Fascisme, Genesis

(1) Div., “Teksten godsdienstkritiek II – Christen-socialisten in crisistijd – 1903-1941”, Eltheto/NCSV 1980; “Bij het concreet vookomen van een crisis gaat het er om het evenwicht zo snel mogelijk terug te vinden. De wetten van de macht zullen daar automatisch voor zorgen, wanneer men maar niet teveel tegenwerking geleverd wordt door ‘eigenzinnige’ individuen en groepen, bijvoorbeeld de socialisten. Zo verdwijnt het besef van de maatschappelijke tegenstellingen in de reflectie van de maatschappij. In de economie wordt de tgenstelling kapitaal-arbeid vervangen door de tegenstelling mens-ding, en dus ‘opgeheven’ door de natuur van de mens als ‘behoeftig wezen’. In de filosofie wordt de historische dialectiek vervangen door de tegenstelling ideaal-werkelijkheid, en dus ‘opgeheven’ door de eenheid van de mens als zedelijk wezen. In de sociologie worden de klassentegenstellingen vervangen door de tegenstelling tussen rassen, cultuurstanden, volkeren, en dus ‘opgeheven’ door de eenheid van de mens als social of biologisch wezen. Binnen al deze ideologische sectoren treedt het beroep op de ‘natuur van de mens’, al dan niet gefundeerd in de scheppingsorde, op als middel om de reële tegenstellingen aan het oog te onttrekken en mensen er toe te brengen zich ‘vrijwillig te onderwerpen aan de economische en militaire uitbuiting. / Ook in de theologie vindt een dergelijke verschuiving plaats. Sinds Vaticanum I [wordt het denken in de katholieke kerk beheerst door het neo-thomisme. Dit neo-thomisme, dat slechts in haar uiterlijke terminologie een voortzetting is van de scholastiek, produceert een katholieke versie van deze burgerlijke ideologie: ook zij vervangt de maatschappelijke tegenstelling en denkt daarvoor in de plaats de eenheid van de menselijke natuur. Haar extra ten opzichte van de burgerlijke ideologie is er in gelgen, dat zij de ‘menselijke natuur’ weer fundeert in de scheppingsorde: de mens is als zedelijk wezen geschapen en brengt bijgevolg een maatschappij voort die ook een zedelijk organisme is. De in de natuurwet gelegen harmonie tussen mensen kan slechts verstoord worden als de menselijke zondigheid de overhand krijgt, in het bijzonder als mensen van hun geloof afvallen. Vanuit deze visie worden de socialisten dan ook omgeduid van politieke tegenstanders van het kapitalisme tot morele tegenstanders van de menselijkheid, in het bijzonder van de godsdienstigheid. /

(2) Passim: Ook in de protestantse wereld komt eind negentiende eeuw een theologie en maatschappijleer naar voren, die sterk ethisch gekleurd is. De liberale theologie van het begin der eeuw boet aan aantrekkingskracht ins en niuewe tendenzen komen naar voren: Ritschl, Harnack, Troeltsch, maar ook het neo-calvinisme van A.Kuyper in Nederland. Ontwikkelt zich in de katholieke wereld een natuurlijke tehologie, die de maatschappelijke organisatie in relatie brengt met de scheppingsorde, in de protestantse wereld blijft het perspectief meer op de enkeling gericht. // In de tijd tussen de twee oorlogen blijkt deze eerste verschuiving binnen de burgerlijke ideologie niet meer voldoende om de verdiepte crisis ‘naar behoren’ te bewerken. Een meer totalitaire ideologie weordt nodig, die erin slaagt met absoluut gezag de mensen te onderwerpen aan een economische, politieke en vooral ook millitaire slachting van omgekende omvang. Er ontstaan in Europa een aantal totalitaire ideologieën, waarvan het italiaans fascisme en het duits nationaal-socialisme de meest extreme gestalten zijn. Het centrum van al deze theorieën is de staatstheorie. Het burgerlijk idee over de staat als ‘contrat social’ verdwijnt; het socialistische idee vna de staat als instantie in de klassenstgrijd wordt bestreden. Binnen de totalitaitre opvattingen verschijnen staat en maatschappij als zelfstandige organismen, die hun bestaansgrond in zichzelf hebben en die de afzonderlijke burgers hun plaats toewijst. Uit deze opvatting volgen logische een aantal gevolgtrekkingen: de staatsmacht gaat boven de individuele rechten, de parlemtentaire democratie is een verloochening van het ‘wezen’ der staat, der maatschappij of van het volk: een sterk leiderschap is noodzakelijk, nationalisme vanzelfsprekend. /

(3) Passim: Binnen de nationaal-socialistische ideologie wordt deze visie tot het uiterste opgevoerd: de geschiedenis wordt verankerd in ‘ras, bloed en bodem’. De biologische natuur en de geschiedenis van de duitse stam hebben vastgelegd dat het arische ras het superieure ras is, dat bij gevolg Duitsland de redding van Europa betekent en dat joden en andere ‘onzuivere’ elementen geëlemineerd moeten worden. / Deze opkomst van de totalitaire ideologie sinds 1870 wordt door twee assen gekenmekrt. Aan de ene kant, wat G.Kukacs noet ‘Die Zerstörung der Vernunft’. Stap voor stap, volgens een eigen logica, wordt de burgerlijke ideologie steeds meer irrationeel en verliest contact met de reliteit van Van de andere kant het gegeven dat deze totalitaire ideologie zelf het product is van de burgerlijke ideologie begin 19e eeuw en haar latente tegenspraken. Zoals in een economische crisis de latente tegenspraken van de kapitalistische productiewijze aan het licht komen en bij elkaar komen, zo zettten zich ook in een ideologische crisis de latente tegenspraken van de burgerlijke ideologie als zodanig door en produceren een ‘bastaard’, die echter evenzeer een natuurlijk kind blijft: de totalitaire ideologie.”

————————

(4) Samuel Ijsseling, “Apollo, Dionysos Aphrodite en de anderen – Griekse goden in de hedendaagse filosofie”, Boom 1994; “Het wegvallen van het centrum is door Nietzsche ter sprake gebracht in zijn beroemde worden ‘god is dood’. Op de betekenis van die woorden kan hier niet uitvoerig worden ingegaan. Van belang is echter op te merken dat ze voor Nietsche geen triomfkreet zijn maar eerder een uiting van de ontreddeing van de mens. Deze heeft niet lager een centrum buiten zichzelf dat zin zou geven aan al wat hij doet en denkt en dat zichzelf dat zin zou geven aan al wat hij doet en denkt en dat fungeren kan als laatste grond en uiteindelijke verklaring van al wat is gebeurd. Daarmee is echter de mens niet zelf het middelpunt geworden. Er is geen centrum meer. Er is niet langer een boven en onder, een voor en achter maar slechts een duizelingwekkende en chaotische beweging van krachten die elkaar oproepen en aan elkaar tegengesteld zijn. Met enige simplificatie zou men kunnen zeggen dat in de middeleeuwen god het middelpunt was van het heelal. Die plaats is in de moderne tijd ingenomen door de mens die zichzelf begreep als vrij en autonoom subject en als ‘meester en bezitter van de wereld’ [Descartes]. Bij Nietsche is de mens niet langer een subject of minstens zou volgens hem het subject anders gedacht moeten worden dan bij de modernen is gedaan. De mens is, volgens een woord van Freud dat in de lijn ligt van wat Nietzsche heeft gezegd, ‘geen heer en meester is in zijn eigen huis’. Wat hier verder ook van zij, de dood van god luidt het einde in van het monotheïstische spreken over god en het antropocentrische spreken over de grens.”

