingen tussen de leden van de maatschappij. Met haar komen overeen individualisme en egoïsme as ideologische uitdrukking van de kapitalistische productiewijze. De ideologische uitdrukking van dekapitalistischeproductiewijze. Dat bedingt wederom demoralisatie en een brutaliseringvan demenselijke relaties en in haar gevolg de criminaliteit. /

(23) Passim: De zich onder kapitalistische voorwaarden voltrekkende ontwikkeling van de productiekrachten voert tot een verscherping van e in de kapitalistische maatschappij heersende tegenstelling. Met haar toespitsing onder de voorwarden van e staatsmonopolistische kapitalisme nemen het verval van de nog verbleven banden tussen de mensen, de strijd van allen tegen allen en het egoïsme als gedragsmaxime van alle leden van de maatschappij toe. Hieruit voegt een getalsmatig voortdurend toenemende criminaliteit en een groeiende intensiteit van de misdaden. / Een opheffing van de criminaliteit is in het kader van de kapitalistische maatschappij niet mogelijk. De eisen van humanistische criminologen, strafwetgeleerden enz. naar economische, politieke en geestelijk-culturele hervormingen kunnen slechts dan tot de succesrijke strijd tegen de criminaliteit voeren, wanneer zij met de fundamentele strijd tegen de monopoliekapitalistische heerschappij en haar heerschappijmethoden verbonden worden. Dan word de weg vrij voor de vorming van een maatschappij zonder criminaliteit.”

———————-

(24) Petra Reski, “Rita Atria – Een Siciliaanse rebel”, Lebowski 2009; : The Mafia myth is untouched in Sicily to this day. A state whose political representatives are mainly distinguished by corruption does not offer a positive counterbalance. This is how the myth can survive: the myth of the mafia as ‘the society of the elect’. Legends about the ‘noble old mafia’, which, untouched by the corruption of modern existence, goes to war for the poor and the disenfranchised, against the ‘new’ mafia, which, corrupted by the billions of drug trafficking and building speculation, is none ‘ honor ‘has more. Fables about mafiosi who never murder for every reason, but only for a higher purpose / The Mafia rewards its believers with a system of norms and values. The feeling of belonging. loyalty to the mafia is rewarded with prestige. / Rita Atria’s logic is that of the cosa nostra. She’s a mafia kid and wants vendetta. When Rita sits opposite investigative judge Alessandra for the first time in the palace of justice of Marsala, she cannot suspect that the interrogations will thoroughly disturb her image of the world. One day, in the corridors of the court, she bumps into Rosario Spatola, a pentito she knows is working with Justice. He greets Rita, but she sees right through him. When Alessandra Carnassa later asks her why she ignored him, Rita replies, aghast, “Listen, your honor, I am not a mafiosa and never have been. I can afford to work with Justitite. But Spatola is a mafioso. He betrayed, and I don’t greet traitors. /

(25) Passim: She fills pages with names in her nervous handwriting. Names of drug traffickers, murderers, and arms dealers But her beliefs remain untouched: the bad guys that they are the Accardos, the “bad mafia.” She wreaths her father with a halo of heroism. He was a “good mafioso” who bravely fought for the honorable wardens of the old mafia. “Everyone turned to my father,” the account of her first interview says. He solved the most complicated problems for them: family fights, theft, cattle diversion. my father did that, as far as I know, without gaining financial benefit himself. He was concerned with the principle, with the prestige that he presumed in certain circles of Partanna. Incidentally, he also maintained important contacts in Menfi, Sambuca, Santa Margherita del Belice, Montevago Castalverrano and other surrounding places. ‘ / Rita is tossed between admiration and disgust for Mafia admiration for showing her respect: “I am an Atria.” Disgusted she had taken her away from her father and her brother. When she speaks of Don Vito, her voice is proud: her father, who was a crook of the law, proving that he was stronger than all who had to bow to the law. She talks about “.38 caliber pistols,” about “the need to get someone to kick your way” with an impassiveness as if explaining family relationships. The cooler a mafioso commits murder, the greater his prestige. For the Atria family something like this goes without saying. ” (This can be seen as a primitive archetype of the state, which has persisted into modern times.)

Onderwijs, socialisme

(1) Peter Mertens, “Hoe durven ze?  – De euro, de crisis en de grote hold-up”, EPO 2011/2012; “het zou een flink erschil maken wanneer een goede, betaalbare kinderopvang gegarandeerd is en ouders niet langer alle crèches moeten afscuimen of zich al op de wachtlijsten moeten inschrijven nog voor de baby geboren is. Wanneer het zwangerschapsverlof wordt uitgebreid zodat moeder geen schrik moeten hebben dat ze hun baas verliezen. Wanneer de samenleving instaat voor een belangrijk deel van de opvoeding en ontwikkeling van de kinderen, en niet alles tot inhet laatste detail vanhet gezin afhangt. Wanneer in de wijken voldoende speelruimte en groen voorhanden is. Wanneer de mensen in de wijken via participatie aan het bestuur en via collectieve activitetiten elkaar opnieuw leren kennen. Wanneer op die manier in de leeefomgving van elk kind een sociaal netwerk gegarandeers is, met ook sociale controle en bescherming zodat niet iedereen moet nagelbijten als haar of zijn kind met de vriendinnetjes of vriendjes de straat op trekt. Wanneer de scholen warme maaltijden voorzien, eventueel ook voor de ouders die dat wensen. Wanneer het onderwijs ook de sportieve en culturele ontwikkeling organiseert. / Dan zouden mama of papa na het werk niet meer moeten racen tegen de tijd. Dan zou niet langer elk gezinnetje individuaal naar de winkel moeten hollen, eten klaarmake, en intussen zoon- of dochterlief naar de muziekschool, de turnles, het voetbal of de jeugdbeweging brengen. Een collectief systeem dat toegankelijk is voor wie dat wil, zou een grote verlichting van de huishoudelijke taken meebregen. Het ou in de eerste plaats tijd vrijmaken voor vrouwen. / In de opvoeding zullen ouders uiteraard een belangrijke rol blijven spelen maar het accent kan dan werkelijk liggen op kwaliteitstijd in plaats van stresstijd. Er zullen heel veel krachten en talenten vrijkomen om de samenleving van morgen met vindingrijkheid en creativiteit vorm te geven.”

—————————–

(2) Div., “Zur Kritik der bürgerlichen Ideologie” 16 – Günter Wettstädt, “Industriegesellschaft – Ostpädagogik – Antikommunismus”; “De polytechnische vorming en opvoeding ligt aan het marxistisch-leninistische inzicht ten gronde, dat de alzijdige ontwikkeling der persoonlijkheid slechts dan gewaarborgd is, wanneer het leren met de productieve arbeid van de leerling verbonden word. Marx herkende de verbinding van onderricht, productieve arbeid en gymnastiek als de enige methode ter vorming van alzijdig ontwikkelde persoonlijkheden, en Lenin karakteriseerde onmiddelbare deelname van de jonge mensen aan de revolutionaire strijd van de arbeidersklasse als beslissend middel van de communistische opvoeding. In de fundamentele inzichten laat zich de toepassing zien van de derde these van Feuerbach door Marx op de vormingspolitiek in de socialistische maatschappij, de these, dat zich de mens in het proces van de revolutionaire praktijk, de actieve vorming van de nieuwe maatschappij – tot bewuste socialistische persoonlijkheid ontwikkelt. / Marx en Engels hebben de pedagogische maatregelen ter alzijdige ontwikkeling der mensen in de grondregel der verbinding tussen onderwijs en productieve arbeid samengevat, van welke de vorming en opvoeding der jeugd in onze socialistische school doordrenkt is. /

(3) Passim: Het principe van de verbinding van onderwijs en productieve arbeid ter alzijdige ontwikkeling van de mensen is te scheiden van de fundamentele regel, dat scholen en revolutionaire maatschappelijke praktijk bij elkaar horen. Daardoor word gewaarborgd, dat het principe in zijn algemene betekenis herkend en gerealiseerd word – als pedagogisch middel der verbinding der sozialistische vorming en opvoeding der shooljuegd met de strijd der werkenden, de actieve deelname van de sholieren aan de maatschappelijk nuttige bezigheid en het volledige gebruik van de kracht der arbeidersklasse voor de klassenmatige opvoeding der jeugd. / Deze doelstelling van het VII. pedagogische conges volbrengen betekent de potentiële krachten van het socialistische bedrijf als voorwerp en middel der vorming en opvoeding en de productieve bezigheid van de scholier voor de socialistische opvoeding volledig te benutten met het feit in gedachten, dat de productieve vaardigheid een wezenlijk middel der ontplooing van de persoonlijkheid voorstelt.”

—————————

(4) Div., “Zur Kritik der bürgerlichen Ideologie” 16 – Günter Wettstädt, “Industriegesellschaft – Ostpädagogik – Antikommunismus”; “Als besluit komen we er op uit dat het een belangrijke opgave van de marxistisch-leninistische pedagogiek is, de doelen en methoden van het anti-communisme te ontmaskeren en daarmee niet in de laatste plaats de progressieve westduitse pedagogen een effectieve hulp in hun strijd tegen de imperialistische manipulatie van de jeugd in de BRD en voor een democratische vernieuwing van het West-Duitse vormingswezen aan te tonen. / De functie van het imperialistische ‘oost-pedagogiek’ als deel van het ideologische instrument van het anticommunisme laat zich op de volgende manier samenvatten: / 1. De functie van de aanpasssing en ondersteuning van het systeem ‘van binnen uit’. / – Afweer van de invloed van de socialistische pedagogiek op de – West -Duitse leraren door middel van zwartmaking en vervalsing. / ‘Verbruik’van ‘bruikbare oplossings-mogelijkheden’van didaktische methodische wijze ter beperking van hun eigen vormings-crisis en ter betere aanpassing van het school-wezen van de BRD aan de veranderde bestaans-voorwaarden van het imperialisme. / 2. De functie van de ondersteuning van de imperialistische glable strategie, de functie ‘naar buiten’. / – ideologische diversie tegen de marxistisch-leninistische pedagogiek door middel van ‘het slaan van burgen’ en vleierij, door middel van ‘zachte afleiding’, / – ideologische infiltratie, ‘toenadering’ van imperialistische en socialistische pedagogiek in het teken van de convergentie, op de basis van de theorie der ”’gelijkvormige industriemaatschappij’. / Daarbij maken zich de imperialistische ideologen in het vormingswezen van de volgende methoden: / – Zwartmaking, vervalsing, gebruik van leugens, verdachtmakingen, halve waarheden; / – Vergelijking van het onvergelijkbare [van secundaire verschijningsvormen word demagogisch op het wezen gedoeld), Gelijkzetting van principieel van elkaar verschillende zaken [polytechnische vorming en ‘arbeidsleer’]; / – ontoelaatbare veralgemeningen, formalisering van wat in wezen niet formaliseerbaar is, bewust gebruikte methoden van de verdraaiing van de werkelijkheid, de manipulatie; / – Propagering van de ‘ont-ideologisering’,m om de socialistische ideologie van de socialistische school te scheiden en de burgerlijke ideologie ingang te verschaffen.; / – Propagering van de ‘verzakelijking’, om de trends van de wetenschappelijk-technische revolutie, ‘de industriële maatschappij’ een alibi te verschaffen; / – Het streven naar uitsluiting van de socialistische ideologie en invoering van de burgerlijke en tenslotte de eis tot ‘oppositie’ op het gebied van de schoolpolitiek ‘beide vormen van de industriële maatschappij’, dus in de burgerlijke en de socialistische school!”

(5) Anoniem, Persoonlijke notities, media jaren ’80; “Alle soorten onderwijs en jeugdopvoeding moeten zoveel mogelijk rond het internaats-wezen geconcentreerd worden. Het Kibboetsnik-systeem kan hierbij ten voorbeeld genomen worden.”

————————–

(6) Div. “Deutsche Zeitschrift fur Philosophie” 4, 1974, Deutscher Verlag der Wissenschaften – Werner Naumann, “Inhalt’ und ‘Methode’ in der Padagogik”; “leerlingen en leraren vormen als actieve elementen van een proces, dat als ieder menselijke bezigheid een doel heeft, onder bepaalde voorwaarden afloopt, bepaalde middelen en maatregelen inluid en een daaraan tegemoetkomend resultaat bewerkt. / Het doel van het pedagogische proces kunnen wij in analogie tot Marx’ definitie van het doel van de arbeid als ideëel gegeven en bewust nagestreefd resultaat definiëren: want ook de opvoeder heeft reeds bij het begin van het  pedagogische proces een voorstelling daarvan welke persoonlijke eigenschappen de leerling aan het ‘einde’ van het pedagogische proces moet bezitten.  Het doel word uit de eisen van de maatschappelijke ontwikkeling afgeleid en moet tegemoet komen aan de realisatiemogelijkheden van het van het pedagogische proces. Deze eisen worden in het socialisme vanuit het standpunt van de belangen van de arbeidersklasse uit onderzocht, dientengevolge door de partij van de arbeidersklasse geformuleerd, gepropageerd en met betrekking tot hun praktische vervulling gecontroleerd. De wezenlijke inhoud van het doel van de socialistische opvoeding bestaat in de eis naar de alzijdig ontwikkelde socialistische persoonlijkheid. Om dit doel te concretiseren bedienen wij ons van psychologische categorieën, welke de benodigde persoonlijke eigenschappen weerspiegelen [kennis, vaardigheden, ervaringen, gewoontes, instellingen, overtuigingen, karaktereigenschappen o.a.]. daarbij worden deze categorieën steeds tot maatschappelijke benodigdheden en specifiek menselijke aanleg in verhouding gebracht [b.v. taalkennis, mathematische vaardigheden, moree overtuigingen enz.] Pedagogische doelen dienen: – ter bemiddeling van maatschappelijke eisen aan het pedagogische proces / – als criterium ter stimulering van activiteiten van scholieren. / Als maatstaf ter waardering van pedagogische processen. /

(7) Passim: In het doel weerspiegelen zich de objectieve eisen van de maatschappij, die de opvoeder vervullen moet. In enge samenhang daarmee staan zijn subjectieve motieven, die zijn pedagogisch handelen wezenlijk stimuleren en de echt niet altijd met de doelen volledig overeenstemmen. Om deze reden is te testen of dat voor het verloop van het proces zeer belangrijke element van het motief niet als afgezonderd structureel element beziet moet worden. Het pedagogisch handelen, dat gedetermineerd is door een doel en een motief, vervolgt steeds onder bepaalde voorwaarden – die zich laten opdelen in zulke, die de leerlingen en leraren reeds ‘aan het begin van het proces’ als objectieve gegevenheden vinden, en diegene die door hunzelf pas in het verloop van het proces geschapen c.q. ingezet worden. Bij de ‘gevonden’ objectieve voorwaarden  gaat het vooral om de fundamentele maatschappelijke verhoudingen in het kader van de op dat moment heersende productiewijze en om natuurlijke voorwaarden, wiens betekenis voor het pedagogische proces niet onderschat mag worden; want zowel de extern-menselijke natuur als ook de natuur van de mensen hebben invloed op het pedagogische proces. Deze voorwaarden zijn tegelijkertijd ook bron en fundament van alle specifieke opvoedingsmiddelen en zullen het telkens zijn in die mate zoals zoals ze door de opvoedende krachten bewust voor de realisatie van de pedagogische doelen ingezet worden.”


