Sociologie, Middenstand

(1) Peter Cuyvers, “Het proletarische gezin – De toekomst van de vrouwelijke kostwinner”, Scriptum 2008; “Burgers vallen echter in essentie economisch gezien gewoon onder de arbeiders, ze hebben geen eigen bestaansmiddelen, ze moeten werken voor de kost. Maar het maakt natuurlijk nogal verschil voor wie je werkt en wat je krijgt. De klassieke ‘hogere burgerij’ is ontstaan als afgeleide voor het speciale personeel van de aristocratie: artsen, notarissen, accountants, maar ook musici vonden emplooi aan de hoven van de edelen, die zich niet met zoiets profaans als schrijven en rekenen bezighielden. [Zij beoefenden de krijgskunst, waren geen ‘letterkenchten’] Als je het kort door de bocht formuleert, is iedere nieuwe groep burgers vervolgens ontstaan als personeel van de top: huispersoneel, administrateurs in fabreiken, mensen in overheidsdienst, kantoorpersoneel, inzovoort. Ze hebben allemaam met elkaar gemeen dat ze, net als de oorspronkelijke schrijvers, lijfartsen, enzovoort, in direct contact met de elite stonden en hun gedrag en kleding dus ook dienden aan te passen. / Waar het dus op neerkomt, is dat burgers meer een psychologische dan een economische groep vormen. Met als voornaamste kenmerk dat ze niet bij het volk, de boeren of arbeiders dan wel de proletriërs willen horen, maar bij de elite of aristocratie. (Klopt niet, burgers of juister gezegd middenstand zijn wel degelijk een economisch te onderscheiden groep. En wel doordat ze niet tot de bourgeoisie behoren daar ze van eigen arbeid leven – maar ook geen arbeiders zijn daar ze niet in loondienst staan maar voor eigen rekening werken) En dit is ook de eigenschap die in de afgelopen driehonderd jaar regelmatig is gepersifleerd. Van het boek Le bourgeois Gentilhomme, via Pride and Prejudice, tot de huidige mrs. bouquet, die eigenlijk Bucket heet. Burgers zijn altijd een soort mandarijntjes met eigendunk geweest. (Hier worden weer middenstanders en would-be middenstanders door elkaar gehaald) Een groep die dagelijks moet worstelen om met bescheiden middelen mee te doen met hun ‘meerderen’ [qua status en middelen], maar ook een groep die zich erop laat voorstaan dat ze beter zijn dan hun ‘minderen’.”

(2) Idem; “De ambachtslieden en winkeliers kunnen we kort door de bocht classificeren als ‘namaakboeren’. Ze bezaten geen land maar een werkplaats, gereedschap of alleen maar ruimte voor de uitstalling van handelswaren. Dat was erg praktisch, want dan hoefde niet elke boer zijn eigen paard te beslaan of meubels te timmeren. En je hoefde niet te wachten totdat er een of andere marskramer langskwam met een toch wat beperkt assortiment [ op je rug kun je ook niet echt veel keus meenemen] En als namaakboeren leefden de gezinnen van ambachtslieden en winkeliers ook het namaakboerenleven: de kinderen hielpen zodra ze konden in dde werkplaats of de winkel, elk gezinslid had een rol in het bedrijf. / Deze gezinsvariant zien we ook in Nederland bijvoorbeeld bij de snel groeiende groep van allochtone middenstanders, die hun groentezaken bijna 24 uur per dag door de inzet van familieleden openhouden. In feite is er maar een zeer korte periode geweest dat we dit type gezin ‘kwijt’ waren in ons land, want vlak voor en na de Tweede Wereldoorlog was nog een groot deel van de huishoudens ‘kleine midddenstander’. Bakkers bijvoorbeeld, die van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat achter de oven stonden, met vrouwen die in de winkel stonden en kinderen die het brood rondbrachten.”