(5) Wulf D. Hund, “Rassismus – Die soziale Konstruktion natürlicher Ungleichheit”, Westfälisches Dampfboot 1999; “ontstond 1878 de Christelijk-Sociale Arbeiderspartij. theoretisch ondersteund door het Central-Verein für Social-Reform, in welks weekblad ‘Der Staats-Socialist’ wiens professoren Adolph Wagner en Albert Schäffle van de voordelen van den socialisme van trusts, kartels en staatsbedrijven droomden, hun praktische gevolgen waren echter voorlopig teleurstellend. Na een fiasco bij de rijksdagverkiezingen greep Stoecker, die eerst alleen het ‘Doel van de vermindering der kloof tussen rijk en arm’ vertegenwoordigd had, tot het middel van de anti-semitische agitatie, om zijn partij aantrekkelijker te maken. De aansluitende toeloop van burgerlijke krachten bewoog de organisatie, het begrip arbeider uit hun partijnaam te verwijderen, zonder echter deze doelgroep opgegeven zou worden. Marx en Lassalle, liet Stoecker ze qweten, hadden ‘de industriëlen voor alle sociale misstanden verantwoordelijk gemaakt’. Hun oorzaken moesten echter ‘in de geldmacht, de mammon-geest van de beurs’ gezocht worden. De ‘ergste vertegenwoordigers van de mammomistische geest’ echter waren de joden, die oogsten, waar zij ‘niet gezaaid’ hadden, ‘tot een werktuig van … gelverkeer ontaard’ waren, ‘een volk van mammon’en ‘van god vervreemd’, kortom, het waren ‘de joden, welke het kapitalisme in een extreme gestalte toespitsten’. / Niet het kapitalistische systeem had de strijd te gelden, doch het ‘mobiele kapitaal … in enkle, meestal joodse handen’. In het program van de anti-semitisten-dag in Bochum, aan welk ook de Christelijk-sociale partij deelnam, staat het in 1889 zo: ‘Wij eisen beperkting van al diegene vrijheden, die het uitzuigende, niet waardenscheppende jodendom voorrang geven en het scheppende, eerlijk werkende Duitsers moeilijk maken.’ / Paul W. Mussaing, die zich in het kader van de anti-semitische studies van het in de Verenigde Staten gebaseerde Instituut voor Sociaal onderzoek met de ‘voorgeschiedenis van het politieke anti-semmitisme bezig had gehouden, wijst er op, dat ‘de voorstelling van productief en onproductief kapitaal … geen uitvinding van de Duitse anti-semieten’ was. Volgens hem stamt ze ‘uit de katholieke economische filosofie, ligt de economische filosofie van de Duitse romantiek ten gronde [en]  werd door Proudhon theoretisch uitgewerkt.”

————————

(6) Ico Maly, “N-VA Analyse van een politieke ideologie” EPO, 2012; “Media hadden een grote impact op de ontwikkeling van de moderne staten. De geboorte van de krant kan worden gezien als de geboorte van het ‘middenveld, iets wat de Tocqueville sterk benadrukt. Kranten boden de ruimte voor de verspreiding van nieuwe ideeën die ver buiten de lokale grenzen konden circuleren en op die manier invloed kunnen uitoefenen. Voor de eerste keer in de geschiedenis moest de politiek zich verantwoorden ten aanzien van het publiek, net omdat ze zichtbaar werd. Deze nieuwe media-industrieën representeerden de opkomst van nieuwe machtscentra en informatienetwerken. Ze openden ruimte voor kritiek, die zich ondanks de censuurpogingen vaak buiten de machtsinvloed van de staat en de kerk bevond. En net daarom zag de Tocqueville deze media als een basiswaarde van een democratie. // De opkomst van deze media-industrieën en de kranten in het bijzonder, zorgden samen met de opkomst van de burgerij volgens Habermas in de achttiende eeuw, voor het ontstaan ven een nieuw soort publiek domein. Een domein dat in principe open en toegankelijk was. Uiteraard is dat enkel in theorie zo. Vooral de berugeoisie, lees hoogopgeleide mannen, die konden lezen en schrijven, hadden effectief toegang. Ook Tarde onderschrijft het idee van de opkomst van een publieke ruimte in de achttiende eeuw. Tarde ziet dit nieuwe publieke domein ontstaan en de salons waar de nieuwsberichten druk werden besproken. Dit publieke domein valt volgens hem niet samen met de media, maar ze vormen er wel de aanleiding tot discussie. Het nieuwe medium creëerde zo indirect ruimte voor kritiek op de autoriteiten. “

(7) Passim: 3.2. De antiverlichting // De kiemen van deze antiverlichtingstraditie vinden we terug in de achttiende eeuw. Denkers als Giambattista Vico, Edmund Burke en Johann Gottfried von Herder hebben de fundamenten gegoten van een ware oorlog tegen de democratie. De antiverlichtingstraditie is dus nagenoeg even oud als de verlichting zelf en de antidemocratie even oud als de democratie. Vanaf het midden van de achttiende eeuw, de eeuw van rationalisme, universalisme en onvervreemdbare rechten van de mens, ontstaan een radicaal tegenbeweging die een heel andere moderniteit voor ogen heeft dan de erfgenamen van Kant, Rousseau en de radicale verlichtinsfilosofen.

(8) 3.2.1. De antiverlichtingsdenkers // De antiverlichtingsbeweging is, zoals de verlichting, een complexe en veelzijdige beweging met verschillende lagen en stemmen. We kunnen in de woorden van Foucault producentent (zoals Burke en Herder), reproducentern (zoals Renan, maar ook Wagner, Taine, de Maistre, Berlin) en consumenten ontwaren. Dat betekent dat die antiverlichtinsbeweging niet een consistente theorie naar voren brengt. Dit sluit echter niet uit dat er wel degelijk een duidelijke dominante logica en coherentie te destilleren valt. Het is deze coherentie, de ‘idee-mere’ zoals de Tocqueville ze noemt, waarnaar we hier op zoek gaan. De coherentie binnen de antiverlichtinstraditie is volgens Sternhell het gevolg van het feit dat alle antiverlichtingsdenkers na Burke en Herder elkaar zeer nauwgezet gelezen hebben. // Het aandeel van Burke en Herder in de aanval op de waarden van de verlichting kan moelijk worden overschat. Zij hebben, volgens Sternhell, het concedptueel kader uitgetekend van de antiverlichtingsstrijd en zo de basis gelegd voor een meer dan twee eeuwen durende ideologische strijd tegen individuele vrijheid, gelijkheid, tolerantie, universele waarden en democratie. Ze worden echter voorafgegaan door Giambattista Vico. Met de publicatie van zijn Scienze Nuova in 1725 is hij de eerste die de aanval inzet op het rationalisme, het universele karakter van de verlichting en de theorie van Natural Law. De schrijfsels van Vico blijven lange tijd vrij onbekend en zullen pas later, door de volgelingen van Burke en Herder herontdekt worden, verder circuleren en invloed uitoefenen. Hoewel Burke en Herder elkaar nooit gekend hebben, vormen ze samen het fundament van een nieuwe invloedrijke politieke beweging.”