(8) Div., “Der Rote Oktober und der Übergang vom Kapitalismus zum Sozialismus”, Karl-Marx-Universität Leipzig 1977 – L.D. Behrendt, “Algemein gültige Grundzüge der Entstehung und Entwicklung der sowjetischen Geschichtswissenschaft in der Periode des sozialistischen Aufbaus [1917-1936]”;  “De effectiviteit van de marxistische geschiedwetenschap hangt natuurlijk in belangrijke mate af van de haar ter beschikking staande kaders. Dat waren er in het jaar 1917 slechts betrekking weinig. Marxisten, die van beroep historicus waren, waren met de vinger van een hand af te tellen uitzonderingen [M.N. Pokrovskij, N.M.M. Lukin, V.P. Volgin]. Alle wetenschappelijke instellingen waren uitsluitend beheerst door vertegenwoordigers van de burgerlijke geschiedwetenschap. Wanneer ook de partijfunctionarissen, die zich reeds voor de revolutie met historische vragen, vooral met de geschiedenis van de revolutionaire beweging  en de partij, bezig hadden gehouden, meten tot het werk in de socialistische academie voor maatschappijwetenschappen en andere hoge schoolinrichtingen gedelegeerd werden en de taak kregen, om de marxistische geschiedopvatting en het marxistische geschiedbeeld in de grootst mogelijke omvang te populariseren, konden zij de noodzakelijke taken niet alleen vervullen. Er moesten jonge marxistische historische kader uit de met de partij verbonden jeugd, vooral uit arbeiders- en boerenstudenten, gevormd worden. /

(9) Passim: Kadersmeden werden het in 1921 gestichte instituut van de Rode Professur en de 1924 geschapen Russische Associatie van wetenschappelijke onderzoeksinstellingen voor maatschappijwetenschappen [RANION]. Het ging daarbij – zoals Pokrovksij benadrukte – ‘niet eenvoudig om de voorbereiding aan marxistische gevormde hogeschool leraars. Dat zou ook zonder het Instituut van de Rode Professur bereikt kunnen worden, doordat men eenvoudig de kandidaten op de leerstoel van de faculteit bepaalde aan examens over de theorie en geschiedenis van het marxisme onderwerpt. Op deze manier zouden wij binnen vijf jaar alle leerstoelen met marxistische gevormde mensen bezetten. Maar ook Martow is marxistisch gevormd … wij hebben iets anders nodig – dit is slechts het vanzelf sprekende minimum. Wij hebben een jeugd nodig, die diep doordrongen is van de principes van het revolutionaire marxisme en die het begrijpt, om uit de leren van Marx de noodzakelijke theoretische en praktische gevolgtrekkingen te maken.  /

(10) Passim: Aan deze hoge doelstelling was ook de keuze van de studenten voor het Instituut van de Rode Professur ondergeordende. Voorwaarden voor de opname werd ”minstens drie jaar partijlidmaatschap, ervaringen in het maatschappelijke werk en vaardigheid tot wetenschappelijke bezigheid. De vierjarige studie was door een hoge graad aan creatieve wetenschappelijke arbeid gekenmerkt. Basis van de hele voortgang was een diepgaande studie van het werk van de classici van het marxisme-leninisme. Lezingen werden slechts weinig gehouden, zij dienden de studerenden tot invoering in de zelfstudie. z\in de eerste drie jaren namen de studenten deel aan vijf tot zes seminaries met onderzoekskarakter. Zij moesten in diepgang met een speciaal probleem uiteenzetten, bronnenstudies bedrijven en hen resultaten aan het eind van het jaar in een wetenschappelijke referaat voorleggen. Andere testen waren er niet. Het vierde studiejaar was voorbehouden aan het werk van de dissertatie, waartoe de studerenden gedeeltelijk een delegering tot onderzoek in het buitenland verkregen. /

(11) Passim: Het Instituut van de Rode Professur bracht uitstekende resultaten voort bij de voortgang van marxistische hogeschool leraren. De seminaar werken hadden een dergelijk hoog wetenscahppeijk niveau, dat zij gepubliceerd konden worden. Gedeeltelijk produceerden zij de eerste monografieën tot belangrijke onderzoeksproblemen, bv. over de revoluties van 1905 en 1917, over het Russische imperialisme enz. |In juli 1924 konden de eerste elf afstuderende van de historische afdeling van het instituut ontslagen worden. Zij namen meteen verantwoordelijke positie aan de Moskause en Leningrade hoge scholen in. In totaal werden in negen jaren naast talrijke specialisten van andere specialisaties, 60 historici aan het instituut gevormd, onderhen: A.|M. Pankratova, M.V. Neckina, I.I. Minc, N.L. Rubinstejn, A.L. Sidorov, O.N. Caadaeva, D.A. Baevskij, zm.E. Zorkij, E.B. Genkina, N.E. Zastenker, I.D. Belkin. Zij stelden een groot deel van de eerste in de Sovjet-Unie gevormde marxistische eerste generatie van historici voor. …..

(12) Passim: Een belangrijke organisatorische basis voor een nieuwe tak van de historische wetenschap, de partijgeschiedenis,, voor de de 1920 op initiatief van linnen in het leven grepen commissie ter verzameling en ter studie van de materialen over de geschiedenis van de oktober revolutie en de communistische partij [Iste partij] onder leiding van M.S. Olminskij. Schiep,  door haar publicatie van talrijke documenten over de geschiedenis van de bolsjewistische partij en over de geschiedenis van de revolutionaire beweging van de 19e en 20e eeuw, waardevolle bases voor het onderzoek van deze belangrijke takken van de geschiedenis. Soortgelijke taken voor de geschiedenis van de vakbondsbeweging en de geschiedenis van de jeugdbeweging vervulden de Istprof en de Istmol. De nieuwe, van het begin af aan op marxistische basis werkende, leer en onderzoeksinstellingen schiepen geleidelijk de kadermatige voorwarden voor de stapsgewijze omvorming van de traditionele geschiedhistorische inrichtingen. Een bijzonder hardnekkig verzet van reactionaire professoren, was aan de universiteit te overwinnen. Na 1922 moet Lenin de ‘schandelijke toestand’ vaststellen, ‘dat bijna vijf jaar na de verovering van de politieke macht dor het proletariaat, in haar, het proletariaat, staatsscholen en universiteiten oude burgerlijke geleerden de jeugd oude burgerlijkere onzin leren [veelmeer, hen daarmee verderven]’. /

(13) Passim: Organisatorische veranderingen, de invoering van nieuwe leerprogramma’s, de ontzending van marxistische kaders in de universiteiten, de verandering van de samenstelling van de studenten door voorkeur te geven aan de opname van arbeiders- en boerenkinderen evenals de geleidelijke heropvoeding van de oude specialisten bewerkten in een langdurig proces, dat niet vrij van mislukte experimenten en fouten was, tot aan het midden van de dertiger jaren de doorzetting van het marxisme ook aan de met de historische vorming bezig universiteiten. De weg ging darbij van de afschaffing van de oude, onder leiding van reactionaire professoren staande, historisch-filosofische faculteiten in het jaar 1919 en hen vervanging door faculteiten voor maatschappijwetenschappen, in welke de marxisten reeds over een bepaalde invloed beschikten, over herhaalde veranderingen van de organisatorische structuur van de universiteiten tuisen 1925 en 1931 tot aan de fundering van nieuwe historische faculteiten op marxistische basis, die op besluit van de raad van volkscommissarissen en het CC van de CPSU[B] in 1934 vervolgde.”

——————-

(14) Div. “Erziehung in der Klassengesellschaft”, Syndikat 1977 – “Die Autoren, “Thesen zu emanzipatorischer Erziehung”; “1. Emancipatorische opvoeding is een fundamenteel pedagogische begrip, doch de sociaalwetenschappelijk gefundeerde theorie en praktijk van de politieke strijd. Zij staat aan de kant vande onderdrukten. / 2. Deze strijd begint met de vorming van vrije ruimeten in maatschappelijk relevante instellingen. Emancipatorische opvoeding moet van deze emancipatorische vrije ruimten politiek gebruik maken, echter niet in hen verstarren of zich naar hen laten afduwen. Zij moet de commentators functie van de demonstratieve non-conformering doorbreken, om maatschappijveranderend en niet stabiliserend te werken. – In vrije ruimtes van emancipatorische opvoeding kunnen in deze maatschappij primair in de leidende instellingen geschapen worden. Terwijl de universiteit voorlopig slechts een basis voor de in ieder geval geprivilegieerden kan bieden, is de totaalschool de centrale basis voor emancipatorische opvoeding. /

(15) Passim: 4. In de geschapen van repressie verstoken vrije ruimten [in scholen, politieke clubs enz.] kan de voorbereiding op de strijd tegen de autoritaire prestatiemaatschappij door emancipatorische opvoeding gebeuren. Dat betekent de ontwikkeling van de ik-sterkte en kritisch bewust van de aan het leerproces deelnemenden, evenals theoretische fundering en politiek leren van de emancipatorische strijd. / Emancipatorische opvoering moet vande concrete maatschappelijke ervaring van de levenden [dus ook de leraar] uitgaan, die zich vooral als beperkte taalerving, sexuele ervaring en esthetische ervaring manifesteert. / Politiek leren word daardoor vooral effectief in het bereik van de taalopvoeding, sexuele opvoeding, esthetische opvoeding. Politiek leren in deze zin moet zich tegelijkertijd al politiek leren articuleren. / 7. Emancipatorische opvoeding moet in de door haar geschapen vrije ruimten de ervaring van betere mogelijkheden voor het samenleven bemiddelen. Dat betekent: a. De ervaring van ‘heerschappijvrije taalkundige en visuele communicatie van allen met alle’; b. De afschaffing van het autoritaire ruil- en concurrentieprincipe in het opvoedingsproces [censuur enz.] als vooraarde van de ervaring van solidair handelen; d. de opheffing van non-legitieme en irrationale heerschappij en autoriteit in het opvoedingsproces. /

(16) Passim: Voor zover zich emancipatorische opvoeding in de bijzondere sector van de opvoedingsinstellingen voltrekt, is zij onderworpen aan de dialectiek tussen particuliere sectoren en het geheel. Veranderingen in de vormingssector – ook zijn democratisering – zijn particuliere veranderingen. / 9. Collectieve emancipatie voltrekt zich niet in ‘pedagogische provincies’ – ook niet in anti-autoritaire-, doch in centrale instellingen van de maatschappij, als deel van de productie- en beheerssfeer. / Collectieve emancipatie kan slechts dan effectief worden, wanneer de autoritaire heerschappijstructuur deze instellingen democratiseert en de door haar geproduceerde autoritaire karakterstructuur emancipatorisch opgebroken word. Emancipatorische opvoeding kan op dit proces voorbereiden. /

(17) Passim: 10. Pas in de solidaire politieke actieve van zelfbewuste subjecten die de ideologische sluier van het bestaande repressie- en manipulatiesysteem doorbroken hebben, kan zich de omwenteling van de autoritaire prestatiemaatschappij realiseren. Emancipatorische opvoeding gat dan in algemene politieke praktijk over, is niet meer subversief vormingsprincipe, doch opvoeding tot socialisme, als opheffing van de uitbuiting van de mens door de mens, als concretisering van een kritische maatschappijtheorie. 11. De ‘Pedagogen’ hebben de pedagogiek slechts op verscheidene wijze geïnterpreteerd, het komt het nu op aan, haar af te schaffen.”

—————–

(18) N.A. Petrow, “Autorität und persönliches Vorbild des Lehrers”, Volk und Wissen 1954; “De communistische opvoeding van de kinderen word door verschillende opveodingsmiddelen en methodes verwerkelijkt. De keuze voor deze of gene opvoedingsmethode wordt door de inhoud van de opvoeding bepaald is van de doelen en taken van de communistische opvoeding in de Sovjet-Unie afhankelijk. / Bij de keuze vande opvoedingsmiddelen en methoden gaat de leraar van de concrete situatie uit, in welke hij de een of ander opvoedende maatregel treft. Hij moet daarbij rekening houden met de bijzonderheden van de geestelijke ontwikkeling van de scholieren en het niveau van hen voorgaande vormingen en opvoeding. / De ervaring leert, dat het meest verbreide opvoedingsmethodes zowel in het onderrichtproces als ook in de doorvoering van speciale opvoedingsmaatregelen zulke methoden zijn, de de overtuiging, de aanpassingsvaardigheid en het werk voor de maatschappij van de kinderen eisen. / Deze methoden gebruikt ieder leraar in het opvoedingsproces. Doch het succes van een methode, zoals de ervaring leert, is doorgaans niet bij alle leraren het zelfde. Een en dezelfde methode kan in soortgelijke situaties van de opvoedingspraktijk met betrekking op de scholende van de zelfde leeftijd, het zelfde geestelijke niveau en de zelfde opvoedingsgraden bij sommige leraren doorgans effectief zijn, terwijl zij bij andere daarentegen niet tot de positieve resultaten voert, die de leraar gehopt had: hij moet daarom oftewel naar andere methoden grijpen of zich naar de ondersteuning van de klassenleider, de plaatsvervangende directeur of de directeur keren. /

(19) Passim: Waarvan hangt nu het effect van de opvoeding van een bepaalde opvoedingsmethode af? War verkralen zich de geheel verschillende resultaten bij het gebruik van dezelfde methode, hoewel zij onder de zelfde opvoedingen en voorwarden bij de zelfde leeftijd van de scholieren gebruikt worden? / De getroffen observaties laten zien, dat de effectiviteit van alle opvoedingsmiddelen en methode voor het grootste deel afhangt van de graad van de methodische kunst van de leraar en daarvan, hoe hij een opvoedingsmidden toe te passen weet, rekening houdend met de werkelijke toestand en het ontwikkelingsniveau van het kind en diens vormingsgraad. / De overtuiging, de gewenning als ook andere opvoedingsmiddelen en methodes hebben bij hen logica, zij onthouden een groot aantal bijzondere werkmethodes en hebben pedagogische techniek, van welks juiste beheersing de effectiviteit van de opvoedingsmethodes afhangt. / De kracht van de logica, met wiens hulp de leraar de scholieren overtuigt, is groot. Veel hangt daarbij af van de techniek van het pedagogische en de methodische kracht van de leraar af, wanneer hij de gewenning, het aansporen of de bestraffing als opvoedingsmiddel gebruikt. In dergelijke gevallen zal de autoriteit van de leraar van doorslaggevende betekenis zijn. /

(20) Passim: Wanneer de leraar in de ogen van de scholieren grote autoriteit en achting heft, dan word ieder woord, ieder aanwijzing, ieder advies en iedere eis, die door hem verheven word, de scholier tot wet. Daarentegen worden alle woorden, aanwijzingen en eisen van een leraar zonder autoriteit door de scholieren geringschattend opgenomen. / Lof of kritiek van een leraar, die autoriteit bezit, worden door den kinderen op een heel andere manier opgenomen en ondervonden als lof en kritiek van een leraar, zich nog niet de nodige autoriteit bij de scholieren verworven heeft. Het lof van een leraar met autoriteit roept bij de scholieren het gevoel van grote bevrediging en natuurlijke trots op en wekt in hen de wens, nog beter te leren en zich nog beter gaat gedragen. Zelfs de meest onbelangrijke straf in de vorm van een verwijt tendens de les of tijdens een persoonlijk gesprek met de scholier maakt, wanneer deze door een leraar uitgesproken word die autoriteit bezit, niet slechts op de schollier die de kritiek krijgt, doch ook pp het hele klassencollectief een veel grote indruk, als wanneer een veel hardere bestraffing door een pedagoog uitgesproken zou worden, die geen autoriteit bezit. / De onderscheiden waardering van het zelfde kindercollectief, de zelfde scholier door de leraar laat zich hoofdzakelijk door de verschillende graad van hen autoriteit verklaren. / Daar dus de effectiviteit van de opvoedingsmiddelen en methodes in belangrijke mate van de autoriteit van de leraar afhangt, zou de opvoeder niet slechts voor de fundamentele beheersing van de opvoedingskunst, doch ook voor het verkrijgen van een hogere autoriteit zorgen.”