(3) Idem; “Het waren dan ook de kinderen van de burgers die de culturele revolutie ontketenden, die de mythe doorprikten, wezen op het ‘zielloze materialisme’ van het bestaan van hun ouders. Het waren de burgerkinderen – tenminste een groepje van hen – die hun ouders keihard confornteerden met hun schijnwerkelijkheid, met de zinloosheid van hun uiterlijk vertoon en gedrag, met hun na-aperij van de ‘hogere cultuur’ in de vorm van de encyclopedie en de boekenclub [in plaats van een echte bibliotheek]. en deze confrontatie, hoewel die in feite maar door een kleine groep werd ingezet, schokte de kleine burger oprecht. Er is geen enkele andere verklaring voor het ideologische succes van de hippies dan het feit dat de keizer echt geen kleren meer aan had, dat ze wezen op het echte inherente probleem van het burgerlijke gezinstype: je probeert iets te zijn van wat je feitelijk niet meer bent.; / Er zit echter ook een wrange kant aan deze cultuurschok, want de meeste ‘jonge revolutionairen’ hadden het niet helemaal goed begrepen. Ze verweten hun ouders dat ze deden alsof ze een sinaasappel waren, omdat ze hun ouders vergeleken met echte sinaasappels, de eleite waar ze tijdens hun opleiding mee in contact kwamen. Ze ontmaskerden hun eigen ouders dus als ‘namaak’ … met het impliciete verwijt dat deze ouders dus gefaald hadden, dat ze niet de echte posities bereikt hadden waar het om ging. Kortom, veel jongeren van de jaren zestig gingen niet de proletarische maar de aristoricratische cultuur als het best bij henzelf passende model zien. Met een leven dat volstrekt verstoken was van de noodzaak om geld te verdienen bijvoorbeeld [ ‘All you need is love’ van de Beatles, ‘We don’t need no education’ van de Who, om maar wat voorbeelden te noemen] / Intussen, en dat is de paradow, gingen zijn in de praktijk de ‘natuurlijke kenmerken’van het proletariaat in de afgelopen eeuwen als het ware opnieuw uitvinden. zij vonden het huwelijk een overbodig burgerlijk product en gingen samenwonen, zij vielen het verbod op echtscheiding aan, kozen letterlijk voor het ‘leven bij de dag’, voor het anti-autoritair opvoeden van hun kinderen, enzovoort. Het leven was kort, de maatschappij was niet jouw maatschappij, je moest zelf genieten, het feest en natuurlijk de genotmiddelen waren de instrumenten om je bestaan leuk te maken. Er loopt letterlijk een rechte lijn van de arbeidersknechten die in groepen tussen de steden zwierven in de middeleeuwen en de hippies die van festival naar festival trokken. Het kon ze niet schelen war hun geld vandaan kwam en of het morgen op was, als ze vandaag alleen maar plezier hadden.”

(4) Kautsky, Karl, “Het Erfurter progamma”, Internationale bibliotheek 1901; “De boeren- en de ambachtsstand waren sedert overoude tijden de krachtigste steunpilaren van het privaatbezit. Daarom kan en wil men niet gevolven, dat zij broos geworden en zijn /*en instorten. Zij allen, die belang hebben bij de uitbuiting der onderste volkslagen, dus ook van de handwerkslieden en boeren, zij allen, die handwerkslieden en boeren ruineren, grootgrondbezitters, fabrikanten enz, zij doen zich plotseling als hun vrienden voor en oeken met hen naar middelen, om de kleine bedrijven op de been te houden. Er er zijn kwakzalvers te over, die hun middelen daarvoor aanprijzen – onfeilbare middelen! Maar in het juiste licht gezien, blijken het meest erg oude recepten te zijn, die zij aanbevelen, recepten, die reeds voor meer dan honderd jaar als doelloos, ja zelfs als schadelijk, ter zijde gelegd werden; zoals b.v. het gildewezen. Voorzover deze geneesmiddeln iets uitwerken, is het slechts diet, dat onder bijzonder gunstige omstandigheden enkele kleine handserkslieden en kleine boeren zich opwerken tot een hogere bedrijfsvorm, dat wil zeggen, het kleinbedrijf van de hand doen en – kapitalist worden, dus concurrenten, die den ondergang van hun minder gelukkige vakgenoten helpen bevorderen. / al die sociale hervormingen, al die middelen om den boeren- en ambachtsstand te redden, zijn, voor zover ze enig resultaat kunnen hebben, een soort van loterij: enkele weinigen krijgen wat, maar de overgrote meerderheid trekt een niet en moet niet alleen betalen, wat de gelukkigen krijgen, maar ook de kosten der gehele onderneming komt voor haar rekening. als een arme drommel zich rijk zou willen noemen, omdat hij een loterijbriefje in den zak heeft, men zou hem krankzinnig verklaren. En toch zijn er maar al te veel boeren en handwerkslieden, die doen als deze krankzinnige arme drommel: zij houden zich voor dengeen, die zij graag zouden willen heten, niet voor wat zij werkelijk zijn. ze gedragen zich als kapitalist en zijn er, in den grond er zzaak, geen haar beter aan toe, dan de proletariër.”