—————–

(9) Ico Maly, “N-VA Analyse van een politieke ideologie” EPO, 2012; “De tweede generatie van antiverlichtingsdenkers, zoals de Maistre, Taine, Renan en Carlyle, gaan verder op het ingeslagen pad, maar vullen het aan met nieuwe inzichten. Zo zet de Maistre in zijn boek The executioner een frontale aanval in op de verlichtingswaarden in naam van de morele orde van de natie. Net zoals Burke ziet hij in ‘Providence’ de motor van de geschiedenis. Het is die ‘Voorzienigheid’ die alles bepaalt in de samenleving. Centraal in zijn denken staat het idee dat de ideale samenleving en bijgevolg ook de opperste wetenschap bestaat bij de geboorte van de mensheid maar dat dit alles verloren is gegaan door de degeneratie van de volkeren. En uiteraard hebben vooral de ‘fools’ of beter de verlichtingsdenkers, daar een cruciale verantwoordelijkheid in. Met hun strijd voor gelijkheid en vrijheid hebben zij de morele orde van de samenleving kapotgemaakt met een verdere degeneratie tot gevolg. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat Voltaire en Rousseau het object van zijn toorn vormen. Zoals Burke ziet de Maistre naties als levende organismen, net zoals individuen en net daarom verzet hij zich hevig tegen het universalisme van de verlichtingsdenkers. //

(10) Passim: Taine neemt het Herderiaanse idee van het ‘nationale karakter’ van de natie over, maar benoemde het in de geest van de tijd ‘ras’. De sprong van ‘nationaal karakter’ naar ‘ras’ lijkt op het eerste gezicht groot. Maar ook het Herderiaanse gedachtegoed bevat elementen die een cultureel en etnisch determinisme oproepen. Ook bij Renan vinden we trouwens dit ‘biologisch’ perspectief. Zo wordt een heel duidelijke link gelegd tussen naties en rassen. Naties zijn volgens Renan natuurlijke groepen die gedetermineerd worden door ras, geschiedenis en de wil van het volk. Die menselijke rassen zijn volgens Renan te rangschikken in een hiërarchie, waarbij het Indo-Europese ras domineert en joodse en moslimsamenlevingen duidelijk als inferieur neergezet worden.  // Renan gebruikt ras, zeker na de nederlaag van Frankrijk tegen Pruisen, niet en een zuiver biologische zin. Rassen veranderen volgens hem doorheen de tijd, ze worden gemaakt en ontmaakt, zo betoogt hij in zijn beroemde rede What is a nation? Dat verhindert echter niet dat hij een motor is van antisemitisme gericht tegen joden en moslims. Volgens Deley schrijft Renan een filologische versie van de beruchte rassentheorie van zijn vriend Gobineau. Renan komt na een studie van de semitische talen, en beïnvloed door het Herderiaanse nationalisme, iin 1855 tot de condlusie dat het semitische ras inferieur en irrationeel is: ‘Het Semitische ras moet bijgevolg volledig getypeerd worden door negatieve kenmerken. Het heeft noch mythologie, noch epos, noch wetenschap, noch filosofie, noch fictie, noch plastische kunsten, noch civiel leven; in alles is er een complete afwezigheid van complexiteit, subtiliteit of gevoelen, behalve voor eenheid. //

(11) Passim: Sternhell stelt dan ook: ‘Taine en Renen—de een een overtuigd sociaal darwinist en de ander dicht bij gonineau—vertegenwoordigden […] een cruciaal stadium in de shift naar het nationalisme van Bloed en Bodem’. Centraal in de schrijfsels van deze tweede generatie antiverlichtingsdenkers staat het idee van het falen van de westerse beschaving, het verdwijnen van een organische beschaving ten voordele van een democratische decadentie en het alomtegenwoordige materialistische denken. Zowel taine, Renan als Carlyle zien in Frankrijk een cultureel catastrofe ontplooien. In Frankrijk zijn volgens hen de inferieure erin geslaagd om het Ancien Regime te verdrijven en de verlichtingswaarden in de politieke praktijk te vertalen. In What is a nation noemt Renan Lodewijk XVI ‘[…] bijna het perfect voorbeeld van een persoon waarin [de natie] zich een lange periode kristalliseerde: hoewel hij de meest perfect nationale eenheid creeerde die er ooit geweest is […].’Het gevolg is volgens hen dat Frankrijk ten prooi gevallen is aan de ‘decadentie’ van de verlichtingsidealen. Het eens grote Frankrijk is in hun ogen uitgehold door allerhande democratische neigingen een vooral, door de erfenis van Rousseau. Zo neemt Renan de ongelijkheid van rassen en de noodzakelijke dominantie van enkele machtigen over de massa als vanzelfsprekend aan. Het is voor hem een ‘antidemocratische we van de natuur en de samenleving’.“

——————

(12) Ico Maly, “N-VA Analyse van een politieke ideologie” EPO, 2012; “Barres, Michelet, Maurras en Sorel in Frankrijk, Croce in Italie en mann, Meinecke en Spengler in Duitsland. Elk van deze denkers heeft een cruciale rol gespeeld in het vernietigen van het verlichtingsdenken zonder dewelke de val van de democratie niet te verklaren is. Thomas Mann mag vandaag dan we vooral gekend zijn als een hevig tegenstander van het Duitse fascisme en pleitbezorger van de democratie, voor 1922 was hij een tegenstander van democratie: ‘Mann steigerde bij de gedachte dat het Westen Duitsland verplichtte om te veranderen van militarisme naar democratie en beschaving.’ Mann benoemt zichself en zijn standpunten in zijn Reflections of an unpolitical man dan wel als ‘apolitiek’ in de praktij, zo stelt Reed, zijn zijn standpunten natuurlijk heel duidelijk politiek. Zijn ‘unpolitical’ standpunten verdedigen het status quo en dus het destijds dominante politieke conservatisme. En ook in Gedanken im Kriege, dat man in 1914 uitbrengt, houdt hij een duidelijk pleidooi tegen de beschaving )de hij associeert met de verlichting en democratie) en voor cultuur, tradities en gewoontes:

(13) Passim: ‘Het is waar, de Duitsers zijn veel minder tuk op het woord “beschaving”dan hun westerse buren. […] Ze hebben altijd het woord en het concept van “cultuur” verkozen, […] omdat het een louter menselijke invulling heeft [eerder dan] politieke connotatie. […] De Duitse ziel is te diep om beschaving als een hoog ideaal te beschouwen, laat staan als het ultieme. […] Dit doet Duitsland vreemd, weerzinwekkend, en wild overkomen voor mensen van andere, oppervlakkiger naties. [Dit is] haar militarisme, haar conservatieve engagement voor conventionele normen, zijn soldaatachtige zedelijkheid—en element van het duivelse en het heroïsche.’ // Thomas Mann stelt dat democratie (en ‘civilization’), juist door haar universele karakter per definitie een aanslag is op de nationale, culturele identiteit. Zijn latere strijd tegen het nazisme kan niet verbergen dat hij mee het klimaat geschapen heeft waarbinnen het fascisme kon groeien. Hij staat hier niet alleen, meer nog, hij is een gematigde stem. Zo bepleiten Spengler en Maurras de absolute monarchie, ‘een cultus van de leider’ als natuurlijke vorm van politiek. In het begin van de twintigste eeuw leggen het nationalisme en antiverlichtingsdenken de fundamenten van het Vichyregime in Frankrijk, het fascisme van Mussolini in Italie en het nazisme in Duitsland. //

(14) Passim: In Frankrijk begint het Herderiaans nationalisme stevig voet aan de grond te krijgen na de nederlaag tegen Pruisen in 1870. Dat nationalisme gaat gepaard met een wijdverspreid antisemitisme zoals de Dreyfusaffaire en het J’Accuse van Zola duidelijk maken. Willen we begrijpen hoe in Frankrijk het Vichyregime aan de macht kon komen, dan is Maurras hierbij een bepalende figuur. Maurras ziet, zoals all antiverlichtingsdenkers, de kern van het probleem in de individuele filosofie gebaseerd op de waarden van vrijheid, gelijkheid en democratie. Maurras voegt hier als sociaal darwinist ook biologische elementen aan toe, met concepten als erfelijkheid, selectie en de continuïteit van de politiek. Net zoals zijn voorgagners is maurras ervan overtuigd dat elke samenleving periodes van opgang kent, gevolgd door periodes van verval. Het idee van de decadentie in Frankrijk veroorzaakt door de idealen van de verlichtingsfilosofen, komt opnieuw bovendrijven. Democratie is tegennatuurlijk, volgens Maurras, omdat het op gelijkheid gebaseerd is. Met hem en Barres zit het Franse nationalisme volgens Sternhell al snel op een punt vergelijkbaar met Duitsland in die periode. //