——————-

(21) N.A. Petrow, “Autorität und persönliches Vorbild des Lehrers”, Volk und Wissen 1954; “Communist kan iemand selchts dan worden’, zei W.I. Lenin, ‘wanner hij zijn kennis met aldie wetenschappen verrijkt, die de mensheid verwerkt heft.’Lenin leerde: ‘Precies zo moeten wij begrijpen, dat, hoewel wij de oude school afwijzen, die zeker gerechtvardigde en noodzakeijke haat tegen de oude school voeden, de bereidheid om de oude schol te vernietigen hoog schattne, waar wij op de plaat  van het oude onderricht, het oude buffelen, de oude dril de varddgheid moeten plaatsen, ons de hele som vna menseijke tkeninis te te eigenen, en wel zo toe te eigene, datt het communisme bij julise niet eits aangeerds zou zijn, doch iets wat zij zelf doordacht hefft, de som vane conculusie, de vanuit het standput vande moderne vorming onmisbaar zijn.’ / Er moet systemaatiche opeenvolgend nagesterefd wordne, dat zich de studenten de met de door hen behandeld fundamenten de wetenschapen niet slechts zuvier mechanisch toe eigenen, dochdat zij deze fundamenteel doordenkenen zich beweust de schattne van eht menseijek weten toe-eigenen. Dat is één avn de belangrijkste opveogdingstaken van de leraren van de svovjetschoolk; want het bewuste en fudnemenetebehoersen van de kenis is de basis voro de vorming van een communisitsche wereldbeschouwing en een communisitsch gedarg bij de studenten. / De lerar, die het kond vormt en opvoed, mag niet een enkele zielkundige en morele zijde van de persoonlijkheid vna het kind onberod laten; hij moet de kinderen op opmerkzamheid opvoeden, hen gehugen en hen ontwikkelen, , hij moet hen ondervindingen en belangen voeden, hen wil en hen karakter vormen en ze in de geest vande communistische moraal opvoeden. /

(22) Passim: Daar de leraar in het verloop van het onderwijs- en opvoedingsproces zijn inwerking op de persoonlijkheid van het kind in zijn geheeld geldend maakt, treed hij zelf binnen de gemeenschap van de kinderen op met zijn hele persoonlijkheid. Daarom werkt zich de opvoedende invloed van de leraar op de scholier niet slechts uit door zijn vakkennis en zijn pedagogische onderwijs- en opvoedingsmethoden, doch ook door zijn persoonlijke kwaliteiten en zijn gedrag, onafhankelijk van zijn subjectieve wensen / daarom kentekent het ‘persoonlijke voorbeeld van de leraar’ doorgaans niet een geïsoleerde afzonderlijke handeling van de leraar, die de scholieren als voorbeeld of als patroon zou moeten dienen. Wij mogen het persoonlijke voorbeeld van de leraar niet als de een of andere sporadische verschijning in het onderwijs- en opvoedingwerk van de leraar aanzien, die met opzet door hem voor het bereiken van een bepaalde opvoedende werking in dit of dat speciaal geval erbij getrokken word. Het helpende gedrag van de leraar is voor de scholier voorbeeld en patroon, onafhankelijk van de subjectieve wensen van de leraar. / Waarom is het hele patroon van de leraar, onafhankelijk van zijn subjectieve wensen, voorbeeld voor de schollier?/ Reeds K.D. Uschinksi heeft bij zijn definitie de rol vande persoonlijkheid van de opvoeder in de kinderopvoeding met het volste recht de gedachte naar voren gebracht, dat in de gemeenschappelijke opvoeding van de leraar, die immer de meest nabije en onmiddelbare opvoeder van het kind is, de belangrijkste en beslissende opvoedingsfactor voorstelt. /

(23) Passim: ‘De opvoeder, die tegenovergesteld is aan de scholier, draagt alle mogelijkheden voor het opvoedingssucces in zich zelf [het onderwijs is slechts één van de opvoedingsmiddelen]. Het belangrijkste middel voor de opvoeding van een mens is de overtuiging, en op die overtuiging kan men slechts door overtuigingskracht werken.’/ In het ‘ontwerp van een lerarenseminarie’ grijpt Uschinski opnieuw deze gedacht over de rol van de persoonlijkheid aan het opvoeden op  ‘… Wij herhalen nog eens’, zegt hij ‘het kind wordt slechts onder de directe invloed van de menselijke persoonlijkheid opgevoed en geestelijk en moreel ontwikkeld; geen ander vorm, geen discipline, geen voorschriften en geen tijdsindeling in het onderwijs kunnen de invloed van de menselijke persoonlijkheid vervangen. Dit is een vruchtbare staraal van de zon voor de jonge ziel, die men door niets vervangen kan,’. / Nu is de belangrijkste taak van de opvoeding de vorming van het bewustzijn van de scholier, en het belangrijkste middel voor de vorming va het bewustzijn op de basis van het toe-eigenen van de fundamenten vande wetenschappen door de kinderen is de overtuiging. De toe-eigening van de fundamenten van de wetenschappen, de morele beleringen, de adviezen en de aanwijzingen van de leraar door de kinderen is niet een mechanisch proces van de instuderen van de voor de kinderen onbegrijpelijke theses en begrippen, doch het is het proces van een zinvol en bewust bevatten, dat onmogelijk is, wanneer de scholier niet van de juistheid van de door de leraar bemiddelde kennis en van de nuttigheid van de door hem gegeven adviezen en aanwijzingen overtuigd zijn. / De kinderen, die de uitleggingen en voorstelen van de leraar, de morele beleringen enz. volgen, moet hen opmerkzaamheid ook de vorm, in welke het verdrag van de leraar gehouden word en het gedrag van de leraar tijdens het onderricht wijden. De morele beleringen, die kritieken en aanwijzingen van de leraar vergelijken en kinderen onwillekeurig met het optreden en het gedrag, dat zij bij de leraar geobserveerd hebben. /

(24) Passim: In het gedrag van de leraar tijdens het onderwijs en buiten de klas openbaren zich bij de kinderen de persoonlijke eigenschappen van de opvoerder; zijn instelling tegenover de afzonderlijke kinderen en zijn betrekking tot zijn vaardigheid en zijn verplichtingen treden daarbij ten dage. Niet alle leraren hebben tot de kinderen, hebben to hen eigen bezigheid het zelfde gedrag. Ook die kinderen gedragen zich tegenover verschillende leraren doorgaans verscheidene leren ook hiermee overeenkomend verschillend. / Daarmee zijn de persoonlijke eigenschappen van de leraar en zijn gedrag tijdens het onderwijs oor de kinderen in hen schoolwerk een belangrijke aandrift, die het gedrag van de kienden tot hen aanwijzingen, adviezen en beleringen de leraar bepaalt en dus een invloed uitoefent op de gang en de resultaten van het opvoedende werk. / Wanneer de leraar niet op zijn gedrag tijdens het onderricht let, en dit van tijd tot tijd nagaat, kan hij, zonder dat hij het vermoed, zijn opvoedende arbeid een wezenlijke schade toevoegen. Door het mankeren van controle over het eigen gedrag of door de onbekwaamheid de controle juist uit te oefenen, laat zich verklaren dat onervaren of onvoldoende gevormde leraren een verklaring voor het gesprek in hen opvoedende vaardigheid niet in het falen van hen eigen gedrag en hen betrekking tot het werk, doch zogenaamd fouten van de kinderen, die zij te onderrichten hebben, zoeken.”

———————-

(25) Horst Laschitz, “Kämpferische Demokratie gegen Faschismus- Die programmatisch Vorbereitung auf die antifaschistisch-demokratisch Umwälzung in Deutschland durch die Parteiführung der Kommunistischen Partei Deutschlands“,  Militärverlag 1969; “In the struggle for the development of a new, democratic consciousness, historical education, which builds on scientific Foundations, was very important. In the account of the historical falsifications of the Nazis, a true picture of the history of the German people from the beginning to the present had to be created. / With the mentioned two guidelines for historical education [drafts], the purpose, fundamental rules and main points of historical education were processed by the labor committee of the KPF and the committee of the national committee. The committees could hereby refer to the fundamental works on the history of the German labor movement and the German people by Karl Marx, Friedrich Engels, W.I. Lenin, Frans Mehring, Karl Liebknecht, Ernst Thälmann, Wilhem Pieck, Walter Ulbricht and others. On some fundamental problems of the history of the KPD articles had appeared since 1933 and other works were in preparation, which could only be pointed out here. For the periodization of the history of the German people from the Middle Ages to modern times and for the assimilation of the material of earlier German history, the high school textbooks of the Soviet Union were of great help. / Named as the aim of the historical education the draft proposed by Edwin Hoernle on the ‘Erziehung der jungen Generation im Geiste kämpferischer demokratie, scheferischer Arbeiten des friedlichen Zusamenwirkens der Nationen’. Accordingly, the content of teaching about the history of the German people should be determined by the following fundamental rules:

(26) Passim: Historical education should be materialistic, not idealistic. It was to fight against the idealistic edifice of the Nazis’ historical education, according to which a so-called superterrestrial fate, provision and similar mysterious forces operating outside human experience determined the actions of men. Historical facts were to prove that the moving forces of history are recognizable. The expanded productive forces and especially the struggle of the progressive forces of mankind for the higher development of social relations and for the constant improvement of the conditions of life, could thus be explained as the driving causes of history. The path of humanity could be imagined as a developmental process. / In historical education, national consciousness and international consciousness would be developed. The poison of racism and chauvinism spread by the Nazis could be cleared from the minds of children and youth. German history could be learned as part of world history and in varying relation to it. It was to show that German culture in a comprehensive sense, i.e. the ‘German language and script, agriculture and industry, technology, science, art, philosophy, music, without the international community of the creative forces of many nations and times unthinkable’ would be. Not over, but next to all other peoples, should be the place of the German people striving for peaceful work. /

(27) Passim: education must put the role of personality in its proper place in history. The prejudice, axiomized by the fascists and other reactionary elements, that the essence of history should consist in a chain of state actions, of the deeds and ideas of individual individuals, especially princes, generals, and statesmen, had to be eradicated. They were “to bring to the fore—and thereby—instill in the students democratic disposition and enthusiasm the achievement, struggles, and people of the creative people. To a great extent, education must push forward such people who recognize the line of development of the present and its tasks and who contribute to it with all their might. The guidelines, however, also opposed any underestimation of personality by establishing the slogan: ‘The heroes of history are the champions of the working masses.’

(28) Passim: The historical movements and events of the German people had to be shown in education that all progress in class society was a product of the struggle between the progressive and the reactionary forces. All notions of an automatic progression of mankind were to be overcome. Progressive in history was every step towards a great mastery of nature by man, towards the development of spiritual powers, towards democratic freedom and peaceful co-operation of peoples, towards increasing the wealth of the creating people and enriching its culture . It could be made clear that the people’s struggle for progress, in whatever bitter defeats, leads to the qualitative change from one age to a higher one. That is why a greater weight of the underside had to be placed on the history of the great revolution. From the victories and defeats of the popular masses in history, the teaching has been conveyed that the working classes need organizational and theoretical training in order to destroy reaction. Historical education should show the way to the victory of a rich democratic revolution in Germany.”

———————

(29) Div. “Grundlagen des Marxismus-Leninismus – Lehrbuch“, Dietz 1963; “ Part of the communist education of the workers is that the entire system of popular education is raised to a higher level. / Education is the basis for human development, for their professional, general-cultural and political development. The demands on the level of education increase with the scientific-technical revolution that is taking place in our epoch, as well as the task of eliminating the differences between the mentally and physically working people / the concrete ways in which the vocational education can develop may be different in individual countries. They are determined by the level of education already reached in socialism, by the requirements of peoples economy, by the material possibilities of the load and other actors. On the basis of the experiences of the Soviet Union, based on the laws of transition to communism discovered by Marxist-Leninist science, one can determine some general tasks that will arise for all countries. / One of them is that the citizens receive obligatory middle education without exception. In the Soviet Union between 1961 and 1970 compulsory eleven-year general and polytechnic secondary school instruction for all children of school age and education in the scope of 8 classes for the part of the youth who are employed in the vocational industry are introduced. For the next decade [1971-1980] it is planned to enable everyone to complete a high school education. It is to be redesigned so that the entire next generation acquires a good knowledge of the fundamentals of science in the classroom, acquires the principles of the communist worldview, receives a professional and polytechnic education as well as the necessary moral, aesthetic and physical education. / Another task that arises in the field of education is the strengthening of the social upbringing of children of pre-school and compulsory school age, among other things by creating appropriate pre-school facilities and boarding schools in which the children – at the request of their parents – are included can be. The influence of the family on the children is thus organically linked to their social upbringing. At the same time, all children, regardless of their family and other circumstances, have the real opportunity to receive secondary education.

Economie, V.S., 21e eeuw

(1) Peter Mertens, “Hoe durven ze?  – De euro, de crisis en de grote hold-up”, EPO 2011/2012; “Tussen 2005 en 2012 werden twaalf miljoen Amerikanen uit hun huis gezet. ‘Het is nooit eerder in onze geschiedenis gebeurd. Miljoenen mensen staan op de rand van de uitzetting, niet omdat ze hun baan verloren, niet vanwege een persoonlijke crisis, niet vanwege gebeurtenissen in hun leven, maar omdat hun hypotheek hen daartoe dwingt. Het is nog nooit eerder gebeurd dat mensen gewoon hun baan en inkomen nog hebben maar wel hun huis kwijtraken’, schrijft journalist Danny Schechter. // Bij de recessie die volgde op de bankencrisis van 2008 gingen in Amerika zeven miljoen banen verloren. Nadien werden nauwelijk een hald miljoen nieuwe jobs gecreëerd, waarvan amper 35.000 vaste voltijdse banen. Veertig procent van alle jobs in de VS is een baantje met een laag inkomen. Officieel zit bijna een tiende van de Amerikaanse beroepsbevolking zonder werk, dat zijn 14,1 miljoen mensen. En wellicht duikt dat officiële cijfer ver onder de werkelijke cijfers. In de VS heeft een werkloze na zes maanden geen uitkering meer. Voor 6,6 mioljoen werklozen is dat het geval. Intussen blijven de werklozen almaar langer werkloos Er is geen werk voor ze. Vroeger kon een werkloze nog met pak en zak verhuizen naar een staat waar nog werk te vinden was. Dat heeft nu geen zin meer. Nergens is er nog werk. // Een vijfde van de Amerikaanse gezinnen heeft een netto vermogen onder nul, heeft met andere woorden meer schulden dan vermogen. De crisis van 2008 deed daar in één klap 5,6 miljoen mensen bijkomen. IN de Verenigde Staten leven 43 miljoen mensen onder de armoedegrens, dat is het hoogste aantal sinds de tellingen begonnen. De helft van de kinderen in de VS leeft ooit op voedselbonnen.”