(5) Div., “Positions-bestimmungen – Zur Geschichte marxistischer Theorie von Literatur und Kultur”, Reclam 1977; “Het communisme van de ideeën belooft niet het karakter van de in ons milieu gangbare handelingen en onderlinge verhoudingen, in welke het kleinburgerdom, dat in nijd, hebzucht, banale geruchten en wederzijdse versmadingen tot uitdrukking komt, een zeer ernstige rol speelt’, want ‘het kleinburgerdom is een getalsmatig sterke klasse van parasieten, die zelfs niets produceren, maar bemoeid zijn, zoveel mogelijk te consumeren en te verslinden, en dit dan ook werkelijk doen.”

(6) Div.“Gruppendynamik und der ‘subjective Faktor’ – Repressieve Entsublimierung oder politisierende Praxis”, Suhrkamp 1973 – Klaus Horn, “einleitung”; “Met de ontwikkeling van de stedelijke cultuur, het opkomen van het moderne kapitalisme, won vooreerst, waarop Horkheimer reeds gewezen had, een specifieke vorm van psychische structuurvorming betekenis, die en politiek in de zin van een generalisatie van de eerste slechts uiterlijke bevrijding belooft voort te kunnen drijven. Doch in die mate, als zich de macht van het geproduceerde met de onmacht van de producent verhoogd, schijnt zich soorthistorisch een nieuwe vorm van het individu en maatschappij te constitueren. Linke wijst op bepaalde gelijkenissen met vorburgerlije, traditiebestuurde maatschappijn, die cultuuranthropologisch of psychoanalytisch onderzocht worden; daar word an ‘clan-geweten’  en ‘groeps–ik’ gesproken. / Wij zullen er dus van moeten uitgaan, dat de burgerlijke familie en haar socialisatiepartners niet meer functioneren. Toch worden in de middenklasse bewust nog idealen doorgegeven, die aan de burgerlijke traditie aanknopen

—————–

(7) Nicos Poulantzas, “Les clases sociales dans le capitalisme aujourd’hui”, Éditions du Seuil 1974; “In het geval van de agenten die rechtstreeks onderworpen zijn m.b.t. de invoering van de mechanisatie is de lage buraucratisation index, die van invloed is op de reproductie van de afdeling intellectueel handmatig werk in de vruchtbare intellectuele werk. Je zou kunnen zeggen dat ze samararitaanse culturen zijn, zelfs, wanneer deze sectoren agenten zijn een sterke bureaucratie – ze zijn relatief uitgesloten van de bureaucratische hiërarchie en het ‘niveau’ van het ‘private en publieke: Wat kan niet worden ingevoerd als een romp van een institutionalisatie van het bureaucratisatie- en bureaucratie met een ontwerp van de ‘ theorie van organisaties ‘ Een groot magazijn, of een groot hospitaal bijvoorbeeld, persenteren het onderhoud van de bureaucratie Terwijl de leveranciers en de verpleegsters relatief gezien zelfs aan een bureaucratische hiërarchie ontsnappen. die behoren tot andere agenten welke aanwezig, nog beïnvloed door de effecten van de bureaucratisering en de reproductie van het werk in kortheid/duur en de jaarlijkse verdeling. vaak was er een bepaalde isolatie onder de verkopers van een warenhuis, door, onder andere, de bijzonderheid van de voortplanting van de beloningen en de isolatie van de verschillende stralen in de volgorde van de ‘adel’ van de producten die zij verkopen [de verkoopsters van de ‘luxe’ producten maken een ‘intellectuele’ indruk, enz. ook, is er in dit ensemble van omcirkeling van het proces van het werk een onthulling van de formules die op verborgen wijze repressief werken. /