(15) Passim: Het is echter wachten op Sorel in Frankrijk, Schmitt in Duitsland en Croce in Italie vooraleer de omslag naar het (intellectuele) fascisme gemaakt wordt. Croce is een van de grootste Italiaanse denkers van de twintigste eeuw. Hij staat zeer dicht bij Sorel, voor wie hij het voorwoord schrijft van de Italiaanse versie van zijn Reflections on Violence. Net zoals Sorel, is Croce een volgeling van Vico en dus een tegenstander van democratie en bij uitbreiding de idealen van de verlichting. Croce staat vandaag, net zoals ten tijde van de opkomst van Mussolini, bekend als een ‘liberaal’ denker. Hij is de vertegenwoordiger van het historisme in Italië. Het historisme stelt dat de geschiedenis niet vanuit het individuele moet worden geschreven, maar vanuit het perspectief van de groei en het verval van de natie als geheel. // Croce noemt ‘the spirit’ het object van zijn historisme. De geschiedenis is dan de geschiedenis van het ontplooien van die spirit van de mensheid. Die algemene ‘ziel’ is dan opgebouwd uit ‘verschillende nationale zielen (VolksgeisterI), verschillende volkeren, elk voorbestemd om een enkele laag te vertegenwoordigen en om een enkele taak te vervullen in het algehele proces’. Elk volk heeft dus zijn eigen nationale ziel. De geschiedenis is dan de beschrijving van de dialectiek van die ziel. Die ‘dialectiek van de nationale ziel ’wordt de gewone mensen voorgeschreven. Kortom, het is volgens hem niet de gewone mens die de geschiedenis maakt—die beleeft ze gewoon—maar wel de elite van een samenleving. Die elite bepaalt de ziel van de natie. Het historisme van Croce, zoals hij dit verkondigt voor 1925, is dus inherent antidemocratisch.”

——————

(16) Ico Maly, “N-VA Analyse van een politieke ideologie” EPO, 2012; “Ook in Duitsland rijpt het fascisme op de vruchtbare grond van de antiverlichtinstraditie. Gedurende de Weimarperiode is de zogenaamde ideologie van de ‘conservatieve revolutie’ dominant in Duitsland. Schmitt, die later lid wordt van de partij van Hitler, en Junger, die zich distantieert van het naziregime, zijn twee prominente stemmen uit dit conservatieve revolutie-denken die een cruciale rol gespeeld hebben in de val van de Duitse democratie, neet zoals Meinecke en Spenger. Meiinecke is een Duits historicus die vooral geïnteresseerd is in de geschiedenis van de natie. Net zoals zijn voorganger herder, ziet ook hij de natie als een quasibiologisch organisme. Ook hij waarschuwt voor de tegenstelling tussen het kosmopolitisme en de identiteit van de natie. Als Hitler en zijn nazi’s aan de macht komen, zwijgt hij in alle talen. Meer nog, hij krijgt sympathie voor het regime en zijn antisemitisme en blijft doorwerken. Zo publiceert hij in 1936 een boek waarin hij de theorie van de historisme duidt: ‘De essentie van het historisme is de vervanging van het proces van individualiserende observatie door een generaliserende blik op de motor van de menselijke geschiedenis.’Historisme vertrekt van het Herderiaanse idee dat culturen en volkeren niet alleen een unieke ziel, een eigen identiteit en individualiteit hebben, maar ook een bepaalde periode van groei—en uiteindelijk ook verval. In die zin stelt Sternhell dan ook: ‘Historisme was acht het begin van de fragmentatie van het menselijk ras, van de afbraak van de idee dat de hele mensheid op gelijke tred marcheerde naar “The fullness of the day” //

(17) Passim: Ook Spengler ontwikkelt de Herderiaanse gedachte verder. Hij definieert eveneens een natie als een volk met een organische cultuur. Elke natie heeft een onderliggend idee en dat idee is tegengesteld aan alle andere ideeën. De natie heeft bij Spengler, net zoals bij Burke en Herder, een unieke ziel die het gevolg is van de geschiedenis van de natie. Het onderliggende idee van de natie is volgens Spengler het gevolg van het politiek proces. De naties creëren, in de theorie van Spengler, rassen. Zijn rassenbegrip en bijgevolg ook zijn racisme en antisemitisme zijn culturele fenomenen. Dit verklaart ook zijn afkeuring van het biologisch racisme van de nazi’s. Spengler stopt voordat hij in een zuiver nazisme terechtkomt. Dat ontslaat hem volgens Sternhell echter niet zijn verantwoordelijkheid: ‘Spenglers gedachte was het laatste stadium in de psychologische voorbereiding die toeliet dat de ramp van de twintigste eeuw plaatsvond […] De verdeling van historische werelden begon met Herder en groeide steeds meer, tot verschillende culturen met Spengler compleet onbeïnvloedbaar werden voor elkaar. Biologisch determinisme was slechts de logische volgende stap.’

(18) Passim: Het zijn deze conservatieve en antidemocratische antiverlichtingsintellectuelen die niet alleen de val van de democratie bespoedigd hebben, maar ook in Frankrijk, Duitsland en Italië de weg voorbereid hebben voor de komst van het fascisme en uiteindelijk het nazisme in Duitsland. Hun culturele nationalistische revolutie heeft het pad vrijgemaakt voor het politiek nationalisme.”

——————

(19) Div., “Denkanstösse ’93 – Een Lesebuch aus Philosophie, Natur- und Humanwissenschaften”, Piper 1992 – Walter Grab, “Emanzipation?”; “De nederlaag in November 1918, die aan de droom van de nationale harmonie en internationale heerschappij van Duitsland een einde maakte, voerde zij tot een enorme verscherping van het antisemitisme. Voor de oorlog vermochten de adellijke heersende lagen van Pruisen, die de patriarchale keizerlijke staat bestuurden, van ondersteuning van de massa’s af te zien, omdat het drieklassen-kiesrecht hun heerschappij garandeerde. Zij hadden voor 1914 het antisemitisme weliswaar toegelaten en als salonfähig gezien, maar geen oproepen tot meer den bloedige excessen geduld, – niet uit vriendschap voor joden of humanistisch gevoel, doch omdat ze zich niet door het gepeupel de wet van het handelen wilden laten voorschrijven. Toen adellijke en burgerlijke conservatieven na de verloren oorlog echer kiezers nodig hadden, om zich te legitimiteren en democratisch tre organiseren, waren zij gedwongen zich door massaorganisaties in het volk een ruggegraat te verschaffen en de hulp van diegenen in aanspraak te nemen, die zij voordien in afhankelijkheid gehouden hadden. Bij dit bondgenootschap van de traditionele leidende elite met de door oorlog, inflate en economische crisis gepauperiseerde kleine burgers, diende het antisemitisme als verbindend element ter versluiering van klassentegenstellingen en werd tot een politieke factor van de eerste rang. De ‘Deutsch-Völkische Schutz- en Trutzbund’, de ‘Reichshammerbund’ en andere antisemitische vereningingen konden hun propaganda zonder problemen ontplooien. Deze chavinistische rassenhaters, voor wie het liberalism en socialism van de meeste joden reeds lang een doorn in het oog was, beweerden dat een samenzwering van de joden het communism en het bolsjewisme had uitgevonden en de octoberrevolutie had ontstoken, doordat zij de zegeveirende soldaten de ‘dolk in de rug gestoken’ zou hebben. /

(20) Passim: Er bestond daarom een merkwaarde dialectische tegenstelling tussen de stelling van de joden voor en na de oorlog. De anti-democratische keizerlijke regering had de joden weliswaar als burgers van de tweede rang gezien en benadeeld, het fanatisme van de racistische anti-semieten echter onder de duim gehouden. De republikeinse regeringen na 1918 erkenden de totale gelijkwaardigheid van de joden in politiek en maatschappij weliswaar, lieten echter van hun kant na om op te treden met energieke stappen – tegen de ophitsing tot moord van de volkse antiesemieten. Één van de belangrijkste redenen daarvoor was het feit dat het beheer van de staat in de handen van de conservatieve burocratie bleef, die het democratische ideeëngoed verafschuwde.”