——————-

(2) Div., “Manifest” – Krant van de Nieuwe Communistische Partij  – NCPN december, HOC 2021 –Greg Godels, “Stagflatie – Waar hebben we dit eerder gezien?; “Fifty years ago, global capitalism was in a pivotal period. The skyrocketing cost of the long US war in Asia caused high debts and put a lot of pressure on the peg between the American dollar and gold. As a result of the impenetrable alliance with Israel, the oldie producing countries that resisted the Israeli occupation of Arabic areas have launched an unprecedented and disruptive boycott. // Intense competition between the dominant US economy and the emerging economies in Europe and Asia resulted in lower profit margins. In this new situation, the traditional macroeconomic instruments proved useless to tackle the problems. The crisis that emerged from this was called the era of stagflation: a stagnating economic growth in combination with persistent inflation. // This stagflation lasted for most of the decade and ended with a shock therapy consisting of radical deregulation, privatizations, market festivities and an austerity regime that is now dictated by all established parties. //

(3) Passim: The crisis of the 1970s bears some resemblance to the present state of turmoil. Just like the oil crisis of that time, the current pandemic is a major shock to the world economy. The US economy and the underdeveloped economies are clinging to incentives from the central banks, but this remedy is losing its effectiveness. Meanwhile, the US spends a fortune on costly foreign adventures, on the military and on “security costs,” while lacking even the tiniest existential threat. Social security costs have been cut enormously, and America’s debt burden is skyrocketing. The scarcity of raw materials causes rising prices. Both sluggish growth and inflation have resurfaced, and it appears that this situation will persist for the foreseeable future. // Does that mean we are doomed to relive the crisis of the 1970s? Do you watch a rerun? Maybe. But apparently not. Time will tell. But it would be foolish not to take a closer look at the 1970s and draw lessons from them that may apply to today’s world. / Central banks and financial gurus argue that inflation is self-regulating, but this is rarely the case. Instead, inflation tends to go into a flurry as all players or the markets try to catch up and keep going. // in the 1970s, the capitalist media readily blamed the workers, who wanted more money to watch and pay the rising cost of living. ‘Greedy’ unions, welfare organizations and interests for the elderly and disabled were held responsible for the continued deepening of inflation. // () Passim: Cynically, everyone was asked to make equal sacrifices, even though it was the monopoly companies that raised prices and fueled inflation. They exploited the ‘catching up’ as an opportunity to make a profit. Supposedly in response to inflation, dominant firms raised their prices far more than was necessary to cope with rising costs, all in order to increase their profit margins. // because of the fierce competition, the clays are much less able to raise their prices than the monopoly companies. Having to remain competitive while costs rose sharply, their profit margins were squeezed. They especially became the victims of inflation. // At the same time, inflation lowered the value of debt, especially that of corporations, while consumers were faced with high interest rates on their new debt. // Right now, rising prices are swallowing up workers’ wages, just like in the 1970s. The Bureau of Labor Statistic reports about that: ‘Between April 2010 and Mart 1\20321, average incomes rose by 4.0 to 7.4 percent compared to the same moon a year ago. Before that, between January 2017 and March 2020, the increase in average real working income varied between 0.5 and 2 processes.’ But: ‘The real average weekly wages of employees [in the private non-agricultural sector fell by 1.6 percent from October 2020 to October 2021. In every basket from April 2021 to October 2021, real average weekly wages have decreased compared to a year ago, ranging from -0’8 to as much as -2.6 percent. // () Passim: In other words, real average weekly wages rose rapidly as a result of the pandemic-induced use of labor forces, but this growth was offset by five months of over 5 percent inflation that peaked in October with a 6.2 percent increase. A 31 year old record was broken here. // it’s not workers’ loans that are fueling inflation, it’s something else. In a revealing article in the ‘wall street journal’, ‘companies seize the rare opportunity to raise prices to cover their own rising costs’, the real cause of rampant inflation is now being revealed. Nearly two-thirds of the largest publicly traded companies have so far improved in 2021 compared to the same period in 2019… Nearly 100 of these huge companies have achieved profit margins that are at least 50 processes above 2019 levels. The author of the article wrote: ‘The company directors are taking advantage of this unique opportunity to increase the price.’ // From this collector’s article it is clear that the monopoly capitalists show the tendency in making usurious profits. It is important to recognize that this wind gust will continue to affect inflation. Once again, the ruling top of the American economy [the monopoly capital] uses making and killing as an excuse to make a profit. //

(4) Passim: The working class must recognize that inflation is not a self-inflicted wound, but a feature of the capitalist system controlled by the financial capital. The capitalism must be contained by tackling weaknesses that fuel the inflation spiral. // In addition, the working class must ensure that this is also seen by the petite bourgeoisie. This should prevent this segment of the population from turning massively to the extreme right in order to immediately put an end to the scourge of inflation. // It goes without saying that this task would be a lot easier if there was a strong communism movement in all the Catholic countries.”

——————————

(5) Jürgen Meier, “Amokläufe zum Ich – Der Kommunismus als Voraussetzung des Individualismus“, Neue Impulse Verlag 2011; “The command of capital dynamics follows capitalization, not human progress, which on the contrary blocks it. The powerful and socialized productive forces that the Subject has produced have become far too complex for the dynamics of capital. It marches from crisis to crisis in order to halt the constant failure of the rate of profit as a necessary consequence of the socialized productive forces. More and more capital, raw materials, food and people have to be destroyed or ‘released’ in order to correspond to the capital dynamic. This is where the neoliberal ‘reforms’ of the ‘Reaganomics’ of US President Reagan [1981-1988] and of ‘Thatcherism’ began by the English head of government Margaret Thatcher [1979-1990]. They aimed at redeveloping the declining rate of profit by increasing the rate of increase in value. By lowering the cost of the commodity labor shortage, the share of the necessary labor time in the valuable capital could be shortened, the profit rates in the USA I could initially recover at the expense of the American working class. Since the Reagan era, real, inflation-adjusted wages of the US population have stagnated. Today US wage workers actually earn less than 1973. The reforms introduced by the neoliberals soon brought about the inherent, insurmountable challenges m appearance. The steady wages, the tax money to the wealthy and de social cuts actually “soon made the profits and assets rise vigorously, but at the same time the mass demand sank. The mountains of goods, which found small buyers, were joined by mountains of Capital, which barely could find profitable investment in the cadre of the law of commodity production.

(6) Passim: Thus classic overproduction and over accumulation crises came to the fore. A remedy was provided by the continuously expanding and continuously deregulated financial sector in the 1980s, which started to a veritable financial explosion, for which the term ‘financialization of capital social capitalism’ quickly developed in the Anglo-Saxon area The financialization solves this late capitalist dilemma in a seemingly magical way. It is precisely the financial markets, fraught with speculative fever, that help the consumptive real economy by means of demand. This is also the secret of the apparently stormy growth of the us economy the 90s: The persistent high-tech speculation enabled the long rebellion in the rule of Clinton [1993-2000]. The idea of ​​a corrosive financial capital, which pulls the healthy manufacturing industry into the abyss of the recession, thus sets the reality just on the head. Around 20 billion US dollars have to flow into the financial sector of the USA every month in order to be able to absorb its gigantic deficits. / / A future for human beings can only be achieved if this dynamic is broken through class-conscious knowledge and action. The act is itself a revolutionary one, because he objectively brings the subject to a new level of history. In the foreground of the development of the socialized means of production and of life in general is humanization and no longer reification. Bloch described this as ‘the objects becoming objects, the subject mediation of the objects’. For Bloch, the ‘coming together of being oneself’ was the basis for a socialist society: ‘Equipped with all the conditions of existence that bear the characteristic of alienated work, the whole society will be freed from alienation and thus create the basis for a whole earth Domestic Humanisation. ‘ /

(7) Passim: Through this revolutionary act, the possibility arises for a completely new subject, which at the same time does not develop without contradictions, since it will continue to move in social and probably also for a historically relevant period in static relationships [legal statute and separation of powers]. After the exemption from capital dynamics there will be people who take on more responsibility than others who are then determined by choice. This has proven to be the biggest problem after all revolutionaries, since the newly established societies in the possibility of creating a new subject of a new subject-object relationship only emphasized the unity, but not the contradictions in the subject that shapes society. Only the gender contradiction is mentioned here. “

Fascisme, Genesis

(1) Div., “Teksten godsdienstkritiek II – Christen-socialisten in crisistijd – 1903-1941”, Eltheto/NCSV 1980; “Bij het concreet vookomen van een crisis gaat het er om het evenwicht zo snel mogelijk terug te vinden. De wetten van de macht zullen daar automatisch voor zorgen, wanneer men maar niet teveel tegenwerking geleverd wordt door ‘eigenzinnige’ individuen en groepen, bijvoorbeeld de socialisten. Zo verdwijnt het besef van de maatschappelijke tegenstellingen in de reflectie van de maatschappij. In de economie wordt de tgenstelling kapitaal-arbeid vervangen door de tegenstelling mens-ding, en dus ‘opgeheven’ door de natuur van de mens als ‘behoeftig wezen’. In de filosofie wordt de historische dialectiek vervangen door de tegenstelling ideaal-werkelijkheid, en dus ‘opgeheven’ door de eenheid van de mens als zedelijk wezen. In de sociologie worden de klassentegenstellingen vervangen door de tegenstelling tussen rassen, cultuurstanden, volkeren, en dus ‘opgeheven’ door de eenheid van de mens als social of biologisch wezen. Binnen al deze ideologische sectoren treedt het beroep op de ‘natuur van de mens’, al dan niet gefundeerd in de scheppingsorde, op als middel om de reële tegenstellingen aan het oog te onttrekken en mensen er toe te brengen zich ‘vrijwillig te onderwerpen aan de economische en militaire uitbuiting. / Ook in de theologie vindt een dergelijke verschuiving plaats. Sinds Vaticanum I [wordt het denken in de katholieke kerk beheerst door het neo-thomisme. Dit neo-thomisme, dat slechts in haar uiterlijke terminologie een voortzetting is van de scholastiek, produceert een katholieke versie van deze burgerlijke ideologie: ook zij vervangt de maatschappelijke tegenstelling en denkt daarvoor in de plaats de eenheid van de menselijke natuur. Haar extra ten opzichte van de burgerlijke ideologie is er in gelgen, dat zij de ‘menselijke natuur’ weer fundeert in de scheppingsorde: de mens is als zedelijk wezen geschapen en brengt bijgevolg een maatschappij voort die ook een zedelijk organisme is. De in de natuurwet gelegen harmonie tussen mensen kan slechts verstoord worden als de menselijke zondigheid de overhand krijgt, in het bijzonder als mensen van hun geloof afvallen. Vanuit deze visie worden de socialisten dan ook omgeduid van politieke tegenstanders van het kapitalisme tot morele tegenstanders van de menselijkheid, in het bijzonder van de godsdienstigheid. /

(2) Passim: Ook in de protestantse wereld komt eind negentiende eeuw een theologie en maatschappijleer naar voren, die sterk ethisch gekleurd is. De liberale theologie van het begin der eeuw boet aan aantrekkingskracht ins en niuewe tendenzen komen naar voren: Ritschl, Harnack, Troeltsch, maar ook het neo-calvinisme van A.Kuyper in Nederland. Ontwikkelt zich in de katholieke wereld een natuurlijke tehologie, die de maatschappelijke organisatie in relatie brengt met de scheppingsorde, in de protestantse wereld blijft het perspectief meer op de enkeling gericht. // In de tijd tussen de twee oorlogen blijkt deze eerste verschuiving binnen de burgerlijke ideologie niet meer voldoende om de verdiepte crisis ‘naar behoren’ te bewerken. Een meer totalitaire ideologie weordt nodig, die erin slaagt met absoluut gezag de mensen te onderwerpen aan een economische, politieke en vooral ook millitaire slachting van omgekende omvang. Er ontstaan in Europa een aantal totalitaire ideologieën, waarvan het italiaans fascisme en het duits nationaal-socialisme de meest extreme gestalten zijn. Het centrum van al deze theorieën is de staatstheorie. Het burgerlijk idee over de staat als ‘contrat social’ verdwijnt; het socialistische idee vna de staat als instantie in de klassenstgrijd wordt bestreden. Binnen de totalitaitre opvattingen verschijnen staat en maatschappij als zelfstandige organismen, die hun bestaansgrond in zichzelf hebben en die de afzonderlijke burgers hun plaats toewijst. Uit deze opvatting volgen logische een aantal gevolgtrekkingen: de staatsmacht gaat boven de individuele rechten, de parlemtentaire democratie is een verloochening van het ‘wezen’ der staat, der maatschappij of van het volk: een sterk leiderschap is noodzakelijk, nationalisme vanzelfsprekend. /

(3) Passim: Binnen de nationaal-socialistische ideologie wordt deze visie tot het uiterste opgevoerd: de geschiedenis wordt verankerd in ‘ras, bloed en bodem’. De biologische natuur en de geschiedenis van de duitse stam hebben vastgelegd dat het arische ras het superieure ras is, dat bij gevolg Duitsland de redding van Europa betekent en dat joden en andere ‘onzuivere’ elementen geëlemineerd moeten worden. / Deze opkomst van de totalitaire ideologie sinds 1870 wordt door twee assen gekenmekrt. Aan de ene kant, wat G.Kukacs noet ‘Die Zerstörung der Vernunft’. Stap voor stap, volgens een eigen logica, wordt de burgerlijke ideologie steeds meer irrationeel en verliest contact met de reliteit van Van de andere kant het gegeven dat deze totalitaire ideologie zelf het product is van de burgerlijke ideologie begin 19e eeuw en haar latente tegenspraken. Zoals in een economische crisis de latente tegenspraken van de kapitalistische productiewijze aan het licht komen en bij elkaar komen, zo zettten zich ook in een ideologische crisis de latente tegenspraken van de burgerlijke ideologie als zodanig door en produceren een ‘bastaard’, die echter evenzeer een natuurlijk kind blijft: de totalitaire ideologie.”

————————

(4) Samuel Ijsseling, “Apollo, Dionysos Aphrodite en de anderen – Griekse goden in de hedendaagse filosofie”, Boom 1994; “Het wegvallen van het centrum is door Nietzsche ter sprake gebracht in zijn beroemde worden ‘god is dood’. Op de betekenis van die woorden kan hier niet uitvoerig worden ingegaan. Van belang is echter op te merken dat ze voor Nietsche geen triomfkreet zijn maar eerder een uiting van de ontreddeing van de mens. Deze heeft niet lager een centrum buiten zichzelf dat zin zou geven aan al wat hij doet en denkt en dat zichzelf dat zin zou geven aan al wat hij doet en denkt en dat fungeren kan als laatste grond en uiteindelijke verklaring van al wat is gebeurd. Daarmee is echter de mens niet zelf het middelpunt geworden. Er is geen centrum meer. Er is niet langer een boven en onder, een voor en achter maar slechts een duizelingwekkende en chaotische beweging van krachten die elkaar oproepen en aan elkaar tegengesteld zijn. Met enige simplificatie zou men kunnen zeggen dat in de middeleeuwen god het middelpunt was van het heelal. Die plaats is in de moderne tijd ingenomen door de mens die zichzelf begreep als vrij en autonoom subject en als ‘meester en bezitter van de wereld’ [Descartes]. Bij Nietsche is de mens niet langer een subject of minstens zou volgens hem het subject anders gedacht moeten worden dan bij de modernen is gedaan. De mens is, volgens een woord van Freud dat in de lijn ligt van wat Nietzsche heeft gezegd, ‘geen heer en meester is in zijn eigen huis’. Wat hier verder ook van zij, de dood van god luidt het einde in van het monotheïstische spreken over god en het antropocentrische spreken over de grens.”

(5) Wulf D. Hund, “Rassismus – Die soziale Konstruktion natürlicher Ungleichheit”, Westfälisches Dampfboot 1999; “ontstond 1878 de Christelijk-Sociale Arbeiderspartij. theoretisch ondersteund door het Central-Verein für Social-Reform, in welks weekblad ‘Der Staats-Socialist’ wiens professoren Adolph Wagner en Albert Schäffle van de voordelen van den socialisme van trusts, kartels en staatsbedrijven droomden, hun praktische gevolgen waren echter voorlopig teleurstellend. Na een fiasco bij de rijksdagverkiezingen greep Stoecker, die eerst alleen het ‘Doel van de vermindering der kloof tussen rijk en arm’ vertegenwoordigd had, tot het middel van de anti-semitische agitatie, om zijn partij aantrekkelijker te maken. De aansluitende toeloop van burgerlijke krachten bewoog de organisatie, het begrip arbeider uit hun partijnaam te verwijderen, zonder echter deze doelgroep opgegeven zou worden. Marx en Lassalle, liet Stoecker ze qweten, hadden ‘de industriëlen voor alle sociale misstanden verantwoordelijk gemaakt’. Hun oorzaken moesten echter ‘in de geldmacht, de mammon-geest van de beurs’ gezocht worden. De ‘ergste vertegenwoordigers van de mammomistische geest’ echter waren de joden, die oogsten, waar zij ‘niet gezaaid’ hadden, ‘tot een werktuig van … gelverkeer ontaard’ waren, ‘een volk van mammon’en ‘van god vervreemd’, kortom, het waren ‘de joden, welke het kapitalisme in een extreme gestalte toespitsten’. / Niet het kapitalistische systeem had de strijd te gelden, doch het ‘mobiele kapitaal … in enkle, meestal joodse handen’. In het program van de anti-semitisten-dag in Bochum, aan welk ook de Christelijk-sociale partij deelnam, staat het in 1889 zo: ‘Wij eisen beperkting van al diegene vrijheden, die het uitzuigende, niet waardenscheppende jodendom voorrang geven en het scheppende, eerlijk werkende Duitsers moeilijk maken.’ / Paul W. Mussaing, die zich in het kader van de anti-semitische studies van het in de Verenigde Staten gebaseerde Instituut voor Sociaal onderzoek met de ‘voorgeschiedenis van het politieke anti-semmitisme bezig had gehouden, wijst er op, dat ‘de voorstelling van productief en onproductief kapitaal … geen uitvinding van de Duitse anti-semieten’ was. Volgens hem stamt ze ‘uit de katholieke economische filosofie, ligt de economische filosofie van de Duitse romantiek ten gronde [en]  werd door Proudhon theoretisch uitgewerkt.”