(8) Passim: c) Het probleem van de ‘carrière’ en van ‘promotie’ dat zich stelt op een wijze die relatief verschilt van die van de andere groepen van de middenstand, die zich in een situatie bevinden die altijd verschilt van de van de arbeidersklasse. De reële mogelijkheden van deze ‘carrière’ zijn gelimiteerd, zoals zij gegeven zijn door de organisatie van het werk en haar parcellisatie, maar ook de instabiliteit van de tewerkstelling is karakteristiek voor deze sector. Het bereik salaris en hiërarchische overblijfselen, meer in het bijzonder voor werknemers van handel, is relatief gecomprimeerd, dat is in feite uitgesloten ten aanzien van de bureaucratische hiërarchie. Het percentage van de agenten die, in de loop van hen professionele leven, zich omhoog bewegen in het kader van hen klasse [door ‘middenklasse’ te worden bijvoorbeeld]. De promotiemogelijkheden voor de handelsemployees dan voor degenen die worden gecatalogiseerd, in de statistieke, als ‘bureaupersoon, en ook meer gelimiteerd dan bij de functionarissen. …

(9) Passim: Terwijl de groei van het aantal winkels een langzamer tempo aanneemt, worden sommigen ook aangezogen in de groei van de supermarkten. / De super- en hypermarkten veranderen het werk van hen werknemers op een belangrijke manier. Het systeem van de ‘vrije handel’, het grote aantal van zijn werknemers is gewijd aan de simpele zaken van goederenbehandeling, verpakking en opslag [‘distributie van een bepaalde hoeveelheid van goederen in een minimum van tijd’ vervangt zich hier de ‘aard van verkopen’]: de zaken die, we tot op dit punt in de analyse van het productieve werk, verschenen in de marxistische analyse meer rigoureus, dan in het transport van de handelsgoederen, het productie werk in strengere zin. Hen agenten hebben ook de neiging om een rechtstreeks deel van de arbeidersklasse uit te maken. Dat is ook de enige sector van de nieuwe middenstand welke zich bevind in een effectieve proletarisatie, in een rigoureuze zin van de term, in deze wijze van werk. De dekwalificatie van de zaken die zich massaal manifesteren is verbonden met de verschijning van deze agenten in het handwerk.

(10) Passim: Deze agenten hebben dan dit beroemde directe contact met klanten dat veel voorkomt in de burgerlijke mimicry, gecombineerd met het fetisjisme van het object van de grondstof, karakteristiek van verschijning ‘gastvrouw’ van de leveranciers van traditionele winkels [‘kunst’ jurk, spreken, ‘smaak’, enz.] De verkopers die blijven bestaan worden meer en meer tot simpele demonstrateurs zonder enige garantie in het salaris en de zekerheid van werk. Men verbindt uiteindelijk het herhalende werk en het detail van de caissières die, in deze sector, het speerpunt van de strijd vertegenwoordigen. / Het is nog te vroeg om voorspellingen te doen over de evolutie van deze trend. Maas het is één van de heetste gebieden van de strijd die de afgelopen vier jaar in de commerciële sector, die relatief rustig was als geheel, werd tijdens de stakingen van 1968: heeft zich in juist deze laatste jaren sterk vergroot, de medewerkers zijn, in hun meerderheid, piepjonge mensen.”