———————

(21) Edurar Gugenberger/Roman Schweidlenkam “Mutter Erde / Magie und Polik – Zwixchen Faschismus und enuer Gesellschaft”, ? 1986; “Ten tijde van de Vormärz tot aan de revolutie van 1848 werden neo-heidense idealen door sociale revolutionaire steeds weer, verbonden met een radicaal in twijfel stellen van de christelijk-kapitalistische maatschappij, opgegrepen. Zo ontwikkelde bijvoorbeeld de oriëntalist Georg Friedrich Daumer het concept van een heidens natuurverboden ‘religie van het nieuwe tijdperk van de wereld’ [1848/1850]. Voor dit kon worden verwerkelijkt, zo verklaarde hij, zou echter de ‘noodzakelijkheid van de ondergang’ van de oude religie bestaan, welke ten opzichte van intolerantie, heerzucht, volkverdoeming, wraakzucht, verlossingsbedrog en valse moraal haar berechtiging verloren hebben Een religie, die al het menselijke ontkent en tegelijkertijd naar absolute macht streeft, kan niet langer het lot van de wereld bepalen De op hen positie tredende nieuwe religie zou vooral door ‘een innigere relatie tot de natuur’ bepaald zijn, zoals reeds Ludwig Feuerbach vaststelde: ‘Wie aan een god buiten de natuur gelooft, die sluit nooit meer vriendschap met zijn innerlijk. … De natuur ontsluit haar geheimen, haar – de alleen ware en stekhoudende – wonderen van de menselijke geest slechts daar, war zij de valse mirakels van het geloof verwerpt. ‘/ Geheel met de eisen van Daumer overeenkomend, bemoeiden zich ‘proletarische traditionalisten’ in de 1860er en 1870er jaren – in bewuste tegenstelling tot het kerkelijke christendom – om een socialistische nieuwinterpretatie van heidense gebruiken Het resultaat waren licht- en arbeidsculti, wat in de praktijk betekende: – Het meifeest als voorjaarsfeest – later werd de 1e mei  [Walpurgisnacht] tot dag van de arbeid’/ – De natuurbeweging van de arbeidersjeugd – één van de wortels van de latere Duitse jeugdbeweging; / – Zonnewendingsvuur en –viering in het kader van de proletarische ‘feestcultuur’ – zoals ten dele nog vandaag gepraktiseerd worden /

(22) Passim: Meifeest, wandelars en vuurcultus waren ook fundamentele elementen van de grote Duitse jeugdbeweging vanaf 1897 met de ‘Wandervogels’ als belangrijkste groepering. Het handelingskader van deze beweging omvatte verder: leven op het land, volksdans, studie van gewoonten en mystieke natuurverering / De Germans-enthousiaste, diffuse natuurvroomheid met ongefundeerd antikerkelijke effecten op de ene en toenemende distantiëring van sociaal-revolutionaire kringen aan de andere kant openden uiteindelijk voor rechts-extremistische krachten de deur, die sinds de 1880er jaren eveneens neo-heidense idealen propageerden. |Uitgangspunt van dit conservatief-Duitsnationale neo-heidendom, wiens aanhangers zich vooral uit deftige burgerlijke en aristocratische lagen rekruteerden, waren de los-van-Rome-beweging van Georg Ritter von Schönerer en de Bund der Germanen. Ideologische ruggensteun boden naast de ‘Edda’ en ‘Germania’ o.a ..Turnvater Jahn, Ernst Moritz Arndt en Friedrich Nietzsche. Tot de fundamentele praktijken behoorden: * Licht- cq. zonnecultus, * Voorouder- en natuurverering in e zin van een bloed en bodemmystiek, / * Germaanse huwelijksgewoonten en / / Cultus van de Arische Übermensch // Belangrijkste drager van deze ideeën waren Duitsgelovigen’, ten dele met de ariosophie vervlochten gemeenschappen. Op hen nadrukkelijk antichristelijke en antisemitische ideologie teruggaande, werd het neo-heidendom van [kerkelijke] christelijke critici – evenals esoterici – meestal eensluidend veroordeeld.

(23) Passim: Als bijvoorbeeld van de katholieke ordepater Erhard Schlund, die in een 1924 verschenen brochure het geestelijke milieu, in welke zich het ‘neogermaanse heidendom’ ontplooide, op de volgende wijze beschreef: ‘In het woord van de religieuze oorlog, die over onze ons volk teruggat, en van de Duitse ziel, die zich in haar innerlijk terugtrekt en zich weer op religie bezint, is in onze dagen vaak besproken geworden. … Deze terugkeer tot de religie … betekent echter nog lang niet haar terugkeer tot de ware religie, tot het christendom… Veelmeer heeft juist de altijd sterker wordende nationale en nationalistische en volkse beweging – vooral sterk geworden onder de invloed van het politieke overhand nemen van de sociaaldemocratie en het internationalisme– een weer opleven van oudgermaanse religie en pogingen tot funderen van een ‘Zuiver Duitse ’nationale, Germaanse, in wezen neo-heidense religie gebracht De oorlog van het christendom tegen het oud-germaanse hedendom is immer … niet definitief afgesloten geworden … Ook na de algemene overwinning van het christendom en de christianisering van de Duitse stam ging de strijd als guerrillaoorlog verder in de zielen en in de religieuze visies en in de religieuze gewoontes … Vandaag schijnt het nu, dat deze eeuwen durende kleine oorlog weer tot een open veldslag moet kunnen worden.’/ Uit de aankondigde veldslag tussen heidenen en christenen werd tenslotte een meedogenloze uitroeiingoorlog tegen zogenaamde ‘donkere rassen’ en fundamenteel andersdenkenden, in de erste plaats tegen joden en zigeuners, van welke laatste sinds de late middeleeuwen algemeen al s inbegrip van het heidendom golden. /

(24) Passim: Helmaal in de zin van de socialistische machthebbers ontwierp Friedrich Murawski in 1941 de ‘Umriss einer Weltanschauung aus germanischer Wurzeln’, wiens kernpunten zijn: – een onpersoonlijke, binnenwereldlijke en daarmee ook intermenselijke, het leven vertegenwoordigend god, – gemeenschappelijke verantwoording en trouw aan de stam, – stamgebonden eer, – Vrede naar binnen [tegenover stam en volk] en oorlog naar buiten, – Heil door ‘wil en succes, begaving en prestatie’, – Ziel = leen, c.q. god, – karmische voorziening en een literair-hierarchische wereldlijke ordening. / Tegelijkertijd werden in indienststelling als ‘Ahenerbe’ oude ‘heidense tradities bewerkt en daarmee uiteindelijk geperverteerd In het zicht van deze ontwikkeling kon zich een een modern neo-heidendom in het Duitse taalgebied, anders als b.v. in Engeland, waar neo-heiden, met heksenculti verweven kringen een ten dele antifascistische traditie konden laten zien, pas geldelijk vormen. Zo golden in Engeland, geomantie, ‘Keltische spiritualiteit’, heksenculti o.a. als politiek ‘links’ Nigel Penninck, die zich vooral met de geomantie en het opwerken van nationaal-socialistische-occulte praktijken bezighoud, fundeerde begin 1985 in London een ‘Liga tegen de verloochening van het heidendom’[‘Pagan anti-Defamation League’], die misverstanden en jounalistische verdraaiingen met betrekking op neo-heidense religiositeit recht moet zetten. / ‘In de aankondiging van de stichting heeft het, dat het oude geloof in de natuurlijke religie van Groot-Brittannië en Noord-Europa, wiens drie hoofdvormen Wica [heksencultus, Odinisme en druidisme zouden zijn – zou berusten op de achting voor het heilige van de aarde, haar bewoners en de natuurlijke cycli van het leven en de jaargetijden’/