————————

(6) Ico Maly, “N-VA Analyse van een politieke ideologie” EPO, 2012; “Media hadden een grote impact op de ontwikkeling van de moderne staten. De geboorte van de krant kan worden gezien als de geboorte van het ‘middenveld, iets wat de Tocqueville sterk benadrukt. Kranten boden de ruimte voor de verspreiding van nieuwe ideeën die ver buiten de lokale grenzen konden circuleren en op die manier invloed kunnen uitoefenen. Voor de eerste keer in de geschiedenis moest de politiek zich verantwoorden ten aanzien van het publiek, net omdat ze zichtbaar werd. Deze nieuwe media-industrieën representeerden de opkomst van nieuwe machtscentra en informatienetwerken. Ze openden ruimte voor kritiek, die zich ondanks de censuurpogingen vaak buiten de machtsinvloed van de staat en de kerk bevond. En net daarom zag de Tocqueville deze media als een basiswaarde van een democratie. // De opkomst van deze media-industrieën en de kranten in het bijzonder, zorgden samen met de opkomst van de burgerij volgens Habermas in de achttiende eeuw, voor het ontstaan ven een nieuw soort publiek domein. Een domein dat in principe open en toegankelijk was. Uiteraard is dat enkel in theorie zo. Vooral de berugeoisie, lees hoogopgeleide mannen, die konden lezen en schrijven, hadden effectief toegang. Ook Tarde onderschrijft het idee van de opkomst van een publieke ruimte in de achttiende eeuw. Tarde ziet dit nieuwe publieke domein ontstaan en de salons waar de nieuwsberichten druk werden besproken. Dit publieke domein valt volgens hem niet samen met de media, maar ze vormen er wel de aanleiding tot discussie. Het nieuwe medium creëerde zo indirect ruimte voor kritiek op de autoriteiten. “

(7) Passim: 3.2. De antiverlichting // De kiemen van deze antiverlichtingstraditie vinden we terug in de achttiende eeuw. Denkers als Giambattista Vico, Edmund Burke en Johann Gottfried von Herder hebben de fundamenten gegoten van een ware oorlog tegen de democratie. De antiverlichtingstraditie is dus nagenoeg even oud als de verlichting zelf en de antidemocratie even oud als de democratie. Vanaf het midden van de achttiende eeuw, de eeuw van rationalisme, universalisme en onvervreemdbare rechten van de mens, ontstaan een radicaal tegenbeweging die een heel andere moderniteit voor ogen heeft dan de erfgenamen van Kant, Rousseau en de radicale verlichtinsfilosofen.

(8) 3.2.1. De antiverlichtingsdenkers // De antiverlichtingsbeweging is, zoals de verlichting, een complexe en veelzijdige beweging met verschillende lagen en stemmen. We kunnen in de woorden van Foucault producentent (zoals Burke en Herder), reproducentern (zoals Renan, maar ook Wagner, Taine, de Maistre, Berlin) en consumenten ontwaren. Dat betekent dat die antiverlichtinsbeweging niet een consistente theorie naar voren brengt. Dit sluit echter niet uit dat er wel degelijk een duidelijke dominante logica en coherentie te destilleren valt. Het is deze coherentie, de ‘idee-mere’ zoals de Tocqueville ze noemt, waarnaar we hier op zoek gaan. De coherentie binnen de antiverlichtinstraditie is volgens Sternhell het gevolg van het feit dat alle antiverlichtingsdenkers na Burke en Herder elkaar zeer nauwgezet gelezen hebben. // Het aandeel van Burke en Herder in de aanval op de waarden van de verlichting kan moelijk worden overschat. Zij hebben, volgens Sternhell, het concedptueel kader uitgetekend van de antiverlichtingsstrijd en zo de basis gelegd voor een meer dan twee eeuwen durende ideologische strijd tegen individuele vrijheid, gelijkheid, tolerantie, universele waarden en democratie. Ze worden echter voorafgegaan door Giambattista Vico. Met de publicatie van zijn Scienze Nuova in 1725 is hij de eerste die de aanval inzet op het rationalisme, het universele karakter van de verlichting en de theorie van Natural Law. De schrijfsels van Vico blijven lange tijd vrij onbekend en zullen pas later, door de volgelingen van Burke en Herder herontdekt worden, verder circuleren en invloed uitoefenen. Hoewel Burke en Herder elkaar nooit gekend hebben, vormen ze samen het fundament van een nieuwe invloedrijke politieke beweging.”

—————–

(9) Ico Maly, “N-VA Analyse van een politieke ideologie” EPO, 2012; “De tweede generatie van antiverlichtingsdenkers, zoals de Maistre, Taine, Renan en Carlyle, gaan verder op het ingeslagen pad, maar vullen het aan met nieuwe inzichten. Zo zet de Maistre in zijn boek The executioner een frontale aanval in op de verlichtingswaarden in naam van de morele orde van de natie. Net zoals Burke ziet hij in ‘Providence’ de motor van de geschiedenis. Het is die ‘Voorzienigheid’ die alles bepaalt in de samenleving. Centraal in zijn denken staat het idee dat de ideale samenleving en bijgevolg ook de opperste wetenschap bestaat bij de geboorte van de mensheid maar dat dit alles verloren is gegaan door de degeneratie van de volkeren. En uiteraard hebben vooral de ‘fools’ of beter de verlichtingsdenkers, daar een cruciale verantwoordelijkheid in. Met hun strijd voor gelijkheid en vrijheid hebben zij de morele orde van de samenleving kapotgemaakt met een verdere degeneratie tot gevolg. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat Voltaire en Rousseau het object van zijn toorn vormen. Zoals Burke ziet de Maistre naties als levende organismen, net zoals individuen en net daarom verzet hij zich hevig tegen het universalisme van de verlichtingsdenkers. //

(10) Passim: Taine neemt het Herderiaanse idee van het ‘nationale karakter’ van de natie over, maar benoemde het in de geest van de tijd ‘ras’. De sprong van ‘nationaal karakter’ naar ‘ras’ lijkt op het eerste gezicht groot. Maar ook het Herderiaanse gedachtegoed bevat elementen die een cultureel en etnisch determinisme oproepen. Ook bij Renan vinden we trouwens dit ‘biologisch’ perspectief. Zo wordt een heel duidelijke link gelegd tussen naties en rassen. Naties zijn volgens Renan natuurlijke groepen die gedetermineerd worden door ras, geschiedenis en de wil van het volk. Die menselijke rassen zijn volgens Renan te rangschikken in een hiërarchie, waarbij het Indo-Europese ras domineert en joodse en moslimsamenlevingen duidelijk als inferieur neergezet worden.  // Renan gebruikt ras, zeker na de nederlaag van Frankrijk tegen Pruisen, niet en een zuiver biologische zin. Rassen veranderen volgens hem doorheen de tijd, ze worden gemaakt en ontmaakt, zo betoogt hij in zijn beroemde rede What is a nation? Dat verhindert echter niet dat hij een motor is van antisemitisme gericht tegen joden en moslims. Volgens Deley schrijft Renan een filologische versie van de beruchte rassentheorie van zijn vriend Gobineau. Renan komt na een studie van de semitische talen, en beïnvloed door het Herderiaanse nationalisme, iin 1855 tot de condlusie dat het semitische ras inferieur en irrationeel is: ‘Het Semitische ras moet bijgevolg volledig getypeerd worden door negatieve kenmerken. Het heeft noch mythologie, noch epos, noch wetenschap, noch filosofie, noch fictie, noch plastische kunsten, noch civiel leven; in alles is er een complete afwezigheid van complexiteit, subtiliteit of gevoelen, behalve voor eenheid. //

(11) Passim: Sternhell stelt dan ook: ‘Taine en Renen—de een een overtuigd sociaal darwinist en de ander dicht bij gonineau—vertegenwoordigden […] een cruciaal stadium in de shift naar het nationalisme van Bloed en Bodem’. Centraal in de schrijfsels van deze tweede generatie antiverlichtingsdenkers staat het idee van het falen van de westerse beschaving, het verdwijnen van een organische beschaving ten voordele van een democratische decadentie en het alomtegenwoordige materialistische denken. Zowel taine, Renan als Carlyle zien in Frankrijk een cultureel catastrofe ontplooien. In Frankrijk zijn volgens hen de inferieure erin geslaagd om het Ancien Regime te verdrijven en de verlichtingswaarden in de politieke praktijk te vertalen. In What is a nation noemt Renan Lodewijk XVI ‘[…] bijna het perfect voorbeeld van een persoon waarin [de natie] zich een lange periode kristalliseerde: hoewel hij de meest perfect nationale eenheid creeerde die er ooit geweest is […].’Het gevolg is volgens hen dat Frankrijk ten prooi gevallen is aan de ‘decadentie’ van de verlichtingsidealen. Het eens grote Frankrijk is in hun ogen uitgehold door allerhande democratische neigingen een vooral, door de erfenis van Rousseau. Zo neemt Renan de ongelijkheid van rassen en de noodzakelijke dominantie van enkele machtigen over de massa als vanzelfsprekend aan. Het is voor hem een ‘antidemocratische we van de natuur en de samenleving’.“

——————

(12) Ico Maly, “N-VA Analyse van een politieke ideologie” EPO, 2012; “Barres, Michelet, Maurras en Sorel in Frankrijk, Croce in Italie en mann, Meinecke en Spengler in Duitsland. Elk van deze denkers heeft een cruciale rol gespeeld in het vernietigen van het verlichtingsdenken zonder dewelke de val van de democratie niet te verklaren is. Thomas Mann mag vandaag dan we vooral gekend zijn als een hevig tegenstander van het Duitse fascisme en pleitbezorger van de democratie, voor 1922 was hij een tegenstander van democratie: ‘Mann steigerde bij de gedachte dat het Westen Duitsland verplichtte om te veranderen van militarisme naar democratie en beschaving.’ Mann benoemt zichself en zijn standpunten in zijn Reflections of an unpolitical man dan wel als ‘apolitiek’ in de praktij, zo stelt Reed, zijn zijn standpunten natuurlijk heel duidelijk politiek. Zijn ‘unpolitical’ standpunten verdedigen het status quo en dus het destijds dominante politieke conservatisme. En ook in Gedanken im Kriege, dat man in 1914 uitbrengt, houdt hij een duidelijk pleidooi tegen de beschaving )de hij associeert met de verlichting en democratie) en voor cultuur, tradities en gewoontes:

(13) Passim: ‘Het is waar, de Duitsers zijn veel minder tuk op het woord “beschaving”dan hun westerse buren. […] Ze hebben altijd het woord en het concept van “cultuur” verkozen, […] omdat het een louter menselijke invulling heeft [eerder dan] politieke connotatie. […] De Duitse ziel is te diep om beschaving als een hoog ideaal te beschouwen, laat staan als het ultieme. […] Dit doet Duitsland vreemd, weerzinwekkend, en wild overkomen voor mensen van andere, oppervlakkiger naties. [Dit is] haar militarisme, haar conservatieve engagement voor conventionele normen, zijn soldaatachtige zedelijkheid—en element van het duivelse en het heroïsche.’ // Thomas Mann stelt dat democratie (en ‘civilization’), juist door haar universele karakter per definitie een aanslag is op de nationale, culturele identiteit. Zijn latere strijd tegen het nazisme kan niet verbergen dat hij mee het klimaat geschapen heeft waarbinnen het fascisme kon groeien. Hij staat hier niet alleen, meer nog, hij is een gematigde stem. Zo bepleiten Spengler en Maurras de absolute monarchie, ‘een cultus van de leider’ als natuurlijke vorm van politiek. In het begin van de twintigste eeuw leggen het nationalisme en antiverlichtingsdenken de fundamenten van het Vichyregime in Frankrijk, het fascisme van Mussolini in Italie en het nazisme in Duitsland. //

(14) Passim: In Frankrijk begint het Herderiaans nationalisme stevig voet aan de grond te krijgen na de nederlaag tegen Pruisen in 1870. Dat nationalisme gaat gepaard met een wijdverspreid antisemitisme zoals de Dreyfusaffaire en het J’Accuse van Zola duidelijk maken. Willen we begrijpen hoe in Frankrijk het Vichyregime aan de macht kon komen, dan is Maurras hierbij een bepalende figuur. Maurras ziet, zoals all antiverlichtingsdenkers, de kern van het probleem in de individuele filosofie gebaseerd op de waarden van vrijheid, gelijkheid en democratie. Maurras voegt hier als sociaal darwinist ook biologische elementen aan toe, met concepten als erfelijkheid, selectie en de continuïteit van de politiek. Net zoals zijn voorgagners is maurras ervan overtuigd dat elke samenleving periodes van opgang kent, gevolgd door periodes van verval. Het idee van de decadentie in Frankrijk veroorzaakt door de idealen van de verlichtingsfilosofen, komt opnieuw bovendrijven. Democratie is tegennatuurlijk, volgens Maurras, omdat het op gelijkheid gebaseerd is. Met hem en Barres zit het Franse nationalisme volgens Sternhell al snel op een punt vergelijkbaar met Duitsland in die periode. //

(15) Passim: Het is echter wachten op Sorel in Frankrijk, Schmitt in Duitsland en Croce in Italie vooraleer de omslag naar het (intellectuele) fascisme gemaakt wordt. Croce is een van de grootste Italiaanse denkers van de twintigste eeuw. Hij staat zeer dicht bij Sorel, voor wie hij het voorwoord schrijft van de Italiaanse versie van zijn Reflections on Violence. Net zoals Sorel, is Croce een volgeling van Vico en dus een tegenstander van democratie en bij uitbreiding de idealen van de verlichting. Croce staat vandaag, net zoals ten tijde van de opkomst van Mussolini, bekend als een ‘liberaal’ denker. Hij is de vertegenwoordiger van het historisme in Italië. Het historisme stelt dat de geschiedenis niet vanuit het individuele moet worden geschreven, maar vanuit het perspectief van de groei en het verval van de natie als geheel. // Croce noemt ‘the spirit’ het object van zijn historisme. De geschiedenis is dan de geschiedenis van het ontplooien van die spirit van de mensheid. Die algemene ‘ziel’ is dan opgebouwd uit ‘verschillende nationale zielen (VolksgeisterI), verschillende volkeren, elk voorbestemd om een enkele laag te vertegenwoordigen en om een enkele taak te vervullen in het algehele proces’. Elk volk heeft dus zijn eigen nationale ziel. De geschiedenis is dan de beschrijving van de dialectiek van die ziel. Die ‘dialectiek van de nationale ziel ’wordt de gewone mensen voorgeschreven. Kortom, het is volgens hem niet de gewone mens die de geschiedenis maakt—die beleeft ze gewoon—maar wel de elite van een samenleving. Die elite bepaalt de ziel van de natie. Het historisme van Croce, zoals hij dit verkondigt voor 1925, is dus inherent antidemocratisch.”