—————-

(11) Div, “Sozialistische Realismus konzeptionen – Documente zum 1. Allunionskongresss der Sowjetschriftsteller”, Suhrkamp 1974 – Maxim Gorky, “Über Sowjetische Literatur [17-8-1934]”; “Over de  kleinburgerij werd en word bij ons veel geschreven, maar zijn belichaming in een persoon, in een gestalte is er nog niet. Het is echter noodzakelijk, om de kleinburgerij juist in een persoonvoor te stellen, en wel zo geweldig, zoals het de wereldtypen Faust, Hamlet en anderen zijn. / Het kleinburgerdom is een getalsmatig sterke klasse van parasieten, die zelf niets produceren, maar ermee bezig zijn, zo veel mogelijk te consumeren en te verslinden, en dit ook werkelijk doen.Terwijl de kleinburgerij bij de boeren en de arbeidersklasse, bedelt, voortdurend tot de grootbourgeoisie tendeert, soms echter door externe dwang op de zijde van het proletariaat overgaat, anarchisme, egocentrisme en het geheel, de kleinburger historisch eigen banaliteit in het proletariaat indraagt op de banaliteit van het denken, dat uitsluitend door de dagelijkse dingen en niet door de inspiratie van de arbeid gevoed word -, propageert en ondersteund het – voor zover het überhaupt dacht en denkt – sinds altijd de filosofie van de individuele ontplooiing en zoekt op die weg het geringste verzet: een meer of minder voortdurend evenwicht tussen de twee krachten, . De verhouding van de kleinburgerij tot het proletariaat wordt vooral duidelijk daardoor gekarakteriseerd, dat zelfs de armste boer, die slechts een klein vlekje aarde zijn eigen noemde, de fabrieksarbeider verachtte, die generlei eigendom buiten zijn handen bezat. Dat de proletariër ook nog een hoofd bezat, merkt de kleinburger pas op, toen hij de handen van het proletariaat buiten de fabriek in revolutionaire zin te werken begonnen.”

————————–

(12) Div., “L’homme et la société / revue internationale de recherché et de syntheses sociologiques – Editions Antropos 1971 –  André Régnier, “Les surprises de l’idéologie – lutte des classes et technocratie”; “… history is not just the history of revolutions, in the sense mentioned above of this term. Entering two revolutions something happens there, the institutions evolved under the effect of the transformations of the practice and the mores: the historian – like the politics – cannot be dispensed with analysis this evolution. Concerning this analysis, the following remarks seem to be used and, in practice, necessary for the understanding of what is today the economic and political power in French society. // 1 – The transformations of social practice, and in particular the economy, can enter into contradiction with old institutions at all levels of social life and not only at the level of production. / 2 – an economic-political power has not ceased all the self-dominations which simultaneously exercise over it in society and, if it contributes to maintaining them, it also relies on them and finds itself threatened when the transformations of social practice protect certain of these dominations. / () Passim: 3 – Among the attacks on the established economic-political power, other than the eviction of one class after another, we find the sharing of power, in other words the cases where the dominant class is forced to give up part of it to certain other layers. Wich socially, are not necessarily classes in the Marxist sense of the term. Such a social layer can be simply a category of individuals linked by a community of interest and a common ideology, this allowing each member of the category to recognize themselves as such and to harmonize their behaviour with that of others. Members of the same category, specialists by adherence to the theses of certain leaders. / 4 – any loss of economic-political power [eviction or sharing] is the consequence of an inability to exercise it effectively, either as a result of impotence or awkwardness of an adversary, or by lack of means and in particular for lack of competence. / 5 – A social layer takes a lasting hold of part of the economic-political power when it approaches with itself, due to the deficiencies of the layers that already hold this power. / 6 – According to the kind of difficulties that the economy-politic power encounters, the layers which exercise it become united or divided. “

Plaats een reactie