(25) Passim: Toen zich in de zestiger jaren, hoofdzakelijk in samenhang met de hippies – in het Duitse taalgebied ene soortgelijk gefundeerde beweging ontwikkelde reageerden vooreerst kerkelijke kringen. Henri Maurier bijvoorbeeld ontwierp in 1976 een strategie ter ondermijning en daarmee missionering van het neo-heidendom. / ‘Heidendom is’, volgens Maurier, ‘Menselijk zoeken naar god … in de schot van het menselijk bestaan … de mens kan geenszins uit de vlakte komen. Niets helpt hem, om uit de ervaring van de leegte te ontkomen. Geen openbaring opent hem nieuwe horizonnen’/ Juist hier konden de christelijke kerken propagandistisch aanzetten – anders als de Lutherse ‘sektenpater’ Friedrich-wilhem Haak in zijn 1968 voor de eerste keer verschenen tekst ‘Hexenwahn und Aberglauben in der Bundesrepubliek’.  Zijn eisen: – radicale ‘strijd tegen criminele en levensgevaarlijke praktijk’ vooral op juridisch gebied, daar immers alle actieve occultisten en nieuwe heidenen ‘asociale en misdadige elementen’ zijn; – ‘Zelfcontrole van de pres’, waarbij ook ‘de stilzwijgende lachende duiding’ zou moeten verdwijnen; / – evenals beschermingen van de naïeve door het omvattende verbod van nieuw-heidense propaganda en praktijken. / Toch nam het neo-heidendom in de laatste jaren een enorme opgang. De belangrijkste aanjagers waar vooreerst de natuurvolkeren- en vooral indianenreceptie. Schamanische overleveringen praktijk, zoals ze voor de eerste keer de in Frankrijk levende Roemeense religiehistoricus Mircea Elia in zijn standaardwerk ‘Schamanisme en archaïsche extasetechniek vasthield vormden daarbij een eerste zwaartepunt, ontaard in de late zeventiger jaren tot een zuiver occulte golf, terwijl in dezelfde tijd de behoefte ‘tot wederopname van vergane tijdperken in cultuur en levensgewoonten’ steeds meer op de voorgrond trad. Daarvan uitgaande werd en word het Keltisch en Germaans in veelvoudige rituele vormen wederbeleefd – met de Kraaiestenen in het Teutoburger Wald als één van de belangrijkste heiligdommen. /

(26) Passim: Ondertussen biedt het neo-heidendom – zoals reeds bij Daumer –aanzetten tot ecologisch engagement, bijvoorbeeld door woud-heelrituelen, natuurmeditatie, vruchtbaarheidscultus en het geloof aan moeder aarde. Wat zeker overeen komt aan een groeiende behoefte van alternatieve kringen. / Juist hier ligt echter ook een belangrijk aanknopingspunt van ‘nieuwrechts’ ideologen, die een antichristelijk-elitair heidendom propageren. Bij de pogingen, om iets dergelijks, gekoppeld met een fascistische politiek, te vestigen – legt b.v. de Franse G.R.E.C.E. [‘Groep ter onderzoeking van de Europese beschaving’] ‘grote waarde op de maatschappelijke betekenis van deze nieuwe religie. De joods-christelijke voorstelling van naastenliefde is gehaat door de propagandisten van deze cultus’] Zij vertegenwoordigen i.p.v. een cultus aan de moedeloosheid en kracht en begrijpen het christendom als een religie van de zwakheid’ Aanzetten tot dergelijke ideeën vinden zich vooral bij Julius Evola, vertegenwoordigers van een neo-heidens conservatisme’ als Arnold Gehlen en Ernst Jünger [wiens transformatie van ‘gedragsfascist‘ tot edelanarchist’ in deze samenhang uiterst omstreden is] evenals ‘neorechts’ Franse ideologen. Het belangrijksten hen is Alain de Benoit met zijn strijdschrift ‘Heide sein [1981] Het concept van Benois beinhoud op de basis van een cultuur van de kracht o.a., de volgende punten: – Heidendom betekent ten allereerste een ‘terugkeer tot de natuur, de als ‘gezicht van god’ geduid word’; / – tot in de oertijd terug reikt de continuïteit van heidense overlevering als revolutionaire kracht; / – het christelijk-joodse monotheïsme vormt ‘de eigenlijke oorsprong van het totalitarisme / waar tegenover het heidense polytheïsme staat als ‘kwalitatief begrip’, / – de christelijk-joodse, dualistische scheiding tussen god en wereld word in heidense zin de mens als maat van alle dingen – en darmee god – tegenover gesteld; / – De wil van god [causaliteit] word daarmee uiteindelijk door de wil van de mens [noodlotsidee] vervangen. /

(26) Passim: Op de basis van soortgelijke thesis –vermengt met ariosophistisch-racistische hetze – poogden sinds ca. 1983/1984 de armanen, met ‘duivel plezier’-uitgever Harry Radegeis o.a., het zogenaamde veelvoud van keltisch-germaanse ideeën zo ver als mogelijk op de eigen lijn te brengen. Wat vaak ook gelukt en mede bijdroeg tot de fundering van talrijke politiek [extreem] rechtse neo-heidense groepen als Gerhard Hess ‘avondlandse bezinningskring vaderlandsreligie’ voerde, in wiens reclametekst het o.a. heet: ‘Wij staan vandaag aan een wending van het bewustzijn. De christelijke offer- en vernietigingswoede zal overgaan in een geestelijkheid van de zorg en het behoud. Wij mogen het edele, krachtige, gezonde in deze wereld en onze ‘moeder aarde’ zelfs niet meer met de voeten treden … Slechts een religie, welke met de natuurwetten harmonieert, blijft met de grote wereldwaarheid in overeenstemming; zij alleen kan daarom geestelijk en lichamelijk mensen en milieu gezond houden… wij bekennen ons tot de natuurlijke religiositeit van onze volkeren. Wij kunnen ononderbroken traditie van deze religie tot in de huidige tijd zijn. Wij zijn de rechtmatige navolgers van het heidensdom [soortgeloof] … Wanneer men deze gaan nar de moeders en vaders teruggegaan is, dan staat men in de laatste kamer van de eigen ziel, want dan kent men zijn waarheid, zijn noodzakelijkheid en zijn weg.’/

(27) Passim: Dat racistische, agressief-antichristelijke uitingen, zoals zij bijvoorbeeld van de kant van het armanenschap steeds weer te vernemen zijn, tenslotte niet de enige eigenlijke lijn van het neo-heidendom voorstelen, maakte b.v. Jörg Wichmann in een brief aan Harry Radegeis [1984 duidelijk: ‘Een natuurnabije spiritualiteit en daaraan aanknopend ook politiek kan slechts gediend worden, omdat men op een bodem van de tolerantie, achting voor de andersdenkenden en – gelovenden staat en liefde in het hart heeft. De christelijke gelijkenis, van de splinter in het oog van de ander en de bak in zijn eigen, kan [iemand] ook als ‘heiden’ nog dingen [leren] … Wanneer over het komende tijdperk voornamelijk de grote goden zou moeten heersen, dan zouden wij onze eigenschappen: liefde, medegevoel, vruchtbaarheid, toewijding en warmte te leven proberen en deze niet met agressieve voeten treden.’(Hier is duidelijk te zien dat er vanaf medio 19e eeuw een heftige strijd woedt tussen vooruitgang en reactie, om de klassieke erfenis.]