——————

(16) Ico Maly, “N-VA Analyse van een politieke ideologie” EPO, 2012; “Ook in Duitsland rijpt het fascisme op de vruchtbare grond van de antiverlichtinstraditie. Gedurende de Weimarperiode is de zogenaamde ideologie van de ‘conservatieve revolutie’ dominant in Duitsland. Schmitt, die later lid wordt van de partij van Hitler, en Junger, die zich distantieert van het naziregime, zijn twee prominente stemmen uit dit conservatieve revolutie-denken die een cruciale rol gespeeld hebben in de val van de Duitse democratie, neet zoals Meinecke en Spenger. Meiinecke is een Duits historicus die vooral geïnteresseerd is in de geschiedenis van de natie. Net zoals zijn voorganger herder, ziet ook hij de natie als een quasibiologisch organisme. Ook hij waarschuwt voor de tegenstelling tussen het kosmopolitisme en de identiteit van de natie. Als Hitler en zijn nazi’s aan de macht komen, zwijgt hij in alle talen. Meer nog, hij krijgt sympathie voor het regime en zijn antisemitisme en blijft doorwerken. Zo publiceert hij in 1936 een boek waarin hij de theorie van de historisme duidt: ‘De essentie van het historisme is de vervanging van het proces van individualiserende observatie door een generaliserende blik op de motor van de menselijke geschiedenis.’Historisme vertrekt van het Herderiaanse idee dat culturen en volkeren niet alleen een unieke ziel, een eigen identiteit en individualiteit hebben, maar ook een bepaalde periode van groei—en uiteindelijk ook verval. In die zin stelt Sternhell dan ook: ‘Historisme was acht het begin van de fragmentatie van het menselijk ras, van de afbraak van de idee dat de hele mensheid op gelijke tred marcheerde naar “The fullness of the day” //

(17) Passim: Ook Spengler ontwikkelt de Herderiaanse gedachte verder. Hij definieert eveneens een natie als een volk met een organische cultuur. Elke natie heeft een onderliggend idee en dat idee is tegengesteld aan alle andere ideeën. De natie heeft bij Spengler, net zoals bij Burke en Herder, een unieke ziel die het gevolg is van de geschiedenis van de natie. Het onderliggende idee van de natie is volgens Spengler het gevolg van het politiek proces. De naties creëren, in de theorie van Spengler, rassen. Zijn rassenbegrip en bijgevolg ook zijn racisme en antisemitisme zijn culturele fenomenen. Dit verklaart ook zijn afkeuring van het biologisch racisme van de nazi’s. Spengler stopt voordat hij in een zuiver nazisme terechtkomt. Dat ontslaat hem volgens Sternhell echter niet zijn verantwoordelijkheid: ‘Spenglers gedachte was het laatste stadium in de psychologische voorbereiding die toeliet dat de ramp van de twintigste eeuw plaatsvond […] De verdeling van historische werelden begon met Herder en groeide steeds meer, tot verschillende culturen met Spengler compleet onbeïnvloedbaar werden voor elkaar. Biologisch determinisme was slechts de logische volgende stap.’

(18) Passim: Het zijn deze conservatieve en antidemocratische antiverlichtingsintellectuelen die niet alleen de val van de democratie bespoedigd hebben, maar ook in Frankrijk, Duitsland en Italië de weg voorbereid hebben voor de komst van het fascisme en uiteindelijk het nazisme in Duitsland. Hun culturele nationalistische revolutie heeft het pad vrijgemaakt voor het politiek nationalisme.”

——————

(19) Div., “Denkanstösse ’93 – Een Lesebuch aus Philosophie, Natur- und Humanwissenschaften”, Piper 1992 – Walter Grab, “Emanzipation?”; “De nederlaag in November 1918, die aan de droom van de nationale harmonie en internationale heerschappij van Duitsland een einde maakte, voerde zij tot een enorme verscherping van het antisemitisme. Voor de oorlog vermochten de adellijke heersende lagen van Pruisen, die de patriarchale keizerlijke staat bestuurden, van ondersteuning van de massa’s af te zien, omdat het drieklassen-kiesrecht hun heerschappij garandeerde. Zij hadden voor 1914 het antisemitisme weliswaar toegelaten en als salonfähig gezien, maar geen oproepen tot meer den bloedige excessen geduld, – niet uit vriendschap voor joden of humanistisch gevoel, doch omdat ze zich niet door het gepeupel de wet van het handelen wilden laten voorschrijven. Toen adellijke en burgerlijke conservatieven na de verloren oorlog echer kiezers nodig hadden, om zich te legitimiteren en democratisch tre organiseren, waren zij gedwongen zich door massaorganisaties in het volk een ruggegraat te verschaffen en de hulp van diegenen in aanspraak te nemen, die zij voordien in afhankelijkheid gehouden hadden. Bij dit bondgenootschap van de traditionele leidende elite met de door oorlog, inflate en economische crisis gepauperiseerde kleine burgers, diende het antisemitisme als verbindend element ter versluiering van klassentegenstellingen en werd tot een politieke factor van de eerste rang. De ‘Deutsch-Völkische Schutz- en Trutzbund’, de ‘Reichshammerbund’ en andere antisemitische vereningingen konden hun propaganda zonder problemen ontplooien. Deze chavinistische rassenhaters, voor wie het liberalism en socialism van de meeste joden reeds lang een doorn in het oog was, beweerden dat een samenzwering van de joden het communism en het bolsjewisme had uitgevonden en de octoberrevolutie had ontstoken, doordat zij de zegeveirende soldaten de ‘dolk in de rug gestoken’ zou hebben. /

(20) Passim: Er bestond daarom een merkwaarde dialectische tegenstelling tussen de stelling van de joden voor en na de oorlog. De anti-democratische keizerlijke regering had de joden weliswaar als burgers van de tweede rang gezien en benadeeld, het fanatisme van de racistische anti-semieten echter onder de duim gehouden. De republikeinse regeringen na 1918 erkenden de totale gelijkwaardigheid van de joden in politiek en maatschappij weliswaar, lieten echter van hun kant na om op te treden met energieke stappen – tegen de ophitsing tot moord van de volkse antiesemieten. Één van de belangrijkste redenen daarvoor was het feit dat het beheer van de staat in de handen van de conservatieve burocratie bleef, die het democratische ideeëngoed verafschuwde.”

———————

(21) Edurar Gugenberger/Roman Schweidlenkam “Mutter Erde / Magie und Polik – Zwixchen Faschismus und enuer Gesellschaft”, ? 1986; “Ten tijde van de Vormärz tot aan de revolutie van 1848 werden neo-heidense idealen door sociale revolutionaire steeds weer, verbonden met een radicaal in twijfel stellen van de christelijk-kapitalistische maatschappij, opgegrepen. Zo ontwikkelde bijvoorbeeld de oriëntalist Georg Friedrich Daumer het concept van een heidens natuurverboden ‘religie van het nieuwe tijdperk van de wereld’ [1848/1850]. Voor dit kon worden verwerkelijkt, zo verklaarde hij, zou echter de ‘noodzakelijkheid van de ondergang’ van de oude religie bestaan, welke ten opzichte van intolerantie, heerzucht, volkverdoeming, wraakzucht, verlossingsbedrog en valse moraal haar berechtiging verloren hebben Een religie, die al het menselijke ontkent en tegelijkertijd naar absolute macht streeft, kan niet langer het lot van de wereld bepalen De op hen positie tredende nieuwe religie zou vooral door ‘een innigere relatie tot de natuur’ bepaald zijn, zoals reeds Ludwig Feuerbach vaststelde: ‘Wie aan een god buiten de natuur gelooft, die sluit nooit meer vriendschap met zijn innerlijk. … De natuur ontsluit haar geheimen, haar – de alleen ware en stekhoudende – wonderen van de menselijke geest slechts daar, war zij de valse mirakels van het geloof verwerpt. ‘/ Geheel met de eisen van Daumer overeenkomend, bemoeiden zich ‘proletarische traditionalisten’ in de 1860er en 1870er jaren – in bewuste tegenstelling tot het kerkelijke christendom – om een socialistische nieuwinterpretatie van heidense gebruiken Het resultaat waren licht- en arbeidsculti, wat in de praktijk betekende: – Het meifeest als voorjaarsfeest – later werd de 1e mei  [Walpurgisnacht] tot dag van de arbeid’/ – De natuurbeweging van de arbeidersjeugd – één van de wortels van de latere Duitse jeugdbeweging; / – Zonnewendingsvuur en –viering in het kader van de proletarische ‘feestcultuur’ – zoals ten dele nog vandaag gepraktiseerd worden /

(22) Passim: Meifeest, wandelars en vuurcultus waren ook fundamentele elementen van de grote Duitse jeugdbeweging vanaf 1897 met de ‘Wandervogels’ als belangrijkste groepering. Het handelingskader van deze beweging omvatte verder: leven op het land, volksdans, studie van gewoonten en mystieke natuurverering / De Germans-enthousiaste, diffuse natuurvroomheid met ongefundeerd antikerkelijke effecten op de ene en toenemende distantiëring van sociaal-revolutionaire kringen aan de andere kant openden uiteindelijk voor rechts-extremistische krachten de deur, die sinds de 1880er jaren eveneens neo-heidense idealen propageerden. |Uitgangspunt van dit conservatief-Duitsnationale neo-heidendom, wiens aanhangers zich vooral uit deftige burgerlijke en aristocratische lagen rekruteerden, waren de los-van-Rome-beweging van Georg Ritter von Schönerer en de Bund der Germanen. Ideologische ruggensteun boden naast de ‘Edda’ en ‘Germania’ o.a ..Turnvater Jahn, Ernst Moritz Arndt en Friedrich Nietzsche. Tot de fundamentele praktijken behoorden: * Licht- cq. zonnecultus, * Voorouder- en natuurverering in e zin van een bloed en bodemmystiek, / * Germaanse huwelijksgewoonten en / / Cultus van de Arische Übermensch // Belangrijkste drager van deze ideeën waren Duitsgelovigen’, ten dele met de ariosophie vervlochten gemeenschappen. Op hen nadrukkelijk antichristelijke en antisemitische ideologie teruggaande, werd het neo-heidendom van [kerkelijke] christelijke critici – evenals esoterici – meestal eensluidend veroordeeld.

(23) Passim: Als bijvoorbeeld van de katholieke ordepater Erhard Schlund, die in een 1924 verschenen brochure het geestelijke milieu, in welke zich het ‘neogermaanse heidendom’ ontplooide, op de volgende wijze beschreef: ‘In het woord van de religieuze oorlog, die over onze ons volk teruggat, en van de Duitse ziel, die zich in haar innerlijk terugtrekt en zich weer op religie bezint, is in onze dagen vaak besproken geworden. … Deze terugkeer tot de religie … betekent echter nog lang niet haar terugkeer tot de ware religie, tot het christendom… Veelmeer heeft juist de altijd sterker wordende nationale en nationalistische en volkse beweging – vooral sterk geworden onder de invloed van het politieke overhand nemen van de sociaaldemocratie en het internationalisme– een weer opleven van oudgermaanse religie en pogingen tot funderen van een ‘Zuiver Duitse ’nationale, Germaanse, in wezen neo-heidense religie gebracht De oorlog van het christendom tegen het oud-germaanse hedendom is immer … niet definitief afgesloten geworden … Ook na de algemene overwinning van het christendom en de christianisering van de Duitse stam ging de strijd als guerrillaoorlog verder in de zielen en in de religieuze visies en in de religieuze gewoontes … Vandaag schijnt het nu, dat deze eeuwen durende kleine oorlog weer tot een open veldslag moet kunnen worden.’/ Uit de aankondigde veldslag tussen heidenen en christenen werd tenslotte een meedogenloze uitroeiingoorlog tegen zogenaamde ‘donkere rassen’ en fundamenteel andersdenkenden, in de erste plaats tegen joden en zigeuners, van welke laatste sinds de late middeleeuwen algemeen al s inbegrip van het heidendom golden. /

(24) Passim: Helmaal in de zin van de socialistische machthebbers ontwierp Friedrich Murawski in 1941 de ‘Umriss einer Weltanschauung aus germanischer Wurzeln’, wiens kernpunten zijn: – een onpersoonlijke, binnenwereldlijke en daarmee ook intermenselijke, het leven vertegenwoordigend god, – gemeenschappelijke verantwoording en trouw aan de stam, – stamgebonden eer, – Vrede naar binnen [tegenover stam en volk] en oorlog naar buiten, – Heil door ‘wil en succes, begaving en prestatie’, – Ziel = leen, c.q. god, – karmische voorziening en een literair-hierarchische wereldlijke ordening. / Tegelijkertijd werden in indienststelling als ‘Ahenerbe’ oude ‘heidense tradities bewerkt en daarmee uiteindelijk geperverteerd In het zicht van deze ontwikkeling kon zich een een modern neo-heidendom in het Duitse taalgebied, anders als b.v. in Engeland, waar neo-heiden, met heksenculti verweven kringen een ten dele antifascistische traditie konden laten zien, pas geldelijk vormen. Zo golden in Engeland, geomantie, ‘Keltische spiritualiteit’, heksenculti o.a. als politiek ‘links’ Nigel Penninck, die zich vooral met de geomantie en het opwerken van nationaal-socialistische-occulte praktijken bezighoud, fundeerde begin 1985 in London een ‘Liga tegen de verloochening van het heidendom’[‘Pagan anti-Defamation League’], die misverstanden en jounalistische verdraaiingen met betrekking op neo-heidense religiositeit recht moet zetten. / ‘In de aankondiging van de stichting heeft het, dat het oude geloof in de natuurlijke religie van Groot-Brittannië en Noord-Europa, wiens drie hoofdvormen Wica [heksencultus, Odinisme en druidisme zouden zijn – zou berusten op de achting voor het heilige van de aarde, haar bewoners en de natuurlijke cycli van het leven en de jaargetijden’/

(25) Passim: Toen zich in de zestiger jaren, hoofdzakelijk in samenhang met de hippies – in het Duitse taalgebied ene soortgelijk gefundeerde beweging ontwikkelde reageerden vooreerst kerkelijke kringen. Henri Maurier bijvoorbeeld ontwierp in 1976 een strategie ter ondermijning en daarmee missionering van het neo-heidendom. / ‘Heidendom is’, volgens Maurier, ‘Menselijk zoeken naar god … in de schot van het menselijk bestaan … de mens kan geenszins uit de vlakte komen. Niets helpt hem, om uit de ervaring van de leegte te ontkomen. Geen openbaring opent hem nieuwe horizonnen’/ Juist hier konden de christelijke kerken propagandistisch aanzetten – anders als de Lutherse ‘sektenpater’ Friedrich-wilhem Haak in zijn 1968 voor de eerste keer verschenen tekst ‘Hexenwahn und Aberglauben in der Bundesrepubliek’.  Zijn eisen: – radicale ‘strijd tegen criminele en levensgevaarlijke praktijk’ vooral op juridisch gebied, daar immers alle actieve occultisten en nieuwe heidenen ‘asociale en misdadige elementen’ zijn; – ‘Zelfcontrole van de pres’, waarbij ook ‘de stilzwijgende lachende duiding’ zou moeten verdwijnen; / – evenals beschermingen van de naïeve door het omvattende verbod van nieuw-heidense propaganda en praktijken. / Toch nam het neo-heidendom in de laatste jaren een enorme opgang. De belangrijkste aanjagers waar vooreerst de natuurvolkeren- en vooral indianenreceptie. Schamanische overleveringen praktijk, zoals ze voor de eerste keer de in Frankrijk levende Roemeense religiehistoricus Mircea Elia in zijn standaardwerk ‘Schamanisme en archaïsche extasetechniek vasthield vormden daarbij een eerste zwaartepunt, ontaard in de late zeventiger jaren tot een zuiver occulte golf, terwijl in dezelfde tijd de behoefte ‘tot wederopname van vergane tijdperken in cultuur en levensgewoonten’ steeds meer op de voorgrond trad. Daarvan uitgaande werd en word het Keltisch en Germaans in veelvoudige rituele vormen wederbeleefd – met de Kraaiestenen in het Teutoburger Wald als één van de belangrijkste heiligdommen. /

(26) Passim: Ondertussen biedt het neo-heidendom – zoals reeds bij Daumer –aanzetten tot ecologisch engagement, bijvoorbeeld door woud-heelrituelen, natuurmeditatie, vruchtbaarheidscultus en het geloof aan moeder aarde. Wat zeker overeen komt aan een groeiende behoefte van alternatieve kringen. / Juist hier ligt echter ook een belangrijk aanknopingspunt van ‘nieuwrechts’ ideologen, die een antichristelijk-elitair heidendom propageren. Bij de pogingen, om iets dergelijks, gekoppeld met een fascistische politiek, te vestigen – legt b.v. de Franse G.R.E.C.E. [‘Groep ter onderzoeking van de Europese beschaving’] ‘grote waarde op de maatschappelijke betekenis van deze nieuwe religie. De joods-christelijke voorstelling van naastenliefde is gehaat door de propagandisten van deze cultus’] Zij vertegenwoordigen i.p.v. een cultus aan de moedeloosheid en kracht en begrijpen het christendom als een religie van de zwakheid’ Aanzetten tot dergelijke ideeën vinden zich vooral bij Julius Evola, vertegenwoordigers van een neo-heidens conservatisme’ als Arnold Gehlen en Ernst Jünger [wiens transformatie van ‘gedragsfascist‘ tot edelanarchist’ in deze samenhang uiterst omstreden is] evenals ‘neorechts’ Franse ideologen. Het belangrijksten hen is Alain de Benoit met zijn strijdschrift ‘Heide sein [1981] Het concept van Benois beinhoud op de basis van een cultuur van de kracht o.a., de volgende punten: – Heidendom betekent ten allereerste een ‘terugkeer tot de natuur, de als ‘gezicht van god’ geduid word’; / – tot in de oertijd terug reikt de continuïteit van heidense overlevering als revolutionaire kracht; / – het christelijk-joodse monotheïsme vormt ‘de eigenlijke oorsprong van het totalitarisme / waar tegenover het heidense polytheïsme staat als ‘kwalitatief begrip’, / – de christelijk-joodse, dualistische scheiding tussen god en wereld word in heidense zin de mens als maat van alle dingen – en darmee god – tegenover gesteld; / – De wil van god [causaliteit] word daarmee uiteindelijk door de wil van de mens [noodlotsidee] vervangen. /

(26) Passim: Op de basis van soortgelijke thesis –vermengt met ariosophistisch-racistische hetze – poogden sinds ca. 1983/1984 de armanen, met ‘duivel plezier’-uitgever Harry Radegeis o.a., het zogenaamde veelvoud van keltisch-germaanse ideeën zo ver als mogelijk op de eigen lijn te brengen. Wat vaak ook gelukt en mede bijdroeg tot de fundering van talrijke politiek [extreem] rechtse neo-heidense groepen als Gerhard Hess ‘avondlandse bezinningskring vaderlandsreligie’ voerde, in wiens reclametekst het o.a. heet: ‘Wij staan vandaag aan een wending van het bewustzijn. De christelijke offer- en vernietigingswoede zal overgaan in een geestelijkheid van de zorg en het behoud. Wij mogen het edele, krachtige, gezonde in deze wereld en onze ‘moeder aarde’ zelfs niet meer met de voeten treden … Slechts een religie, welke met de natuurwetten harmonieert, blijft met de grote wereldwaarheid in overeenstemming; zij alleen kan daarom geestelijk en lichamelijk mensen en milieu gezond houden… wij bekennen ons tot de natuurlijke religiositeit van onze volkeren. Wij kunnen ononderbroken traditie van deze religie tot in de huidige tijd zijn. Wij zijn de rechtmatige navolgers van het heidensdom [soortgeloof] … Wanneer men deze gaan nar de moeders en vaders teruggegaan is, dan staat men in de laatste kamer van de eigen ziel, want dan kent men zijn waarheid, zijn noodzakelijkheid en zijn weg.’/

(27) Passim: Dat racistische, agressief-antichristelijke uitingen, zoals zij bijvoorbeeld van de kant van het armanenschap steeds weer te vernemen zijn, tenslotte niet de enige eigenlijke lijn van het neo-heidendom voorstelen, maakte b.v. Jörg Wichmann in een brief aan Harry Radegeis [1984 duidelijk: ‘Een natuurnabije spiritualiteit en daaraan aanknopend ook politiek kan slechts gediend worden, omdat men op een bodem van de tolerantie, achting voor de andersdenkenden en – gelovenden staat en liefde in het hart heeft. De christelijke gelijkenis, van de splinter in het oog van de ander en de bak in zijn eigen, kan [iemand] ook als ‘heiden’ nog dingen [leren] … Wanneer over het komende tijdperk voornamelijk de grote goden zou moeten heersen, dan zouden wij onze eigenschappen: liefde, medegevoel, vruchtbaarheid, toewijding en warmte te leven proberen en deze niet met agressieve voeten treden.’(Hier is duidelijk te zien dat er vanaf medio 19e eeuw een heftige strijd woedt tussen vooruitgang en reactie, om de klassieke erfenis.]

————————–

(28)  Div., “Naissance de l’idéologie fasciste” Gallimard  1989; “To supplant bourgeois ideology, the team of the Cercle Proudhon proposes a new ethic that claims to be totally substituted for the liberal order, but also for democratic socialism. This ethic was created of a world where a morality of warriors and monks prevails; it wants a society dominated by a powerful outpost, a proletarian elite, an aristocracy of predecessors allied against the decadent bourgeoisie with an intellectual youth thirsty for action. It will take very little for this synthesis to take, when it comes, the name of fascism. / Because in this national and social revolt against the democratic and liberal order which is breaking out in France, none of the classic attributes of the most extreme fascism are missing. Even anti-Semitism. Since the time of Boulangism, via the affair, anti-Semitism has precisely aimed to break the conceptual structures as well as the political structures of Jacobin democracy. It is a fundamental element of the joint revolt against the liberian consensus and against the social-democratic consensus: we find in times of crisis among the extreme left nonconformists like Hervé and the team of the Social war, he points in The Socialist Movement, he played an important role in Sorel then in Berth, both former Dreyfusard. At the time of the Cercle Proudhon, anti-Semitism became a major component of the socialist-national theory. ”

————————-

(29) Div., “Naissance de l’idéoogie fasciste” Gallimard  1989; “A good understanding of fascism requires that we perceive it first and foremost as a cultural phenomenon. Fascism, as we have just seen throughout this book, constitutes from the outset a rejection of democratic, liberal and Marxist rationality. Fascism slays the mechanistic and utilitarian vision of society, it attacks this sense of the principles set forth by the revolts of the beginning of the century in terms of the morality of intelligentsia and merchants, an morality which necessarily owed, they said, to assert itself in a world inherited from the Enlightenment. When Mussolini gave his definition of fascism in 1932, it was to see it as a revolt against ‘the materialist and weak positivism of the 19th century’. Drieu La Rochelle does not say anything else when he considers in 1940 that ‘France has been destroyed by rationaism’. The author of Gilles does nothing but repeat the dark prophecies of the previous generation. / But fascism is not only a critique of what is: it expresses the will to see a heroic civilization set up on the ruins of a basely materialist civilization. he wants to form a new active and dynamic man. The original fascism is very modern in character, its futuristic apple-like aesthetic to the imagination of a whole generation of intellectuals. In this modernism resides one of the main reasons for the attraction exerted by the fascism on a youth who is singularly cramped in the Burgundy world of the beginning of the century. Modernism does not necessarily exclude any form of classicism: encense the seat of Pascal, austere and heroic, at the same time that Descartes and his posterity are devoted to complaining, is not bourgeois culture. /

(30) Passim: The elitist component of fascist ideology is another major reason for its power of attraction. Nietzsche and Pareto motivated by its force of attraction. Nietzsche can be found in all strata of society. It is the mental constitution that counts, not the social situation. Anyone who feels capable and worthy can be part of this elite to which it falls, by virtue of the law of natural selection, to govern society. An elite is not a social category defined by the place occupied in the production process, it only expresses a state of mind. Already, zez Sorel, the noion of ‘class’ did not see the whole industrial proletariat again, but only the elite acivisten, ready to make any sacrifices. This cult of altruism, renunciation for the good of the community, holds a place among the men of this beginning of the century that it is difficult to imagine today. The idea that the individual comes into the world to serve the community and that life is a struggle in the service of non-material values ​​are then convictions spread almost everywhere, especially in intellectual circles. But it will be necessary to wait until the post-war period to that they literally become peremptory. /

(31) Passim: Corporatism, as we know, is in the air at the turn of the 19th and 20th centuries. It is living question in the circles of French Action. In fact, as a social ideal, it had never really disappeared throughout the 19th century. Assimilated, fleshed out, developed by the first generation of fascists from Lacuhe, it also responds perfectly to the aspirations of those coming from nationalism. Against the background of the economic bankruptcy of Soviet Russia, corporatism can easily be seen as a daring solution, both modern and easily applicable. Corporatism is one of the centerpieces of a regime that achieves the feat of giving broad layers of the population the feeling that life has changed and that all new opportunities for ascension and participation have opened up. that it was necessary to touch the socio-economic structures. The fascism in power manages to reduce the economic and social problems to psychological questions above all. To serve the interests of those of the Fatherland, to commune in the same cult of heroic values, is to participate in the life of lying a ballot paper in a ballot box. / This is why the political style plays an important role in fascism. But – it must be emphasized – the style only expresses the movement’s ideological essence, it translates its activist values ​​into concrete terms, and testifies to its sovereign contempt for bourgeois aaluers. This is again an ideology, and not a vulgar expedient. This non-conformist style, both elitist and egalitarian, expresses the cult of violence as a permanent value. The incendiary vocabulary of the fascim, its incessant attacks against the conceptions and uses of the bourgeois milieu, against the conceptions and uses of the middle bourgeoisie, its cult of comradeship and of the spirit of the idepe, attracts of course the avant-garde modernists, but also all this mass of young intellectuals who, while refusing the Marxist solution, are vomiting the established order. Throughout this generation, the fascism came to impose itself – everywhere in Europe – as the proof that there can be an ulture which is not founded on the privileges of birth and parentage like the so well-known Brasillach, on the gang spirit. /

(32) Passim: This revolt of feelings and instincts, of energy, of the will and of primary forces, this kind of new values ​​which can also ensure the integrity of the collectivity, this refusal of the raw material excites, impregnates the spirit of many Europeans. And not the least! Freud himself will see in Mussolini a hero of the culture. If Mussolini can be in 1933 a ‘hero of culture’ pure to found psychoanalysis, why should Croce have voted against him in 1924, why should Pirandelle have refused a seat at the Italian Academy, inaugurated in 1929 ? Certainly, Croce will enter dissidence in 1923 and will then launch the battle of the Manifestos: his famous Manifesto of Intellectuals against fascism cannot however obscure the appalling he gave to the regime in the critical years of its seizure of power. Corce will always experience the greatest dificulties trying to explain Italian fascism, and his own positions during certain period of confidence in 1924 he will fall back on an unusual argument: Muussolinie will have been only a ‘poor devil ignorant, not very intelligent ‘, he would have succeeded in getting his hands on’ a free and civilized Italy! ‘. We are not very far here from the explanations of Nazism given post morten by a Meinecke or a Ritter … /

(33) Passim: But the truth is too stubborn for a simple spin to send it waltzing. Mussoline would probably never have crossed the threshold of the Quirinal if men like Aviane saw in early fascism a positive factor. The historian of ideas cannot ignore or hold in negligible quantity the hesitations, contradictions and ambiguities which characterize the positions taken by Croce until 1925. These same questions are just as relevant with regard to the Vichy regime. Would he have been able to impose himself easily – without the Germans being very much there – and then become what he has become – without the Germans remaining – if men like Emmanuel Mounier [in his case, until August 1941] agreed to cohabit with the new regime? The attitude of Corce in Italy, of Mounier in France, were not exceptions, on the contrary. They are simply among the most significant of this sympathetic wait-and-see attitude in which a part of the world of enlightened thought settles whenever a movement of revolt against the liberal order has stormed power. ‘Indulgence’ which was, here and there, only one of the outcomes of the state of mind then widespread in this country as in this other. Of course, Corce and Mounier, pure what is their respective place in the intellectual life of their country, are not comparable. But their two cases testify to the role that the procrastination of some people may have played in the consolidation of the new regimes. Symptomatic each in its time, these gray areas in the attitude of certain masters – which we would have liked above all suspicion – challenge us. Their study is necessary for those who want to understand the process that allowed fascism, in Itaie, to come to power and then ensure its ositions, and to the Vichy regime, in France, to succeed in its impantaiton. For it to endeavor to identify all the elements which, each in its own way, could make the second fascime or the second Vicy possible, such a study is essential, because it is no less enlightening than that of the action of ideologists or activists who made Italy fascism or the ‘French State’ ./

(34) Passim: The realities of the interwar period are not all in one piece. The Italian culture of the 1920s and 1930s is represented by Gentile Marinetti and Pirandello no less fiercely than by the anti-fascist Croce and the anti-fascist Croce is no more representative of the Italian intelligentsia than himself was the senator Croce. In the name of Germany then speak not only these famous antinazis that are the Mann brothers, but also Spengler, Moeller van der Bruck, Ernst Jünger, Heiderger, Gottfried Benn and Arnola Bronnen. The France of Gide and Camus, of Sartre and Marraux is seated that of Maras and Drieu, of Brasillachet of Céline. / These two contradictory aspects, but no less real, of the Euroean culture, emerge with force each time one dwells on the problem of anti-nationalism. This is why a last remark is in order here. In fact, it is important to always keep in mind the enormous difference which exists in a process which recognizes the weight of irrational factuers in human behavior, rejects a narrow and vulgar materialism, refuses an arid and often paralyzing positivism, and that which intends to precede only the antirational. Recognizing the existence of a domain not ruled by reason and admitting that it cannot be explored by the instruments of reason alone is something quite different from the intellectual and political exploitation of anti-nationalism. /

(35) Passim: It is this difference which, on the one hand, gives us a Heidegger, and on the other a Jaers, on the one hand Ezra pund Wyndham Lewis, DH larence, TS Eliot or WB Yeats, of the other, Joyce. there is a difference between Sorel, Barrés, Montherlant, Drieu or Brasillach, from Gide and Anatole France. If all practice various forms of social criticism, express the most serious reservations about the abuse of intellectualism and positivism, deplore the weaknesses of democracy and manage to recognize the existence of irrational factors in activity. human in their role in social life, not all of them pour into fascism. / For it is not enough for a thought to recognize the iratinny component in the behavior of pure man to be immediately definite as a fascist. Friends that this conscious awareness is rejected as the basis of so-called materialist weighing systems. even towards fascism is spreading wide open. When anti-nationalism becomes a political instrument, a means of mass mobilization and a machine to fight against liberalism, Marxism and democracy, when anti-nationalism is associated with an intense cultural pessimization, when it goes hand in hand with a pronounced shrine of violence and elites. acting, then fascist thought inevitably takes shape. ”