————————–

(28)  Div., “Naissance de l’idéologie fasciste” Gallimard  1989; “To supplant bourgeois ideology, the team of the Cercle Proudhon proposes a new ethic that claims to be totally substituted for the liberal order, but also for democratic socialism. This ethic was created of a world where a morality of warriors and monks prevails; it wants a society dominated by a powerful outpost, a proletarian elite, an aristocracy of predecessors allied against the decadent bourgeoisie with an intellectual youth thirsty for action. It will take very little for this synthesis to take, when it comes, the name of fascism. / Because in this national and social revolt against the democratic and liberal order which is breaking out in France, none of the classic attributes of the most extreme fascism are missing. Even anti-Semitism. Since the time of Boulangism, via the affair, anti-Semitism has precisely aimed to break the conceptual structures as well as the political structures of Jacobin democracy. It is a fundamental element of the joint revolt against the liberian consensus and against the social-democratic consensus: we find in times of crisis among the extreme left nonconformists like Hervé and the team of the Social war, he points in The Socialist Movement, he played an important role in Sorel then in Berth, both former Dreyfusard. At the time of the Cercle Proudhon, anti-Semitism became a major component of the socialist-national theory. ”

————————-

(29) Div., “Naissance de l’idéoogie fasciste” Gallimard  1989; “A good understanding of fascism requires that we perceive it first and foremost as a cultural phenomenon. Fascism, as we have just seen throughout this book, constitutes from the outset a rejection of democratic, liberal and Marxist rationality. Fascism slays the mechanistic and utilitarian vision of society, it attacks this sense of the principles set forth by the revolts of the beginning of the century in terms of the morality of intelligentsia and merchants, an morality which necessarily owed, they said, to assert itself in a world inherited from the Enlightenment. When Mussolini gave his definition of fascism in 1932, it was to see it as a revolt against ‘the materialist and weak positivism of the 19th century’. Drieu La Rochelle does not say anything else when he considers in 1940 that ‘France has been destroyed by rationaism’. The author of Gilles does nothing but repeat the dark prophecies of the previous generation. / But fascism is not only a critique of what is: it expresses the will to see a heroic civilization set up on the ruins of a basely materialist civilization. he wants to form a new active and dynamic man. The original fascism is very modern in character, its futuristic apple-like aesthetic to the imagination of a whole generation of intellectuals. In this modernism resides one of the main reasons for the attraction exerted by the fascism on a youth who is singularly cramped in the Burgundy world of the beginning of the century. Modernism does not necessarily exclude any form of classicism: encense the seat of Pascal, austere and heroic, at the same time that Descartes and his posterity are devoted to complaining, is not bourgeois culture. /

(30) Passim: The elitist component of fascist ideology is another major reason for its power of attraction. Nietzsche and Pareto motivated by its force of attraction. Nietzsche can be found in all strata of society. It is the mental constitution that counts, not the social situation. Anyone who feels capable and worthy can be part of this elite to which it falls, by virtue of the law of natural selection, to govern society. An elite is not a social category defined by the place occupied in the production process, it only expresses a state of mind. Already, zez Sorel, the noion of ‘class’ did not see the whole industrial proletariat again, but only the elite acivisten, ready to make any sacrifices. This cult of altruism, renunciation for the good of the community, holds a place among the men of this beginning of the century that it is difficult to imagine today. The idea that the individual comes into the world to serve the community and that life is a struggle in the service of non-material values ​​are then convictions spread almost everywhere, especially in intellectual circles. But it will be necessary to wait until the post-war period to that they literally become peremptory. /

(31) Passim: Corporatism, as we know, is in the air at the turn of the 19th and 20th centuries. It is living question in the circles of French Action. In fact, as a social ideal, it had never really disappeared throughout the 19th century. Assimilated, fleshed out, developed by the first generation of fascists from Lacuhe, it also responds perfectly to the aspirations of those coming from nationalism. Against the background of the economic bankruptcy of Soviet Russia, corporatism can easily be seen as a daring solution, both modern and easily applicable. Corporatism is one of the centerpieces of a regime that achieves the feat of giving broad layers of the population the feeling that life has changed and that all new opportunities for ascension and participation have opened up. that it was necessary to touch the socio-economic structures. The fascism in power manages to reduce the economic and social problems to psychological questions above all. To serve the interests of those of the Fatherland, to commune in the same cult of heroic values, is to participate in the life of lying a ballot paper in a ballot box. / This is why the political style plays an important role in fascism. But – it must be emphasized – the style only expresses the movement’s ideological essence, it translates its activist values ​​into concrete terms, and testifies to its sovereign contempt for bourgeois aaluers. This is again an ideology, and not a vulgar expedient. This non-conformist style, both elitist and egalitarian, expresses the cult of violence as a permanent value. The incendiary vocabulary of the fascim, its incessant attacks against the conceptions and uses of the bourgeois milieu, against the conceptions and uses of the middle bourgeoisie, its cult of comradeship and of the spirit of the idepe, attracts of course the avant-garde modernists, but also all this mass of young intellectuals who, while refusing the Marxist solution, are vomiting the established order. Throughout this generation, the fascism came to impose itself – everywhere in Europe – as the proof that there can be an ulture which is not founded on the privileges of birth and parentage like the so well-known Brasillach, on the gang spirit. /

(32) Passim: This revolt of feelings and instincts, of energy, of the will and of primary forces, this kind of new values ​​which can also ensure the integrity of the collectivity, this refusal of the raw material excites, impregnates the spirit of many Europeans. And not the least! Freud himself will see in Mussolini a hero of the culture. If Mussolini can be in 1933 a ‘hero of culture’ pure to found psychoanalysis, why should Croce have voted against him in 1924, why should Pirandelle have refused a seat at the Italian Academy, inaugurated in 1929 ? Certainly, Croce will enter dissidence in 1923 and will then launch the battle of the Manifestos: his famous Manifesto of Intellectuals against fascism cannot however obscure the appalling he gave to the regime in the critical years of its seizure of power. Corce will always experience the greatest dificulties trying to explain Italian fascism, and his own positions during certain period of confidence in 1924 he will fall back on an unusual argument: Muussolinie will have been only a ‘poor devil ignorant, not very intelligent ‘, he would have succeeded in getting his hands on’ a free and civilized Italy! ‘. We are not very far here from the explanations of Nazism given post morten by a Meinecke or a Ritter … /

(33) Passim: But the truth is too stubborn for a simple spin to send it waltzing. Mussoline would probably never have crossed the threshold of the Quirinal if men like Aviane saw in early fascism a positive factor. The historian of ideas cannot ignore or hold in negligible quantity the hesitations, contradictions and ambiguities which characterize the positions taken by Croce until 1925. These same questions are just as relevant with regard to the Vichy regime. Would he have been able to impose himself easily – without the Germans being very much there – and then become what he has become – without the Germans remaining – if men like Emmanuel Mounier [in his case, until August 1941] agreed to cohabit with the new regime? The attitude of Corce in Italy, of Mounier in France, were not exceptions, on the contrary. They are simply among the most significant of this sympathetic wait-and-see attitude in which a part of the world of enlightened thought settles whenever a movement of revolt against the liberal order has stormed power. ‘Indulgence’ which was, here and there, only one of the outcomes of the state of mind then widespread in this country as in this other. Of course, Corce and Mounier, pure what is their respective place in the intellectual life of their country, are not comparable. But their two cases testify to the role that the procrastination of some people may have played in the consolidation of the new regimes. Symptomatic each in its time, these gray areas in the attitude of certain masters – which we would have liked above all suspicion – challenge us. Their study is necessary for those who want to understand the process that allowed fascism, in Itaie, to come to power and then ensure its ositions, and to the Vichy regime, in France, to succeed in its impantaiton. For it to endeavor to identify all the elements which, each in its own way, could make the second fascime or the second Vicy possible, such a study is essential, because it is no less enlightening than that of the action of ideologists or activists who made Italy fascism or the ‘French State’ ./