——————————

(36) Ernest Seilliére, “Les Mystiques du Neo-Romanticism – Évolution contemporaine de l’appétit mystique”, Librairie Plon 1911; “At the end of his wine, Gobineau seemed to consider Darwin as one of his disciples. M. de Lapuge today refers to the great English naturalist and thinkers who have protected Darwinian doctrines in social science, such as Mme Clémence Royer, Galton and Broca; moreover, he bases his doctrines on very personal zoological and anthropological observations. However, his readings and his research have led to the same conclusion as the first unconscious of the Germanist thesis in the eighteenth century, the Boulainviliers or the Mably. There are, he says following their example, two races of man in all the footsteps of Europe: a race of vanquished and slaves by fatality of birth, the Celts or Alpinus [homo Alpinus]. These two races are distinguished not only by their psychic aspect, to which we will return, but concurred by their moral character and their intellectual disposition. By virtue of a decree of nature, the man of Aryan heritage is predestined to command wherever he is; an ineluctable fatality of his temperament reserves for base tasks and sublime situations the Alpine descended from its tutelary mountains, the ‘local merchant of arrons”, M. de Lapuge sometimes says of him with onmistakable disdain. () Passim: Here is first of all in broad outline the moral portrait of the Aryan according to his fervent admirer. Homo europaeus recognizes no limits to his conquering ambition; all land would be his, to cross him, and his fathers have rightly lent the name of orbis raptores. For him, to want is to execute on the spot, and he places at the service of his imperious will an intelligence which easily rises to genius. Logic when it comes, it never pays for words or hollow reasoning; in religion, he is independent and predisposed to Protestantism; he is independent and predisposed to Protestantism; finally, progress is his most intense need and all these dispositions of mind have prepared his race for the sovereign destinies which have become his share. / On the contrary, the Celtic or homo alpinus, rarely null, rarely attain to the originality of the talent. Cautious and suspicious, but easy to use words, he is the man of tradition and of what he calls ‘common sense’. In religion, he is readily catholic. He sees very clearly and knows how to defend with sharpness the interests of his family, but easily neglected those of his country, in which the horizons extend too far for the protection of his sight. He accumulates ideas rather than fabricates them: laborious, he does not have intense and rapid work, he is thrifty because he does not know how to risk his gains in due time, nor to repair his losses without delay. While we see the Aryan endowed with that aggressive solidarity shown by the good pack tracks at the boar farm, ‘each one being able to charge the first and counting on his companions to help him if he finds too much resistance ‘the Alien knows for its part only the solidarity of the flock, of sheep or each one seeks to hide from the neighbor.  /

(37) Passim: Carried away by the animosia which is already betrayed in these passionate lines, M. de Lapuge goes so far as to suppose that, towards the age of Pierre, the Alpins live in the mountains and in the forests of our regions in the almost simian state and they were taken from their lairs by the Aryans to be used as cattle for some. already posed in those distant times, they benefited from an element that we lack, ‘a man still’ the animal state ‘! Since these humble beginnings in history, the Alpin has remained ‘the perfect stopover, the ideal serf, the model subject, and, in a Republic like the ours, the subject the middle ages seen, since it tolerates all the abuses of the strength’. Much better, these born slaves are always in search of masters as soon as they lose theirs, ‘instinct common only in nature to the alpine brachycephae and to the dog’! It is in this tone of animosity that the panegyrist of the Aryans speaks most often of their cohabitants on European soil, of those ‘dark, stumpy, clumsy beings’ that their very mediocrity protects, and has write in a surge of pure unspeakable contempt everything that bears the anthropological character of the large skull, a distinctive mark in these eyes of the Alpine race: ‘The Eastern Empire ends even worse [than the Western Roman Empire] . Its conquerors were brachycephals, the Turks. No other example of such a fall is cited. / () Passim: We have just spoken of large skulls: M. de Lapuge and his supporters have been strongly attacked for the excessive importance which they accede to craniometry in their appraisals or social forecasting. We will not renew in this place a discussion which seems to us to be rather sterile from now on: everything has been said in effect on the embarrassments caused by their nonchalance at the measurements of the skull and this is a base cde coiue which has long been exhausted. Also, the real originality of M. de Lapuge and the reason for his influence on contemporary sociology, is it not in the more or less convincing observations which he approves in support of an already ancient concept in the philosophy of history; that of two arcs that would be shared on European soil, one dominates by divine right the other slave by providential destination in a word in its adherence to purebred imperialism in the past. This originality resides above all, in our eyes, in his conception of the causes which explain the decline of the noblest of the two races as well as the progress of the lower one, and in the procedures which he advocates to quickly restore Aryan hegemony, so long favored the material and moral progress of humanity.

(38) Passim: For this hegemony would be seriously threatened, if we were to believe it, and it is even a rather unexpected spectacle that he gives us when he presents us with the Alpin, this inferior copy of the human species, as having hunted everywhere. before him, during the modern age, the Aryan so obviously predestined by nature to the empire of the world. Certainly, however, a scientifically stable phenomenon, since we are shown the proportion of large skulls constantly increasing in Europe since the beginning of historical times. How to explain this enigma? Gobineua explains it, if we remember it, by the mixture, by the alliances imprudently contracted at all times between masters and slaves, and he judged the anti-sexual error of the dominant race to be pure and always irremediable. Mr. Dee Lapouge, quite original in this point, solves the problem by natural selection exercised in the social framework and in relation to the remedy with the artificial social selection that he now proposes to put in place, we will tell soon by what means. Thanks to him, as we can now realize, ‘Aryanism [at the same time as Germanism its substitute], this doctrine that Gobineau had made necessarily pessimistic and to which he had turned pure always towards the past in clothes of mourning, with more or less eloquent lamentations, this doctrine could henceforth be based on scientific arguments pure to look towards the future with a smile of radiant hope! these are the services i cannot forget. The interested followers of this conquering religion cannot show enough gratitude to the man who has thus strengthened the present attitude and enlightened the prospects for the future. “

Moraal, feodale, China

(1) Div., “Literature and the arts”, Foreign Languages Press Being 1983; “After the fall of the Han, Confucian ideology was undermined and replaced by the new religion Buddhism. Taoist nihilism, based on the teachings of Master Lao and Master Zhuang, also flourished for a while, and metaphysical discussion became a popular pastime among men of learning. In literature this tendency led to poetry about mysticiam and the search for immortality, while preoccupation with form also became widespread. The Jin poet Tao Yuanming towering above his contemporarie, was the shole figure to defy this counter-current in literature. / Tao yuanming [365-427] was born into a landlord family in declene. He once held a minor official appointment, but his upricht nature led him to despise the corrupt life of the bureacracy, and he left office to return to the countryside to live as a recluse. Most of the 120 peoms that survive describe rural secenery and his life in retirement. Among his most famous poems are a set of five verses under the title ‘Returning to Live in the Country’, which express his new emotions after leaving office and describe the life of til and the natural scenery around his home. Poems such as ‘Drinking Wine’, ‘Miscellaneous Poems’ and ‘Song to Jink Ke’ also express his ideals, his aims in life and his indignation and distress at being unable to achieve his ambitions. Tao Yuanming is also noted for his essays and rheymeprose, such as ‘A record of the Peach Blossom Spring’, Biography of the Gentlemen of the Five Willows’ and ‘The Return’. Both in peotry and prose the language is natural and unadorned, and his style is simple and fresh with no trace of the ornamentation common at that time. Although in his own lifetime his poetry was nog highly thougt of, his influence on later poets was considerable.”

(2) Chuang Tzu, “Genius of the absurd”, Ace book 1971; “The other said, ‘Can I learn the Tao?’ / Nu yu said, ‘No. How can you? you, sir, are not the man to do so. There was Pu Liang I, who had the abilities of a sagely man but not the Tao, while I had the tao but not the abilities. I wished, however, to teach him, if, peradventure, he might become the sagely man indeed. If he should not do so, it was easy, I tought, for one possessing the Tao of the sagely man to communicate it to another possessing his abilities. Accordingly, I proceeded to do wo, but with deliberation. After three days, he was able to banish form his mind all worldly matters. This accomplished, I continued my intercourse with him in the same way; in seven days he was able to banish from his mind all thought of men and things. This accomplished, and my instructions continued, after nine days he was able to count his life as foreign to himself. This accomphished, his mind was efterward clear as the morning; and after this he was able to see his won individuality. That individuality perceived, he was able to banish al thought of past or present. Freed from this, he was able to penetrate to the truth that there is no diffeence between life and death; that the destruction of life is not dying and the communication of other life is not living. The Tao is a thing that accompanies all other things and meets them, that is present when they are overthrown and when they obtain their completion. Its name is Tranquility amid all Disturbances, meaning that such disturbances lead to its perfection.’ and how did your, being alone without any teacher, learn all this?’ / ‘I learned it’, was the reply, ‘from books’.”

(3) Chuang Tzu, “Genius of the absurd”, Ace book 1971; “… the human spirit goes fort in all directions, flowing on witout limit, reaching to heaven above, and wreathing  round the earth beneath. It transforms and nourishes all things and cannot be represented by any form. Its name is Ti-God-‘the Divinity in man’. It is only the path of pure siimplicity which guards and preserves the spirit. When this path is preserved and not lost, it becomes one with the spirit; and, in this ethereal amalgamation, it acts in harmony with the orderly operation of Heaven.’ / Thres is the vulgar saying: ‘The multitude of men consider gain to be the most important things; pure scholars, fame; those who are wise and able value their ambition; the sage prizes essential purity’. Therefore, simplicity is the denomination of that in which there is no admixture; purity, of that in which the spirit is not impaired. It is he who can embody simplicity and purity whom we call the true man.”

(4) Chuang Tzu, “Genius of the absurd”, Ace books 1971; “He who understands the conditions of life does not strive after what is of no use to life. He who understands the conditons of destiny does not stive after what is beyond the reach of knowledge. In nourishing the body it is necessary to have beforehand the things appropriate to its support. But there are cases where there is a superabundanceof such things and yet the body is not nourished. IN order to have life it is necessary that it not have left the body. But there are cases when the body has existed and yet the higher life of the spirit has perished. / When life comes it cannot be declined. When it goes it cannot be detained. Alas! the men of the world think that to nourish the body is sufficient to preserve life. When such nourishment is not sufficient to preserve life, what can be doen? Though all that men can do will be insufficient, yet there are things which they feel they ought to do, and they do not try to avoid doing them. For those who wish to aviod caring for the body, their best plan is to abandon the world. Abandoning the world, they are free from its entanglements. Free from it its entangelement, their minds are correct and their temperament equable. Thus correct and equable, they succeed in securing a renewal of life. In securing  a renewal of life, they are not far from the True Secretof their being. But how is it sufficient to abandon worldly affairs? How is it sufficient to forget the business of life? Through the renouncing of worldly affairs, the body has no more toil. through forgetting the business of life, the vital power is not diminished. hen the body is completed and the vital power is restored to its original vigor, the man is one with Heaven. Heaven and Earth are the father and mother of all things. It is by their union that the body is formed; it is by their separation that a new beginning is brought about. When the body and vital power are not diminished, we have the what may be called the transference of power. From the vital force there comes another more vital, and man returns to the assistant of Heaven.” (Voor jezelf zorgen ook voor de gemeenschap zorgen en omgekeerd. Op voorwaarde dat het niet alleen lichamelijk is, maar ook op geestelijke en culturele basis berust)

Economie, Tijdperk van burgerlijke revoluties, Nederland

(1) 19-5-2012, CREA, ‘Marxisme-festival’ – “Van V.O.C. mentaliteit tot klassenstrijd – Het ontstaan van het kapitalisme in Nederland”; * Er waren aan boord van de v.o.c. schepen ook veel Aziatische matrozen. * De macht van de kleine regentenklasse steunde op een verbond met de hogere middenklasse die zuiver lokaal produceerde. Nochtans was haar basis te smal om als gemeenschap in de economie in te grijpen. / Discussie: * Vr. Hoe zat het met die Aziatische matrozen? Antw. Het percentage bedroeg meer dan 20%, in de 18e eeuw was dit nog stijgende. * Vr. Hoe zat het met de methode van belasting innen. antw. In wezen ging het hier om het verpachten van de belasting aan vermogende handelaren die dan dan zelf de belasting inden. * * In welke mate heeft de V.O.C. mentaliteit bijgedragen aan het idee van de hegemonie van het westen. * Ten tijde van Cromwel was er al een fusie-voorstel van Engelse zijde aan Nederland. 300 jaar later hadden ze nog iets, India in de 1850’er jaren en Frankrijk in 1940. * Het Nederlandse kapitalisme in de 18e eeuw is niet kapot gegaan aan te weinig, maar teveel handelaren. * In de 19e 19e eeuw is een hernieuwd populair orangisme ontstaan, omdat de bevolking zich in de steek gelaten voelde door de leiders van 1795.

DDR

(1) Erich Honecker, “Aus meinem Leben”, Dietz Verlag 1981; “Het midden in de DDR gelegen Berlijn-West heeft een grens tot onze republiek van 162 kilometer lengte. Rond 5 kilometer daarvan verlopen tussen Berlijn-Westen de hoofdstad vn de DDR. Tot autustus 1961 was deze grens tussen huizenblokken, tuinhuis-koloniën of waterwegen. Tot een half miljoen mensen passeerden haar dagelijks. Maar Berlijn-West vormde niet het één of andere territorium binnen de DDR voor, doch naar de woorden van zijn regerende politicus de ‘goedkoopste atoombom’ de ‘paal in het vlees van het oosten’, de ‘front-stad’ van de koude oorlog. Daar bedreven niet minder dan 80 spionage- en terreur-organisaties hun onwezen. Geld-speculaties werden van daaruit in grote omvang bedreven, om de economie van de DDR kapot te maken. In Berlijn-West hadden zich de centrales voor de huur van arbeidskrachten uit de DDR gevestigd. Ja, men kon het met reden de omslagplaats van een regelrechte mensenhandel noemen, waarvoor gewetenloze mensenhandelaars hoge hoofd-gelden incasseerden. Midden 1961 hielden agressieve kringen in de BRD en hun bondgenoten in enkele andere NATO-landen de tijd voor gekomen, opnieuw onlusten in de DDR op te wekken. Met een als ‘intern-Duitse politie-actie’ vermomde operatie van de Bundeswehr wilden men de provocateurs ‘te hulp’ komen. / Wij volgden deze bedreigende gebeurtenissen met de gepaste waakzaamheid. Konden wij werkeloos toezien, hoe onder gebruik van de open grens, in een economische oorlog zonder gelijke, onze republiek leeggebloed werd? Konden wij werkeloos blijven, waar in het hart van Europa een situatie ontstaan was, die met nauwelijks nog geheimgehouden mobilisaties en gestegen oorlog-hysterie op de westelijke zijde op de vooravond van de tweede wereldoorlog leek? Konden wij de handen in de schoot leggen, wanneer Berlijn-West als ‘bruggenhoofd’ van de koude oorlog uitgebouwd werd en zijn ‘stoor-functie’ altijd brutaler waarnam? Heeft het volk van de Duitse Democratische Republiek, hadden de vredelievende volkeren van Europa en de wereld het ons vergeven, wanneer wij de agressoren door achteloosheid aangemoedigd hadden? Op het einde van de tweede wereldoorlog hadden wij gezworen alles er voor te geven, dat van Duitse bodem nooit meer een oorlog uit zou gaan. Wij waren van plan deze verplichting onder alle omstandigheden in te lossen.

(2) Passim: Het scheelde in 1961 van de zijde van de staten van het Verdrag van Warschau niet aan waarschuwingen. Op de bijeenkomt van het politiek adviserende comité einde maart 1961, waar ik ook aan deelnam, was nadrukkelijk op de gevaren gewezen, maar ook de vastbeslotenheid verkondigd, om voor de agressive druk van het imperialisme niet terug te wijken. Niet minder indringen had de DDR het gevaar voor de vrede onthuld, welke in 1961 ontstaan was. Nog op 6 juli 1961 had onze volksvergadering met het ‘Duitse vredesplan’ talrijke contactpogingen aan de regering van de BRD en de senaat van Berlijn West gedaan. Echter schijnen belangrijke politici in Bonn en West-Berlijn van de onjuiste mening te zijn uitgegaan, dat deze contact-pogingen een teken van zwakte waren, dat de DDR over geen effectieve middelen zou beschikken om de praktijken van de koude-oorlog-voerders succesrijk tegemoet te komen. / Van 3. tot 5 augustus 1961 vond in Moskau een beraad plaats van de eerste secretarissen van het centraal-comitee van de communistische en arbeiderspartijen van het Verdrag van Warschau plaat, waaraan ook vertegenwoordigers van broederpartijen uit andere socialistische landen van Azië deelnamen. In overeenkomt met de KPdSU sloeg de SED voor om de grenzen van de DDR tegenover Berlijn-West en de BRD onder tussen souvereine staten gewone controle te nemen.” (Exact, niet anders dan ook altijd tussen kapitalistische staten gebruikelijk was. Nu fuctioneerde het spelletje echter voor de arbeiders. Het kapitalisme was intussen echter oud geworden en was niet meer echt in staat nieuwe spelers te accepteren)

—————————-