(34) Passim: The realities of the interwar period are not all in one piece. The Italian culture of the 1920s and 1930s is represented by Gentile Marinetti and Pirandello no less fiercely than by the anti-fascist Croce and the anti-fascist Croce is no more representative of the Italian intelligentsia than himself was the senator Croce. In the name of Germany then speak not only these famous antinazis that are the Mann brothers, but also Spengler, Moeller van der Bruck, Ernst Jünger, Heiderger, Gottfried Benn and Arnola Bronnen. The France of Gide and Camus, of Sartre and Marraux is seated that of Maras and Drieu, of Brasillachet of Céline. / These two contradictory aspects, but no less real, of the Euroean culture, emerge with force each time one dwells on the problem of anti-nationalism. This is why a last remark is in order here. In fact, it is important to always keep in mind the enormous difference which exists in a process which recognizes the weight of irrational factuers in human behavior, rejects a narrow and vulgar materialism, refuses an arid and often paralyzing positivism, and that which intends to precede only the antirational. Recognizing the existence of a domain not ruled by reason and admitting that it cannot be explored by the instruments of reason alone is something quite different from the intellectual and political exploitation of anti-nationalism. /

(35) Passim: It is this difference which, on the one hand, gives us a Heidegger, and on the other a Jaers, on the one hand Ezra pund Wyndham Lewis, DH larence, TS Eliot or WB Yeats, of the other, Joyce. there is a difference between Sorel, Barrés, Montherlant, Drieu or Brasillach, from Gide and Anatole France. If all practice various forms of social criticism, express the most serious reservations about the abuse of intellectualism and positivism, deplore the weaknesses of democracy and manage to recognize the existence of irrational factors in activity. human in their role in social life, not all of them pour into fascism. / For it is not enough for a thought to recognize the iratinny component in the behavior of pure man to be immediately definite as a fascist. Friends that this conscious awareness is rejected as the basis of so-called materialist weighing systems. even towards fascism is spreading wide open. When anti-nationalism becomes a political instrument, a means of mass mobilization and a machine to fight against liberalism, Marxism and democracy, when anti-nationalism is associated with an intense cultural pessimization, when it goes hand in hand with a pronounced shrine of violence and elites. acting, then fascist thought inevitably takes shape. ”

——————————

(36) Ernest Seilliére, “Les Mystiques du Neo-Romanticism – Évolution contemporaine de l’appétit mystique”, Librairie Plon 1911; “At the end of his wine, Gobineau seemed to consider Darwin as one of his disciples. M. de Lapuge today refers to the great English naturalist and thinkers who have protected Darwinian doctrines in social science, such as Mme Clémence Royer, Galton and Broca; moreover, he bases his doctrines on very personal zoological and anthropological observations. However, his readings and his research have led to the same conclusion as the first unconscious of the Germanist thesis in the eighteenth century, the Boulainviliers or the Mably. There are, he says following their example, two races of man in all the footsteps of Europe: a race of vanquished and slaves by fatality of birth, the Celts or Alpinus [homo Alpinus]. These two races are distinguished not only by their psychic aspect, to which we will return, but concurred by their moral character and their intellectual disposition. By virtue of a decree of nature, the man of Aryan heritage is predestined to command wherever he is; an ineluctable fatality of his temperament reserves for base tasks and sublime situations the Alpine descended from its tutelary mountains, the ‘local merchant of arrons”, M. de Lapuge sometimes says of him with onmistakable disdain. () Passim: Here is first of all in broad outline the moral portrait of the Aryan according to his fervent admirer. Homo europaeus recognizes no limits to his conquering ambition; all land would be his, to cross him, and his fathers have rightly lent the name of orbis raptores. For him, to want is to execute on the spot, and he places at the service of his imperious will an intelligence which easily rises to genius. Logic when it comes, it never pays for words or hollow reasoning; in religion, he is independent and predisposed to Protestantism; he is independent and predisposed to Protestantism; finally, progress is his most intense need and all these dispositions of mind have prepared his race for the sovereign destinies which have become his share. / On the contrary, the Celtic or homo alpinus, rarely null, rarely attain to the originality of the talent. Cautious and suspicious, but easy to use words, he is the man of tradition and of what he calls ‘common sense’. In religion, he is readily catholic. He sees very clearly and knows how to defend with sharpness the interests of his family, but easily neglected those of his country, in which the horizons extend too far for the protection of his sight. He accumulates ideas rather than fabricates them: laborious, he does not have intense and rapid work, he is thrifty because he does not know how to risk his gains in due time, nor to repair his losses without delay. While we see the Aryan endowed with that aggressive solidarity shown by the good pack tracks at the boar farm, ‘each one being able to charge the first and counting on his companions to help him if he finds too much resistance ‘the Alien knows for its part only the solidarity of the flock, of sheep or each one seeks to hide from the neighbor.  /

(37) Passim: Carried away by the animosia which is already betrayed in these passionate lines, M. de Lapuge goes so far as to suppose that, towards the age of Pierre, the Alpins live in the mountains and in the forests of our regions in the almost simian state and they were taken from their lairs by the Aryans to be used as cattle for some. already posed in those distant times, they benefited from an element that we lack, ‘a man still’ the animal state ‘! Since these humble beginnings in history, the Alpin has remained ‘the perfect stopover, the ideal serf, the model subject, and, in a Republic like the ours, the subject the middle ages seen, since it tolerates all the abuses of the strength’. Much better, these born slaves are always in search of masters as soon as they lose theirs, ‘instinct common only in nature to the alpine brachycephae and to the dog’! It is in this tone of animosity that the panegyrist of the Aryans speaks most often of their cohabitants on European soil, of those ‘dark, stumpy, clumsy beings’ that their very mediocrity protects, and has write in a surge of pure unspeakable contempt everything that bears the anthropological character of the large skull, a distinctive mark in these eyes of the Alpine race: ‘The Eastern Empire ends even worse [than the Western Roman Empire] . Its conquerors were brachycephals, the Turks. No other example of such a fall is cited. / () Passim: We have just spoken of large skulls: M. de Lapuge and his supporters have been strongly attacked for the excessive importance which they accede to craniometry in their appraisals or social forecasting. We will not renew in this place a discussion which seems to us to be rather sterile from now on: everything has been said in effect on the embarrassments caused by their nonchalance at the measurements of the skull and this is a base cde coiue which has long been exhausted. Also, the real originality of M. de Lapuge and the reason for his influence on contemporary sociology, is it not in the more or less convincing observations which he approves in support of an already ancient concept in the philosophy of history; that of two arcs that would be shared on European soil, one dominates by divine right the other slave by providential destination in a word in its adherence to purebred imperialism in the past. This originality resides above all, in our eyes, in his conception of the causes which explain the decline of the noblest of the two races as well as the progress of the lower one, and in the procedures which he advocates to quickly restore Aryan hegemony, so long favored the material and moral progress of humanity.

(38) Passim: For this hegemony would be seriously threatened, if we were to believe it, and it is even a rather unexpected spectacle that he gives us when he presents us with the Alpin, this inferior copy of the human species, as having hunted everywhere. before him, during the modern age, the Aryan so obviously predestined by nature to the empire of the world. Certainly, however, a scientifically stable phenomenon, since we are shown the proportion of large skulls constantly increasing in Europe since the beginning of historical times. How to explain this enigma? Gobineua explains it, if we remember it, by the mixture, by the alliances imprudently contracted at all times between masters and slaves, and he judged the anti-sexual error of the dominant race to be pure and always irremediable. Mr. Dee Lapouge, quite original in this point, solves the problem by natural selection exercised in the social framework and in relation to the remedy with the artificial social selection that he now proposes to put in place, we will tell soon by what means. Thanks to him, as we can now realize, ‘Aryanism [at the same time as Germanism its substitute], this doctrine that Gobineau had made necessarily pessimistic and to which he had turned pure always towards the past in clothes of mourning, with more or less eloquent lamentations, this doctrine could henceforth be based on scientific arguments pure to look towards the future with a smile of radiant hope! these are the services i cannot forget. The interested followers of this conquering religion cannot show enough gratitude to the man who has thus strengthened the present attitude and enlightened the prospects for the future. “

Plaats een reactie